Evolutie en Biodiversiteit

Maand: mei 2013

Boksvleugel

Solitaire van Rodrigues deelde flinke klappen uit

De duifachtige solitaires die vroeger op het eiland Rodrigues leefden, waren geen lieverdjes voor elkaar. Ze hadden knobbels op de vleugels waarmee ze flinke klappen uitdeelden. Julian Hume en Lorna Steel bekeken ze nader.

Toen de dodo rondkuierde op het eiland Mauritius in de Indische Oceaan, leefde vijfhonderd kilometer verderop, op het eilandje Rodrigues, zijn stoere ‘neef’: de solitaire van Rodrigues. Net als de dodo behoorde deze vogel tot de duivenfamilie, maar hij was groter (het formaat van een zwaan) en slanker. Ook de solitaire kon niet vliegen en had idioot kleine vleugels. Toch gebruikte hij zijn vleugels intensief – als wapens, schrijven Julian Hume en Lorna Steel.

Mauritius en Rodrigues behoren tot de eilandengroep de Maskarenen ten oosten van Madagaskar. Nadat in de zeventiende eeuw Europese kolonisten de eilanden hadden betreden, stierven zowel dodo als solitaire snel uit. Er zijn nog slechts botten van hen over, en wat op schrift gestelde verhalen van mensen die de vogels in levende lijve hadden gezien.

Bloemkoolachtig

Zij hadden geschreven dat de solitaires elkaar flinke opdonders konden verkopen. Ze mepten met hun ondermaatse vleugels waarop vaak harde knobbels zaten, zo groot als de kogels van een musket. Zo beschermden ze hun broedgebieden, nesten en jongen tegen indringers.
Hume en Steel onderzochten een groot aantal botten van deze vechtlustige loopduif om wat meer te weten te komen over de knobbels en het letsel dat de dieren elkaar ermee toebrachten.
Ze troffen botuitgroeisels aan op vleugelbeenderen van volwassen dieren, maar niet van alle volwassen dieren: iets minder dan de helft. De grootste knobbels, een paar centimeter in doorsnee, vonden ze op een vaste plek op de middenhandsbeentjes, net boven de pols. De knobbels bestaan uit poreus botweefsel en hebben vaak een bloemkoolachtig uiterlijk. Dat doet denken aan wildgroei. Mannetjes, die veel groter zijn dan vrouwtjes, hadden de grootste bulten.

Botbreuken

Dat de dieren elkaar toetakelden zagen de onderzoekers terug in de botten van borst en vleugels. Ze troffen daarop vaak sporen aan van breuken die weer geheeld waren. Ter vergelijking: bij botten van de dodo zagen ze dat zelden.

Hume en Steel denken dat de knobbels verschenen als de vogels een broedterritorium gingen vestigen; de solitaires broedden in paren. Misschien ontstonden ze onder invloed van hormonen, opperen ze, of misschien als reactie op klappen die ze in de eerste gevechten om een territorium incasseerden. Als de knobbels er eenmaal waren, kwamen ze bij volgende knokpartijen goed van pas om de tegenstander hard te treffen; tegelijkertijd vingen ze zijn klappen op.

Communicatie

De solitaires maakten ook een laag donderend geluid met hun vleugels, hadden de ooggetuigen gemeld. Het is niet bekend of de vogels de knobbels dan tegen elkaar sloegen of tegen het borstbeen. Hoe dan ook, zo leken man en vrouw met elkaar te communiceren en indringers te waarschuwen. Het geluid was tot ongeveer 180 meter hoorbaar, ver genoeg om een broedterritorium te bestrijken.

Duiven staan bekend om hun onderling agressieve gedrag waarbij ze vaak met de vleugels slaan. Hume en Steel denken dan ook dat de vechtlust er al in zat bij de vliegende duiven die lang geleden op de eilanden neerstreken en de voorouders zouden worden van dodo en solitaire. Bij de solitaire ontwikkelde dat vleugelvechten zich verder; de dodo gebruikte zijn forse hoekige snavel als hij kwaad werd.

Willy van Strien

Tekening: Julian P. Hume

Bron:
Hume, J.P. & L. Steel, 2013. Fight club: a unique weapon in the wing of the solitaire, Pezophaps solitaria (Aves: Columbidae), an extinct flightless bird from Rodrigues, Mascarene Islands. Biological Journal of the Linnean Society, 20 mei online. Doi: 10.1111/bij.12087

Hoge ambities, grote risico’s

Koningin van angelloze bijen kan zich maar beter verstoppen

Werkster zijn is veilig, koningin zijn is riskant: aan vrouwelijke larven van angelloze bijen is de keus wat ze worden. Van degene die koningin worden, heeft een enkeling geluk, blijkt uit onderzoek van Martin Kärcher en collega’s.

De meeste angelloze bijen die als koningin ter wereld komen wacht een gruwelijk lot. Zij worden zonder pardon gedood door de werksters. Slechts een enkeling zal overleven en als koningin kunnen functioneren. Een kwestie van geluk hebben en bescheiden zijn, schrijft Martin Kärcher, die het gedrag van Melipona quadrifasciata observeerde.

Angelloze bijen leven in Midden- en tropisch Zuid-Amerika en kennen, net als onze honingbijen, een strakke sociale organisatie waarbij een koningin aan het hoofd staat van een kolonie van honderden zusters en dochters. Zij produceert nageslacht; de andere bijen zijn werksters die het broed verzorgen, het nest schoon houden, de kolonie bewaken en verdedigen en voedsel halen. Mannetjes vertrekken.

Scheefgroei

Een kolonie heeft maar hooguit een paar keer per jaar nieuwe koningin nodig, namelijk als de gevestigde koningin dood gaat of als een zwerm werksters met een jonge koningin wil vertrekken om een nieuwe kolonie te stichten. Nieuwe werksters daarentegen komen altijd van pas.
Vreemd genoeg echter ontstaan er veel meer koninginnen dan er nodig zijn. Bij Melipona quadrifasciata ontwikkelt maar liefst 10 procent van de vrouwelijke eitjes zich tot koningin.

Die scheefgroei is mogelijk omdat de vrouwtjes zelf hun lot bepalen. Alle vrouwelijke eitjes hebben dezelfde erfelijke aanleg, en ze worden allemaal in een identieke broedcel gelegd met allemaal dezelfde hoeveelheid voedsel erbij voor de larve die eruit zal komen. Dan wordt de broedcel afgesloten en hij blijft dicht tot de nieuwe bij uit de pop kruipt.
Dat is anders bij de honingbijen, waar de werksters het voer voor de larven doseren terwijl die opgroeien. Als een nieuwe koningin nodig is, krijgt één larve een extra grote broedcel en extra voer van bijzondere kwaliteit. Die groeit dan uit tot koningin.
Maar de vrouwelijke eitjes van angelloze bijen kunnen in hun standaard broedcellen twee kanten op. Omdat koninginnen zich voortplanten, is dat een aantrekkelijke optie.

Risico

Dat is tegelijk een uiterst riskante keus, want de kans op een succesvol leven is heel klein. Een jonge koningin is immers bijna altijd boventallig. Werkster worden is daarom ook geen gekke optie, want een werkster kan altijd aan de slag en bijdragen aan het succes van de kolonie. Bij Melipona quadrifasciata waagt uiteindelijk 10 procent van de vrouwtjes het er op koningin te worden – en neemt dus het risico te worden gedood.

Jonge koninginnen

Kärcher ging na hoe het deze ambitieuze vrouwtjes precies vergaat. Hij hield kolonies van één koningin en ongeveer driehonderd werksters in houten observatiekasten met een glazen deksel. Van nature nestelen de bijen in holle bomen en ze richten hun verblijf in door van een mengsel van was en hars raten met broedcellen te maken en potten waarin ze honing en stuifmeel bewaren. Die inrichting hadden de kasten ook.
Dagelijks zette Kärcher een aantal jonge koninginnen in de kolonies; hij had die opgekweekt uit apart genomen broedcellen en gemerkt met een stipje verf om ze te kunnen volgen. Sommige koninginnen gingen naar de kolonie waar ze als eitje of larve in de broedcel uit weggenomen waren, andere kwamen terecht bij een ‘vreemd’ volk. Na een paar dagen haalde hij uit elke kolonie de gevestigde koningin weg om te kijken wat dan gebeurde (er zwermden geen bijen uit tijdens de proeven).

Feest

De ingebrachte koninginnen werden meestal vrij snel afgemaakt. Voor de helft van hen was het spel al binnen een kwartier over en uiteindelijk gingen ze er allemaal aan. Alleen jonge koninginnen die waren ingebracht kort nadat de koningin was weggenomen (diezelfde dag nog) werden wat langer met rust gelaten en hadden zelfs enige kans op overleven. Zij hadden het geluk om op een gunstig moment in de kolonie te arriveren.
De vooruitzichten waren het best voor jonge koninginnen die zich vervolgens gedeisd hielden, die geen agressie opwekten, maar zich verborgen in lege broedcellen, onder de raten of tussen de potten. Vechten met elkaar deden de koninginnen nooit.

Een of twee dagen nadat de oude koningin was weggevallen, begonnen de bijen een opvolgster te kiezen uit de jonge koninginnen die het tot dat moment hadden volgehouden. Het doden van jonge koninginnen ging in inmiddels door.
Op een goed moment was het feest, omdat de bijen een van de kandidaten accepteerden als nieuwe koningin. Dat was een grote gebeurtenis; er brak een korte periode van hevige onrust aan, waarin het volk om de nieuwe koningin samendromde. Die had haar achterlijf opgeblazen en deed een dans.
Daarna keerde de rust terug en na vier dagen was alles weer normaal.

Kärcher constateerde dat het voor het lot van een jonge koningin – de tijd dat ze in leven bleef en de kans dat ze gekozen werd – niet uitmaakte of hij haar in haar eigen kolonie of in een vreemde kolonie had gezet.

Dat sluit aan bij het werk van Tom Wenseleers. Hij had door middel van DNA-analyses laten zien dat een klein deel van de kolonies van de angelloze bij Melipona scutellaris, een andere soort dus, een koningin aan het hoofd heeft die geen familie is van de werksters en die geen dochter van de vorige koningin kan zijn. Zo’n koningin heeft kennelijk de kolonie van een ander overgenomen.

Voortvluchtig

En dat bevestigde de ontdekking van Rinus Sommeijer dat bij nog een andere soort, Melipona favosa, de helft van de jonge koninginnen na uitkomen niet wordt gedood, maar ontsnapt of verjaagd wordt. Zo’n voortvluchtige koningin kan zich buiten de kolonie in leven houden, paart met een mannetje en probeert een kolonie van een ander binnen te dringen.
De kans dat ze een kolonie kan overnemen is klein, maar gezien de bevinding van Wenseleers is het niet onmogelijk. En als het lukt is de beloning groot, want dan kan ze alsnog als koningin functioneren. Ze parasiteert aanvankelijk op het volk van een ander, maar dat wordt langzamerhand vervangen door een volk van eigen dochters.
Bij de proeven van Kärcher kwamen zulke ontsnappingen overigens niet voor.

Al met al is het bestaan voor de zelfverkozen koninginnen een hachelijk avontuur. Met een reusachtige kans op totale mislukking, maar ook met een piepkleine kans op enorm succes.

Willy van Strien

Foto: Thiago Mlaker (groot; Wikimedia Commons) en Martin Kärcher  (klein: werksters rond een zojuist gekozen koningin die haar achterlijf heeft opgeblazen; de onderzoekers hebben de gele stip aangebracht)

Op YouTube: filmpje van Cristiano Menezes, waarin de bijen broedcellen bouwen

Bronnen:
Kärcher, M.H., C. Menezes, D.A. Alves, O.S. Beveridge, V-L. Imperatriz-Fonseca, F.L.W. Ratnieks, 2013. Factors influencing survival duration and choice of virgin queens in the stingless bee Melipona quadrifasciata. Naturwissenschaften, 11 mei online. Doi: 10.1007/s00114-013-1053-2
Wenseleers, T., D.A. Alves, T.M. Francoy, J. Billen &V.L. Imperatriz-Fonseca, 2011. Intraspecific queen parasitism in a highly eusocial bee. Biology Letters 7: 173-176. Doi: 10.1098/rsbl.2010.0819
Sommeijer, M.J., L.L.M. de Bruijn & F.J.A.J. Meeuwsen, 2003. Reproductive behaviour of stingless bees: solitary gynes of Melipona favosa (Hymenoptera: Apidae, Meliponini) can penetrate existing nests. Entomologische Berichten 63: 31-35.
Sommeijer, M.J., L.L.M. de Bruijn, F.J.A.J. Meeuwsen & E. J. Slaa, 2003. Reproductive behaviour of stingless bees: nest departures of non-accepted gynes and nuptial flights in Melipona favosa (Hymenoptera: Apidae, Meliponini) Entomologische Berichten 63: 7-13.

Oranje kampioenen

Hoe donkerder de vleugels, hoe beter monarchvlinders vliegen

Beroemd zijn de monarchvlinders die hoog in de bergen van zuidwest Mexico overwinteren en de zomer doorbrengen rond de grote meren van Noord Amerika. Daniel Hanley en collega’s ontdekten dat de kleur van de vleugels een rol speelt bij hun fenomenale vliegvermogen.

Monarchvlinders zijn ongelooflijk goede vliegers. De ultieme vliegkampioenen onder hen leven ’s zomers in Noord Amerika ten oosten van de Rocky Mountains. Zij overwinteren een slordige 3000 kilometer verderop – in Mexico.

Ten westen van die bergketen is er een kleine populatie monarchvlinders die over een korte afstand trekt, en buiten Noord Amerika komen monarchvlinders voor die helemaal niet trekken.

Heen en weer

Naast de reis, is ook de overwintering van de Noord-Amerikaanse oostelijke trekkers in Mexico spectaculair. De vlinders hangen in dichte trossen aan de takken en stammen van de heilige zilverspar.

In het vroege voorjaar worden ze actief; ze paren en zetten koers naar het noordoosten. Onderweg leggen de vrouwtjes een of enkele keren eitjes op zijdeplanten, waarop de rupsen zich kunnen ontwikkelen. De rupsen verpoppen en er verschijnen nieuwe vlinders die de reis richting Canada vervolgen. Oude en nieuwe vlinders moeten steeds door om de juiste planten te vinden. Zijdeplanten groeien alleen als het niet te koud, maar ook niet te warm is. In het voorjaar schuift de zone met geschikte planten van zuid naar noord, en de vlinders gaan mee.
De meeste oude vlinders, die in Mexico overwinterd hadden, sterven ergens onderweg, maar een deel van hen, minimaal 10 procent, komt in het zomergebied aan, ontdekte Nathan Miller.

De voortplanting gaat daar tot ver in de zomer door.

In de nazomer verschijnt een nieuwe generatie die zich niet voorplant, maar die zich vol eet en de terugreis naar Mexico aanvaardt. De meeste vlinders voltooien dan de hele reis. Enkele leggen onderweg nog eitjes en ook de nieuwe vlinders vliegen naar Mexico. Daar brengen ze de winter door en in het voorjaar begint de cyclus weer opnieuw.

Kleine kleurverschillen

Biologen wisten al dat de kleur van vlindervleugels belangrijk is voor hun vliegvermogen. Donkere tinten – vooral zwart, maar ook rood – absorberen namelijk zonnewarmte en dat stelt de vlinders in staat om ook te vliegen als het koel is. Daniel Hanley onderzocht in hoeverre de vleugelkleur van monarchvlinders bepaalt hoe groot de afstand is die ze tijdens de trek kunnen overbruggen.
Monarchen hebben oranje vleugels met zwarte banen over de vleugeladers en een zwarte rand met witte stippen. De vleugels van mannetjes zijn dieper oranje dan die van de vrouwtjes en hebben smallere zwarte banen. Maar ook binnen de groepen mannetjes en vrouwtjes verschillen de vlinders iets van elkaar. Bij het ene exemplaar neigt het oranje naar rood, bij de ander ligt de kleur dichter bij geel, en ook de hoeveelheid zwart verschilt.

Hanley ving een aantal vlinders op hun zomerverblijf en mat hoe donker de oranje kleur van de voorvleugels was en hoeveel zwart erop zat. Van een klein stukje vleugel bepaalde hij  de chemische samenstelling en daaruit, in combinatie met de mate van slijtage, kon hij afleiden waar de vlinders als rups waren opgegroeid.

Afstandsverschillen

In zijn vlinderverzameling bleken dieren te zitten die de hele afstand vanuit Mexico hadden afgelegd (en dus van het vorige jaar waren en hadden overwinterd) en vlinders die waren komen aanvliegen van verschillende plaatsen tussen Mexico en de grote meren (en dus dit jaar geboren waren). En er waren vlinders bij die in het zomergebied zelf waren opgegroeid.

Vlinders die van ver kwamen, constateerde hij, hadden het meeste zwart op de vleugels en bij de mannetjes (die minder zwart hebben) was bovendien de oranje kleur intenser. De verschillen waren klein, maar toch. De vlinders uit Mexico waren het donkerst. Dat kwam niet doordat de vlinders die vanuit Mexico waren vertrokken allemaal donker waren, want daar waren ook lichter gekleurde exemplaren bij. Maar alleen de diepst gekleurde vlinders hadden de tocht helemaal kunnen volbrengen. Dus: hoe meer zwart de vleugels van een vlinder hebben – en voor een mannetje: hoe intenser de oranje kleur is –, hoe groter de afstand die hij kan afleggen.

Uithoudingsvermogen

Dat sluit aan bij het werk van Andrew Davis, die vlinders in het lab had laten vliegen in een speciaal molentje.
De hoeveelheid zwart speelde in zijn proeven geen rol, waarschijnlijk omdat de temperatuur aangenaam was en de vlinders warm genoeg. Maar de oranje kleur van hun vleugels deed er nog wel toe: hoe dieper oranje, hoe langer de vlinders bleven vliegen. Gemiddeld hielden ze het één uur achter elkaar vol, maar sommige vlogen ruim twee uur door. Het is nog wel de vraag of het betere vliegvermogen inderdaad het gevolg is van warmteabsorptie.

De kleur van de vleugels heeft overigens meerdere functies. Hij waarschuwt roofvijanden dat de vlinders bitter smaken en giftig zijn, en hij speelt een rol bij de partnerkeus.

Willy van Strien

Foto: Dwight Sipler (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Hanley, D., N.G. Miller, D.T.T. Flockhart & D.R. Norris, 2013. Forewing pigmentation predicts migration distance in wild-caught migratory monarch butterflies. Behavioral Ecology, 8 mei online. Doi: 10.1093/beheco/art037
Davis. A.K., J. Chi, C. Bradley & S. Altizer, 2012. The redder the better: wing color predicts flight performance in monarch butterflies. PLoS ONE 7: e41323. Doi: 10.1371/journal.pone.0041323
Miller, N.G., L.I. Wassenaar, K.A. Hobson & D.R. Norris, 2012. Migratory connectivity of the monarch butterfly (Danaus plexippus): patterns of spring re-colonization in Eastern North America. PLoS ONE 7: e31891. Doi: 10.1371/journal.pone.0031891

Schoonmakers in het gareel

Poetsvissen helpen hun klanten meestal goed, maar met enige tegenzin

De slijmlaag van een klant smaakt een poetsvis beter dan de parasieten die hij geacht wordt weg te eten. Toch houdt hij zich meestal goed aan zijn taak, zagen Simon Gingins en collega’s.

Er lijkt een vlekkeloze samenwerkingsrelatie te bestaan tussen poetsvissen en hun klanten. De poetsvissen halen bloedzuigende parasieten van de huid van andere vissen af, met als gevolg dat de klanten ‘schoon’ worden en de poetsers een maaltje hebben.
Toch kan er een conflict ontstaan; de poetsers spelen namelijk wel eens vals door een stukje uit de beschermende slijmlaag van hun klanten te bijten. Die worden dan beschadigd in plaats van geholpen. De poetsvissen kunnen de fout in gaan als de verleiding groot is en de controle zwak, schrijft Simon Gingins.

Een stiekeme snoeper is bijvoorbeeld de gewone poetslipvis, Labroides dimidiatus, die leeft in de Rode Zee, de Indische Oceaan en de Stille Oceaan.

Lekker slijm

De visjes van deze soort bemannen elk een poetsstation op koraalriffen, een klein territorium waar ze met een op- en neergaande dansbeweging bezoekers uitnodigen om zich schoon te laten maken. Een poetsvisje ontvangt ruim tweeduizend klanten per dag. Terwijl zo’n klant rustig op zijn plaats blijft, plukt de poetser de parasieten weg zijn van huid, mond en kieuwen. Maar eigenlijk neemt hij liever een hapje slijm.

Visetende roofvissen zal deze poetslipvis niet beduvelen, want die zouden hem uit wraak kunnen inslikken. Tegenover hen houdt hij zich dus netjes aan zijn taak. Maar de meeste klanten zijn ongevaarlijk en lopen het risico dat ze tijdens een schoonmaakbeurt opeens gebeten worden.
Toch weet deze poetsvis zich ook tegenover ongevaarlijke klanten kennelijk voldoende in te houden, anders zou het snel met de poetsrelatie zijn afgelopen. Klanten zouden wegblijven als een schoonmaakbeurt meer kwaad dan goed doet en de poetsvis zou zijn maaltjes missen.

Hoe kunnen poetsers het opbrengen om niet meteen in het lekkere slijm te gaan happen, vroeg Gingins zich af. Hij werkt in de groep van Redouan Bshary die al meer dan tien jaar onderzoek doet aan de gewone poetslipvis.

Controle en verleiding

Gingins bedacht een eenvoudige verklaring. Een ongevaarlijke klant zal vertrekken na een onheuse behandeling en heeft in die zin het gedrag van de poetsvis onder controle. Die moet dus leren om het lekkerste hapje (slijm) even te laten voor wat het is. Daarvoor wordt hij beloond doordat dat hij een groter aantal andere hapjes (parasieten) kan nemen. Hij kan dus maar beter een goede dan een slechte dienst leveren.
Dat is op te brengen, veronderstelde Gingins, als de verleiding niet al te groot is, met andere woorden: als het slijm niet heel veel aantrekkelijker is om te eten dan parasieten.

Modelklanten

Met proeven testte hij of deze verklaring op gaat. Hij bood poetsvissen modelklanten aan, namelijk steeds twee plexiglas plaatjes in verschillende kleuren met nopjes van twee soorten voedsel: een prakje van steurgarnalen en een mix van visvlokken en steurgarnaal. De poetsvissen vinden garnalen lekkerder, dus de garnalenhap stond model voor slijm en het mengsel voor parasiet. In de helft van de proeven zat er slechts 10 procent visvlokken in het mengsel, in de andere helft 50 procent; die laatste mix was veel minder lekker dan het garnalenprakje, dus de verleiding was in dat geval groter.

Om het gedrag van de klanten na te bootsen, haalde Gingins een plexiglas plaatje (klant) even uit het water als de poetsvis een hap van het garnalenprakje (slijm) nam. Een van de twee plaatjes trok hij zo snel op dat de poetser niet nog een hap kon nemen (klant oefent sterke controle uit); het andere plaatje verdween zo langzaam dat dit wel kon (zwakke controle).

Als maat voor de kwaliteit van de dienstverlening nam hij het aantal hapjes mix (parasiet) dat de poetsvis nam voordat hij vals werd en een hap garnalenprak (slijm) nam.

Kwaliteit dienstverlening

De kwaliteit die poetsvissen leveren bleek afhankelijk te zijn van de omstandigheden. Terugvertaald naar de situatie met echte klanten, parasieten en slijm: als de verleiding klein is, blijven poetsvissen een tijdje netjes parasieten eten, of de controle nu sterk is of zwak. Ze kunnen dus leren om de lekkerste hapjes over te slaan en dat een tijdje vol te houden. Alleen als de verleiding groot is, lukt dat niet. Dan pikken ze al snel een hapje slijm, zeker tegenover klanten die zich niet vlug terugtrekken.
(Ter vergelijking: een ander lipvisje dat geen poetsvis is, at in deze proeven altijd meteen het lekkerste spulletje op, ook als dat betekende dat hij daarna even niets meer kreeg. Deze vis was niet in staat te leren dat hij beter iets lekkers kon laten liggen als hij daardoor meer kon eten.)

Drukmiddelen

In het echt is de verleiding voor de poetsvissen niet groot, stelt Gingins: slijm is wel aantrekkelijker, maar poetsvissen hebben er geen erg sterke voorkeur voor. Door te dreigen met vertrek als de poetser in het slijm bijt, kunnen de klanten zich dus al van een goede service verzekeren waarbij de poetser een aantal parasieten weghaalt voordat hij vervelend wordt.

Toch gebruiken de klanten ook krachtiger drukmiddelen. Gedupeerde klanten met een groot territorium hebben toegang tot meerdere poetsstations en stappen vaak over naar een andere poetser. En gedupeerde klanten die zijn aangewezen op slechts één poetsstation, straffen de poetser voor slecht gedrag door hem weg te jagen, zodat hij even geen werk kan doen.
De poetser zal zich in beide gevallen beter gaan gedragen, ontdekten Bshary en Alexandra Grutter.

Bovendien kan een wachtende klant bekijken wat de poetser uitspookt tegenover andere klanten. Bijt hij een klant tijdens een schoonmaakbeurt, dan reageert die met een schokbeweging. Klanten keren zich af van poetsers die ze veelvuldig zulke bewegingen zien uitlokken. Ook daarmee houden ze de poetsers in het gareel: die gedragen zich beter tegenover een klant als er andere vissen toekijken, liet Ana Pinto zien. Alles bij elkaar kunnen de klanten voldoende druk uitoefenen op de schoonmakers om goed werk te leveren.

Willy van Strien
Foto: orestART (Creative Commons)

Bronnen:
Gingins, S., J. Werminghausen, R.A. Johnstone, A.S. Grutter & R. Bshary, 2013. Power and temptation cause shifts between exploitation and cooperation in a cleaner wrasse mutualism. Proc R Soc B 280: 20130553, 24 april online. Doi: 10.1098/rspb.2013.0553
Pinto, A., J. Oates, A. Grutter & R. Bshary, 2011. Cleaner wrasses Labroides dimidiatus are more cooperative in the presence of an audience. Current Biology 21: 1140-1144. Doi: 10.1016/j.cub.2011.05.021
Bshary, R. & A.S. Grutter, 2005. Punishment and partner switching cause cooperative behaviour in a cleaning mutualism. Biology Letters 1: 396-399. Doi: 10.1098/rsbl.2005.0344

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑