Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: ziek

Amputatie redt mierenlevens

Werksters van Camponotus floridanus amputeren een geïnfecteerde poot als dat nuttig is.

Met een wond aan een poot zou een werkster van de mier Camponotus floridanus, de Florida reuzenmier, maar een kleine kans hebben om te overleven – ware het niet dat haar nestgenoten te hulp schieten. Om te voorkomen dat een infectie optreedt likken ze de wond schoon en vaak amputeren ze de poot. Met die zorg krikken ze de overlevingskans behoorlijk op, laten Erik Frank en collega’s zien. Hulp is nogal eens nodig, want kolonies van deze mier bevechten elkaar intensief.

De onderzoekers testten de medische vaardigheden van de mieren door bij een aantal werksters een sneetje in de poot te maken. Ze spoten daarna een zoutoplossing met een dodelijke bacterie, Pseudomonas aeruginosa, in de wond. Geïnfecteerde mieren zetten ze ofwel in isolatie ofwel in een nest waar tweehonderd werksters beschikbaar waren.

De meeste mieren die na infectie in hun eentje zaten, bezweken aan de wond. Maar mieren die in een nest geplaatst werden, overleefden meestal wel, dankzij de zorg van nestgenoten. Hoe die het aanpakten, bleek afhankelijk van waar de wond zat.

Zat de geïnfecteerde wond in het bovenbeen, dan greep meestal een van de nestgenoten drastisch in en beet de poot aan de bovenkant af. Als de wond in het onderbeen was aangebracht, gebeurde dat niet; dan likten werksters de wond uitgebreid schoon. De helpsters kozen in beide gevallen de behandeling die het meest effectief was. Dat lieten proeven zien waarbij de onderzoekers een poot met infectie amputeerden.

Amputeerden zij de poot van een mier met een wond in het bovenbeen, dan was haar overlevingskans hoog, net als bij een amputatie door nestgenoten. Maar haalden ze de poot eraf bij een wond in het onderbeen, dan hielp dat niets: de meeste patiënten gingen dood. De behandeling die de mieren in dat geval toepassen, uitgebreid schoonmaken, is veel effectiever.

Waarom helpt amputatie alleen bij een infectie in het bovenbeen?

Of een mier een infectie overleeft hangt af van de snelheid waarmee de bacteriën zich door het lichaam verspreiden: hoe hoger de bacterie-last, hoe hoger de sterfte. De bacteriën verspreiden zich via de hemolymfe, de insectenvariant van bloed, die in kanalen door de poten stroomt.

In het bovenbeen zijn die kanalen smaller dan in het onderbeen, zodat bacteriën minder makkelijk in de hemolymfe terechtkomen. Daarbij heeft het bovenbeen veel meer spiermassa dan het onderbeen, en het bloed wordt door spierbewegingen rondgepompt. Als het bovenbeen is aangetast, wordt dat pompen veel sterker geremd dan wanneer het onderbeen is aangetast, waardoor bacteriën minder snel verspreid raken.

Het gevolg: als het bovenbeen is aangedaan, hebben mieren tijd genoeg om een amputatie, die minstens veertig minuten duurt, uit te voeren voordat de bacteriën zich hebben kunnen verspreiden. Maar met een infectie in het onderbeen is tijdige amputatie onhaalbaar. Dan is schoonmaken de beste manier om een slachtoffer te helpen.

De mieren amputeerden de poot overigens ook als de onderzoekers het bovenbeen verwondden maar een steriele zoutoplossing inspoten in plaats van een oplossing met bacteriën. Dat is zinvol, want onder natuurlijke omstandigheden, in het mierennest, raakt zo’n wond hoogstwaarschijnlijk besmet. De werksters nemen het zekere voor het onzekere.

Camponotus floridanus is de enige diersoort waarvan amputatie als behandeling van een gewonde soortgenoot bekend is.

De onderzoekers ontdekten eerder dat ook werksters van de matabele-mier uit Afrika, Megaponera analis, geïnfecteerde wonden van nestgenoten behandelen. Maar die doen dat door antibiotica toe te brengen uit klieren op hun rug, die een mix van antimicrobiële stoffen produceren. Camponotus floridanus bezit zo’n ingebouwde apotheek niet. Schoonmaken en amputeren zijn voor deze mier goede alternatieven.

Willy van Strien

Illustratie: ©Hanna Haring

Zie ook: de matabele-mier bestrijdt infecties met zelfgemaakte antibiotica

Bron:
Frank, E.T., D. Buffat, J. Liberti, L. Aibekova, E.P. Economo & L. Keller, 2024. Wound-dependent leg amputations to combat infections in an ant society. Current Biology, 2 juli online. Doi: 10.1016/j.cub.2024.06.021

Poetsende mieren hebben succes

Metarhizium-schimmel maakt minder slachtoffers

Argentijnse mier verwijdert sporen van Metarhizium-schimmel

Mieren verdedigen zich tegen ziekteverwekkende Metarhizium-schimmel door schimmelsporen van elkaar af te plukken. Langdurige blootstelling aan dat poetsgedrag maakt de schimmel minder dodelijk, laten Miriam Stock en collega’s zien.

Een Metarhizium-schimmel kan in een mierennest snel om zich heen grijpen doordat de mieren elkaar makkelijk met schimmelsporen besmetten. Maar de dieren ondernemen actie om de ziekteverwekker te remmen. Dat laat de schimmel niet onberoerd, tonen Miriam Stock en collega’s met experimenten aan.

Om de schimmel tegen te werken, kunnen mieren nest en broed (eitjes, larven en poppen) desinfecteren met een mengsel van mierenzuur, dat ze maken in een gifklier, en boomhars. Bovendien blijft een zieke mier weg van het broed en brengt ze steeds meer tijd buiten het nest door om haar nestgenoten niet in gevaar te brengen. En daarbij houden de beestjes elkaar schoon. Als er sporen van de schimmel op een mier terechtkomen, halen haar maatjes die sporen eraf, met het risico dat ze zelf besmet raken, of ze besproeien ze met mierenzuur.

Nieuwe sporen

Die zorgzame nestgenoten moeten er snel bij zijn. De sporen zetten zich namelijk vast op de getroffen mier en ontkiemen, en daarna is er niets meer tegen te doen. De schimmel dringt naar binnen en groeit daar uit, en de mier bezwijkt eraan. Dan verschijnt de schimmel op het dode lichaam en vormt sporen die nieuwe slachtoffers maken in een volgende infectieronde.

In proeven met de Argentijnse mier, Linepithema humile, laat Stock zien dat tijdige zorg inderdaad helpt; de aanwezigheid van andere mieren maakt de kans kleiner dat een mier na contact met schimmelsporen dood gaat.

Maar het schoonmaken doet ook iets met de schimmel, zo blijkt.

Metarhizium-schimmel past zich aan

De proeven bestonden uit reeksen waarin de Metarhizium-schimmel herhaaldelijk via sporen van een overleden mier overging op een nieuw slachtoffer. In de helft van die reeksen werd de besmette mier alleen gehouden, in de andere helft had ze gezelschap van twee nestgenoten die de sporen konden verwijderen. In een eindtest na tien infectieronden lieten de onderzoekers de schimmel hetzij een geïsoleerde mier, hetzij een mier met gezelschap infecteren.

Schimmellijnen die steeds op een geïsoleerde mier hadden gegroeid, veroorzaakten in de eindtest veel sterfte onder nieuw-besmette mieren die geen zorg van andere kregen. Maar schimmellijnen die steeds een mier hadden geïnfecteerd die gezelschap had van andere mieren – en dus van sporen ontdaan werd -, waren veranderd. Ze vormden maar liefst twee keer zo veel sporen, maar maakten desondanks minder slachtoffers onder mieren waarmee ze in contact kwamen, ook als er geen nestgenoten waren om te helpen. Deze schimmellijnen waren minder dodelijk geworden.

Essentieel stofje

En er was nog iets: de sporen van die ‘gezelschap-schimmels’ werden door de mieren minder goed  opgemerkt en weggehaald. De onderzoekers kwamen erachter dat deze sporen minder ergosterol aanmaakten; dat is een geurende stof die bij alle schimmels voorkomt en waar mieren kennelijk op aanslaan. Zo ontsnappen de ‘gezelschap-schimmels’ aan poetsende mieren.

Maar dat gaat niet voor niets. Ergosterol is een essentieel onderdeel van het omhulsel van sporen. Dat de ‘gezelschap-schimmellijnen’ minder van dit belangrijke stofje maken, verklaart waarschijnlijk dat deze schimmels minder dodelijk zijn.

Sporen van een Metarhizium-schimmel verwijderen, zoals mieren doen, is dus zinvol op twee manieren. Het werkt meteen als mieren snel sporen van een nestgenoot afhalen en haar zo van de dood redden. En op langere termijn maakt het de schimmel minder gevaarlijk.

Willy van Strien

Foto: Argentijnse mieren wisselen voedsel uit. Davefoc (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie ook: mieren ontsmetten hun nest met een mengsel van hars en mierenzuur

Bronnen:
Stock, M., B. Milutinović, M. Hoenigsberger, A.V. Grasse, F. Wiesenhofer, N. Kampleitner, M. Narasimhan, T. Schmitt & S. Cremer, 2023. Pathogen evasion of social immunity. Nature Ecology & Evolution, 2 februari online. Doi: 10.1038/s41559-023-01981-6
Brütsch, T., G. Jaffuel, A. Vallat, T.C.J. Turlings & M. Chapuisat, 2017. Wood ants produce a potent antimicrobial agent by applying formic acid on tree-collected resin. Ecology and Evolution 7: 2249-2254. Doi: 10.1002/ece3.2834
Bos, N., T. Lefèvre, A.B. Jensen & P. D’Ettore, 2012. Sick ants become unsociable. Journal of Evolutionary Biology 25: 342-351. Doi: 10.1111/j.1420-9101.2011.02425.x
Chapuisat, M., A. Oppliger, P. Magliano & P. Christe, 2007. Wood ants use resin to protect themselves against pathogens. Proceedings of the Royal Society B 274: 2013-2017. Doi: 10.1098/rspb.2007.0531

Pittige kuur

Parasiet jaagt monarchvlinder naar giftige plant

Bladeren van de frederiksbloem zijn niet het meest geschikte voedsel voor rupsen van de monarchvlinder, schrijven Leiling Tao en collega’s. Ze zijn namelijk nogal giftig. Toch leggen vlindervrouwtjes hun eitjes soms juist op die plant.

Net als elk dier heeft ook de Amerikaanse monarchvlinder (Danaus plexippus) zijn vijanden. Zo wordt hij geplaagd door de parasiet Ophryocystis elektroscirrha. Vlinders die ermee zijn besmet leven maar half zo lang als niet-besmette soortgenoten en laten minder nakomelingen na. Ze kunnen niet van de parasiet af komen.

Vlindervrouwtjes kunnen ook niet voorkómen dat ze hun nakomelingen besmetten. Een vrouwtje dat de parasiet bij zich draagt brengt sporen over op de eitjes die ze legt en op de bladeren waarop ze de eitjes legt. Als de rupsen uitkomen eten ze hun ei-omhulsel op en vreten ze van het blad, en het is praktisch onvermijdelijk dat ze zo die sporen binnenkrijgen. Ook de rupsen kunnen zich niet van de parasiet ontdoen. Zij zijn er als rups niet ziek van, maar ontwikkelen zich tot besmette vlinders, en dan hebben ze wel van de parasiet te lijden.

Medicijn

Is de monarch dan helemaal weerloos tegen deze parasiet?
Nee, niet helemaal. Besmette vrouwtjes leggen hun eitjes op giftige planten. De rupsen krijgen de gifstoffen binnen en die werken als medicijn: ze beperken de infectie zodat de ziektelast voor de vlinders straks lager is. Maar de vlinders betalen er wel een prijs voor, schrijven Leiling Tao en collega’s, die al vele jaren onderzoek doen aan de monarchvlinder en zijn parasiet. Want voor henzelf is het gif ook niet best.

De waardplanten van de rupsen zijn soorten van Asclepias, zijdeplanten, en de gifstoffen/medicijnen daarin zijn zogenoemde cardenoliden. De ene Asclepias-plant is de andere niet: de samenstelling van diverse typen cardenoliden en het gehalte verschillen van soort tot soort.
Een rups doorloopt zijn ontwikkeling op één plant; hij zal niet naar een andere plant verhuizen. Vlindervrouwtjes leggen per plant maar één of enkele eitjes.

Wat voor plant kunnen ze nu het beste kiezen?

Giftige cocktail

Tao laat zien dat rupsen slecht overleven in planten met een hoge concentratie cardenoliden, van welke samenstelling dan ook. Het maakt niet uit of die rupsen wel of geen parasiet bij zich hebben. Planten met een hoog cardenoliden-gehalte zijn dus niet geschikt.

De samenstelling van het gif bepaalt later de levensduur van volwassen vlinders, en wat belangrijk is: voor parasietvrije vlinders ligt dat anders dan voor vlinders met parasieten. Een plant met een weinig giftige cardenoliden-samenstelling is de beste waardplant voor een rups die geen parasieten heeft. Eet hij van zo’n plant, dan zal hij als vlinder een langere levensverwachting hebben dan wanneer hij zou opgroeien op een giftiger plantensoort.
Maar een rups met parasieten is juist beter af als hij een giftige cocktail inneemt. Het beestje loopt dan een minder zware infectie op en zal als vlinder minder parasieten dragen, waardoor de verwachte levensduur langer is dan wanneer het zich op een niet-giftige plant had ontwikkeld. Is het een vrouwtje, dan draagt ze bovendien minder parasietensporen over op het nageslacht.

Redelijke levensduur

Gedragen de vlinders zich daarnaar?
Gedeeltelijk.

Vrouwtjes die vrij zijn van parasieten leggen hun eitjes op de rode zijdeplant (Asclepias incarnata), die weinig cardenoliden bevat, maar gek genoeg ook op de tamelijk giftige frederiksbloem (Asclepias curassavica). Misschien zijn ze niet kieskeurig omdat het tijd kost om voor elk eitje te moeten zoeken naar de meest geschikte plant. Of omdat inname van cardenoliden ook een goede kant heeft voor de rupsen; ze kunnen de stoffen opslaan en zijn dan zelf giftig, dus onaantrekkelijk voor hun roofvijanden.
Geparasiteerde vrouwtjes daarentegen zoeken speciaal de frederiksbloem op en slaan de rode zijdeplant over. Een goede keus: de dosis cardenoliden is niet zo hoog dat er veel rupsen aan onderdoorgaan en de samenstelling is giftig genoeg om de parasiet te remmen en de volwassen vlinders straks een redelijke levensduur te bieden.

Hoe de vrouwtjes de al dan niet giftige planten herkennen, is nog de vraag.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: rupsen van monarchvlinder op frederiksbloem (Asclepias curassavica). Engeser (Wikimedia Commons CC BY-SA 4.0)
Klein: volwassen monarch. Mmtheriault (Wikimedia Commons CC BY-SA 3.0)

Bronnen:
Tao, L., K.M. Hoang, M.D. Hunter & J.C. de Roode, 2016. Fitness costs of animal medication: antiparasitic plant chemicals reduce fitness of monarch butterfly hosts. Journal of Animal Ecology 85: 1246-1254. Doi: 10.1111/1365-2656.12558
Lefèvre, T., A. Chiang, M. Kelavkar, H. Li, J. Li, C.L.F. de Castillejo, L. Oliver, Y. Potini, M.D. Hunter & J.C. de Roode, 2012. Behavioural resistance against a protozoan parasite in the monarch butterfly. Journal of Animal Ecology 81: 70-79. Doi: 10.1111/j.1365-2656.2011.01901.x
De Roode, J.C., C.L.F. De Castillejo, T. Faits & S. Alizon, 2011. Virulence evolution in response to anti-infection resistance: toxic food plants can select for virulent parasites of monarch butterflies. Journal of Evolutionary Biology 24: 712-722. Doi: 10.1111/j.1420-9101.2010.02213.x
Lefèvre, T., L. Oliver, M.D. Hunter & J.C. de Roode, 2010. Evidence for trans-generational medication in nature. Ecology Letters 13: 1485-1493. Doi: 10.1111/j.1461-0248.2010.01537.x

Gezondheidszorg in het klein

Mier slikt medicijn om schimmelinfectie te bestrijden

Formica fusca bezweken aan schimmelziekte

Je kunt beter niet ziek zijn – en voor mieren geldt dat ook. Maar natuurlijk zijn er ziekteverwekkers die het op hen hebben voorzien. Mieren zijn daar niet helemaal weerloos tegen, blijkt uit onderzoek van Nick Bos en collega’s. Integendeel: ze bestrijden de ziekte actief.

De parasitaire schimmel Beauveria bassiana is gevaarlijk voor insecten. Als sporen van de schimmel op een insectenlijf belanden, ontkiemen ze. De schimmel doorboort het pantser, dringt naar binnen en gaat woekeren. De kans is groot dat het dier aan de infectie bezwijkt. De schimmel barst naar buiten en vormt nieuwe sporen die andere insecten besmetten.
Ook de grauwzwarte mier Formica fusca, uit Europa en Noord-Amerika, is gevoelig voor de schimmel. De meeste geïnfecteerde dieren gaan dood en het risico bestaat dat de hele kolonie besmet raakt.

Geneesmiddel

Maar zover komt het meestal niet, weten Nick Bos en collega’s.
Mieren die aan de schimmel zijn blootgesteld, nemen een medicijn in om te voorkómen dat zich een infectie ontwikkelt en om, als dat toch gebeurt, de schimmelgroei te remmen. Zo hebben ze meer kans om het contact met de schimmel te overleven.

Het geneesmiddel dat de mieren gebruiken is waterstofperoxide. Ze halen dat uit dode dieren in staat van ontbinding, uit nectar of uit bladluizen en de honingdauw die zij uitscheiden.
Het sterke van het verhaal is dat alleen mieren die met de schimmel in aanraking zijn geweest met opzet waterstofperoxide opnemen. Normaal gesproken doen ze dat niet. Het is een krachtige stof (wij passen het toe als ontsmettingsmiddel, om tanden te bleken en om haren te blonderen) en inname is niet gezond. Een mier kan er zelfs dood aan gaan.
Maar een schimmelinfectie is levensbedreigend. Dan weegt het beschermende effect van waterstofperoxide zwaarder dan het schadelijke effect. Dan kan inname juist het leven redden.

Vliegen die met dezelfde schimmel zijn besmet, hebben overigens een andere manier om de ziekmaker te remmen: zij zoeken een warme plek op.

Wegwezen

Het waterstofperoxide helpt niet bij alle mieren. Ongeveer de helft gaat, ondanks de inname van het middel, toch aan de schimmel ten onder. Dan is er maar één manier om te voorkómen dat de hele kolonie besmet raakt: wegwezen.
Bos ontdekte bij een andere mierensoort, Camponotus aethiops, dat geïnfecteerde mieren zich steeds minder met hun nestgenoten bezig houden als het ziekteproces vordert, niet meer bij het broed komen en tenslotte de kolonie verlaten om buiten in eenzaamheid te sterven. Dat vergroot de kans dat de kolonie gespaard blijft.
Wie weet doet de grauwzwarte mier dat ook.

Willy van Strien

Foto: Mier (Formica fusca) die een infectie niet overleefde. Nick Bos

Zie ook:
Zieke vlieg zoekt warmte

Bronnen:
Bos, N., L. Sundström, S. Fuchs & D. Freitak, 2015. Ants medicate to fight disease. Evolution, 16 september online. Doi: 10.1111/evo.12752
Bos, N., T. Lefèvre, A.B. Jensen & P. D’Ettore, 2012. Sick ants become unsociable. Journal of Evolutionary Biology 25: 342-351. Doi: 10.1111/j.1420-9101.2011.02425.x

Zieke vlieg zoekt warmte

Hoge temperatuur houdt schimmelinfectie in bedwang

Als een huisvlieg besmet raakt met de schimmel Beauveria bassiana, is hij ten dode opgeschreven. Maar zo’n vlieg kan het onherroepelijke einde uitstellen door zijn temperatuur af en toe even omhoog te gooien op een warm plekje. Zo remt hij de schimmelgroei, laten Robert Anderson en collega’s zien.

Als koudbloedig beestje heeft een huisvlieg, Musca domestica, geen eigen temperatuur; hij is even warm als de omgeving waarin hij zich bevindt. Hij kan naar believen een warmere of koelere plek opzoeken om zijn temperatuur bij te stellen.
Soms heeft een vlieg te lijden van een infectie met de schimmel Beauveria bassiana. Dan zorgt hij voor een extra verhoging door een warme plek op te zoeken. Die temperatuursverhoging is vergelijkbaar met de koorts die wij krijgen in geval van infectie; Robert Anderson en collega’s spreken van ‘gedragskoorts’.

Om te zien wat het effect ervan is, deden ze verschillende proeven met vliegen die ze al dan niet hadden blootgesteld aan schimmelsporen. Als er schimmelsporen aanwezig zijn, dan groeit de schimmel binnen twee dagen het vliegenlijf in.

Kachel

De onderzoekers brachten de zieke en gezonde vliegen in ruimtes met de aangename temperatuur van 26°C. Een van de wanden was een aluminium plaat die in het midden was verwarmd tot 50°C; vanaf dat punt nam de temperatuur van de plaat geleidelijk af. Alle vliegen kropen graag even bij die kachel. Maar terwijl gezonde vliegen dan een temperatuur van ongeveer 35°C behaaglijk vonden, gingen de zieke vliegen vaak rond de 40°C zitten; zij brachten er bovendien meer tijd door.

Dat gedrag heeft zin, zo blijkt. Geïnfecteerde vliegen die de warmte konden opzoeken overleefden langer dan schimmeldragende vliegen in een ruimte zonder verwarmde wand. Dat gaf de vrouwtjes meer tijd om eitjes te produceren en ze legden er dan ook meer, al haalden ze niet het niveau van schimmelvrije vliegen.
Die langere overleving was mogelijk doordat de schimmel bij een hoge temperatuur trager groeit.

Nadelen

Maar gedragskoorts levert niet alleen maar voordelen op. De hogere temperatuur jaagt de stofwisseling op en dat vreet energie, en de tijd die het kost om zich te warmen gaat ten koste van tijd voor andere bezigheden.
De onderzoekers ontdekten bovendien dat de ‘verhoging’ de levensvatbaarheid van de eitjes verlaagde. Veel eitjes van vliegen met gedragskoorts kwamen niet uit.

Een vlieg met schimmel moet het dus ook weer niet al te gek maken met zijn temperatuur.

De vliegen hebben dat goed door, rapporteren de onderzoekers. Ze blijken hun verhoging af te stemmen op de ernst van de ziekte. ’s Nachts was het altijd koel en kon de schimmel goed groeien. Waarschijnlijk was het daarom dat zieke vliegen vooral ’s ochtends bij de warmtebron gingen zitten. Later op de dag nam hun behoefte aan warmte wat af.
Bovendien stookten vliegen die aan een hoge schimmeldosis waren blootgesteld zich meer op dan vliegen die met een lage dosis te maken hadden.
Zo koos elke vlieg de optimale zelf-behandeling.

Willy van Strien

Foto: Arturo Nikolai (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Anderson, R.D., S. Blanford, N.E. Jenkins & M.B. Thomas, 2013. Discriminating fever behavior in house flies. PLoS ONE 8(4): e62269, 19 april. Doi: 10.1371/journal.pone.0062269
Anderson, R.D., S. Blanford & M.B. Thomas, 2013. House flies delay fungal infection by fevering: at a cost. Ecological Entomology 38: 1-10. Doi: 10.1111/j.1365-2311.2012.01394.x

 

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑