Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Voedselhulp

Zwarte anemoonvis voert zijn zeeanemoon bij

zwarte anemoonvis in tepelanemoon

Dierlijk voedsel dat hij zelf niet eet, geeft de zwarte anemoonvis aan de zeeanemoon waarin hij leeft, schrijven Yuya Kobayashi en collega’s. Een extra dienst.

Anemoonvissen (of clownvissen) en zeeanemonen zijn partners voor het leven. De vissen beschermen de zeeanemonen tegen vraatzuchtige vijanden en parasieten, houden ze schoon, bemesten het water met hun uitwerpselen en verversen het. Nu laten Yuya Kobayashi en collega’s zien dat de zwarte anemoonvis, Amphiprion clarkii, zijn partner ook voert. De vis leeft in grote zeeanemonen op koraalriffen in onder meer het westelijk deel van de Stille Oceaan, de Indische Oceaan en de Rode Zee en heeft wederkerige relaties met verschillende soorten zeeanemonen.

In ruil voor hun diensten kunnen anemoonvissen veilig leven in een anemoon. Dat is niet vanzelfsprekend want zeeanemonen, die verwant zijn aan kwallen, hebben kransen van tentakels met netelcellen vol gif rond een mondopening. Met hun tentakels verdedigen ze zich en vangen ze prooien, die door het gif verlamd raken. Maar anemoonvissen kunnen zich ongestoord tussen de tentakels bewegen.

Geschikte hapjes

Dat zwarte anemoonvissen af en toe voedsel leggen op de tentakels van hun anemoon, lieten Kobayashi en collega’s zien met experimenten in de zee bij Japan. De partner van de zwarte anemoonvis is daar de tepelanemoon, Entacmaea quadricolor, die zo heet vanwege de bolvormige toppen van de tentakels. De onderzoekers boden zwarte anemoonvissen stukjes dierlijk voedsel van verschillende afmetingen aan: garnaal, inktvis, schelpdier, vis of zee-egel. Ze observeerden wat er gebeurde of maakten video-opnamen die ze naderhand analyseerden.

De vissen kunnen zelf alleen kleine stukjes, tot ongeveer een halve centimeter, naar binnen werken. Kleine stukjes garnaal, inktvis, schelpdier en vis aten ze zelf op, totdat ze genoeg hadden; kregen ze meer, dan plaatsten ze overtollige stukjes op de tentakels van de zeeanemoon. Grotere stukjes, tot 2 centimeter, gaven ze meteen aan de zeeanemoon. Kleine stukjes zee-egel negeerden ze, grote stukken pakten ze op en legden ze op de zeeanemoon; de vissen kunnen geen zee-egel eten vanwege diens harde pantser. De anemoon transporteerde het gegeven dierlijke voedsel meestal naar de mondopening en at het op.

De onderzoekers boden de anemoonvissen ook stukjes plantaardig voedsel aan: groenwier. Kleine stukjes aten ze op, grote stukjes negeerden ze. Ze gaven nooit groenwier aan de zeeanemoon. Die zou het ook niet blieven, want hij eet alleen dierlijk voedsel.

De zwarte anemoonvis voert de zeeanemoon dus alleen bij met voedsel dat geschikt voor hem is: wel grote stukken dierlijk voedsel inclusief zee-egel, geen groenwier.

Extra groei

Dat bijvoeren is een extra dienst, maar niet zonder eigenbelang. Zwarte anemoonvissen zijn permanente bewoners van een zeeanemoon. Ze leven in groepen van mannen en één vrouw die haar eitjes tussen de tentakels van de anemoon legt. Als zij wegvalt, wordt de grootste man een vrouw die haar plaats inneemt. Een zeeanemoon die wordt bijgevoerd groeit sneller, en biedt dus meer plaats aan vissen en eitjes.

De vraag is nog wel of dat bijvoeren in het veld veel gebeurt onder natuurlijke omstandigheden, dus zonder onderzoekers die stukjes dierlijk voedsel aanbieden. De onderzoekers hebben het waargenomen, maar niet echt vaak.

Willy van Strien

Foto: Zwarte anemoonvis in tepelanemoon. Diego Delso (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie voor meer over anemoonvissen: goeie maatjes en woelige nachten

Bron:
Kobayashi, Y., Y. Kondo, M. Kohda & S. Awata, 2025. Active provisioning of food to host sea anemones by anemonefish. Scientific Reports 15: 4115. Doi: 10.1038/s41598-025-85767-9

Paradijsvogels gloeien op

Fluorescentie vergroot de pracht van een paradijsvogelman

Arfakparotia is een van de paradijsvogels met fluorescente veren.

De meeste soorten paradijsvogels hebben veren en stukken huid die fluorescent zijn, ontdekten Rene Martin en collega’s: ze kunnen licht geven.

Paradijsvogels zijn bekend om hun felle kleuren, opvallende sierveren en uitbundig baltsgedrag. Maar alsof dat allemaal nog niet genoeg is blijkt nu dat ze ook licht geven. Sommige delen van hun verenpak of huid kunnen een groene, gele of blauwe gloed verspreiden, ontdekten Rene Martin en collega’s. Het is een geval van fluorescentie, wat inhoudt dat een voorwerp licht van een bepaalde golflengte (dus kleur) absorbeert en het licht weer uitstraalt met een wat langere golflengte.

Er zijn 45 soorten paradijsvogels; ze komen voor in Nieuw-Guinea, het noordoosten van Australië en delen van Indonesië. Voor het onderzoek gebruikten de onderzoekers de grote collectie paradijsvogels van het American Natural History Museum in New York. In een donkere ruimte beschenen ze de vogels met blauw en ultraviolet licht om te zien of lichaamsdelen opgloeiden en zo ja, dan analyseerden ze het uitgestraalde licht.

Imponeren en verleiden

lintstaartastrapia is ook een paradijsvogles met fluorescentie

Bij maar liefst 37 van de 45 soorten paradijsvogels was het raak. Vooral witte en heldergele veren bleken fluorescent te zijn. Bij bestraling met blauw licht, gaven fluorescente onderdelen een groene of geelgroene gloed af, bij bestraling met ultraviolet lichtten ze blauw op.

Het verschijnsel is bij mannen sterker dan bij vrouwen. Bij de meeste soorten zijn kop, nek, buik, sierveren en poten van mannen lichtgevend, en ook plekjes aan de binnenkant van bek en keel. Van vrouwen gloeien meestal alleen borst en buik op. Wanneer vrouwen hetzelfde patroon hebben als mannen, is het fluorescente gebied kleiner en minder helder.

Fluorescentie komt voor bij paradijsvogel-soorten waar vrouwen alle zorg voor jongen op zich nemen en mannen al hun tijd kunnen gebruiken om partners te verleiden en elkaar te imponeren. Het verschijnsel versterkt het kleurrijke beeld van een man die indruk probeert te maken en heeft dus een functie bij de communicatie, stellen de onderzoekers. Ze hebben daar een aantal argumenten voor.

Contrast

Om te beginnen: paradijsvogels leven in schaduwrijke tropische bossen. Ze zijn actief op de bosbodem of tussen boombladeren. Daar is veel blauw en ultraviolet licht dat de fluorescentie kan opwekken.

Bovendien bevinden fluorescente onderdelen zich op opvallende plaatsen of plaatsen die bij rivaliteit of balts getoond worden. Zo sperren dansende mannen vaak hun bek open om de oplichtende plekjes daar binnenin te tonen. De uitgestraalde kleuren – groen, groengeel en blauw – kunnen de vogels prima zien. En de oplichtende onderdelen hebben ter contrast een donkere achtergrond. Ander onderzoek heeft laten zien dat veel paradijsvogels superzwarte veren hebben waartegen hun kleuren extra fel uitkomen. Ook rondom fluorescente veren is het vaak superzwart.

Paradijsvogelmannen hebben dus nog meer in huis om een spectaculaire show te kunnen geven dan tot nu toe bekend was. Ze zijn overigens niet de enige vogels die fluorescentie vertonen; onder meer papegaaien, papegaaiduikers en nachtzwaluwen doen het eveneens. En ook andere dieren; kameleons bijvoorbeeld hebben blauw oplichtende knobbels op de kop.

Willy van Strien

Foto’s: gele en witte veren zijn vaak fluorescent
Groot: Arfakparotia, Parotia sefilata. J.J. Harrison (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)
Klein: lintstaartastrapia, Astrapia mayeri. Gailhampshire (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Bekijk de balts van Arfakparotia op YouTube

Zie ook:
Paradijsvogels hebben superzwarte veren
Kameleon laat kop blauw oplichten

Bron:
Martin, R.P., E.M. Carr & J.S. Sparks, 2025. Does biofluorescence enhance visual signals in birds-of-paradise? Royal Society Open Science 12: 241905. Doi: 10.1098/rsos.241905

Zombiespin

Nieuw ontdekte schimmelsoort manipuleert grottenspinnen

De holenwebspin kan door schimmel Gibellula attenboroughii worden veranderd in een sporenverspreider

De nieuw ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii infecteert grottenspinnen en dwingt ze om zijn sporen te helpen verspreiden, rapporteren Harry Evans en collega’s.

Dieren die een parasiet in zich dragen, gedragen zich soms als zombies. Dan manipuleert de parasiet hun gedrag zo dat ze meewerken aan hun eigen ondergang, ten gunste van de parasiet. Het is sterk dat parasieten daartoe in staat zijn, want het betekent dat ze het zenuwstelsel van hun gastheer kunnen bespelen. Er zijn meerdere voorbeelden van, kijk maar eens in de categorie manipulatie; het zijn lugubere verhalen.

Sommige parasitaire schimmels doen het ook. Onlangs is een nieuwe parasitaire schimmel ontdekt die in spinnen leeft. Hij is Gibellula attenboroughii genoemd, naar de bekende maker van natuurdocumentaires David Attenborough. Harry Evans en collega’s beschrijven hem.

De onderzoekers vonden de schimmel Gibellula attenboroughii in een verlaten kruitmagazijn in Ierland, groeiend op de holenwielwebspin Metellina merianae. Deze Europese spin leeft in grotten, holen en kelders, waar ze zich normaal gesproken dicht bij haar web verborgen houdt. Maar een geïnfecteerde spin, zo blijkt, verlaat haar veilige plek en gaat op het plafond of de wand bij de ingang zitten, waar lucht circuleert. Ze raakt overdekt met schimmeldons en speciale sporendragende schimmeldraden, en sterft. Luchtstromen nemen de schimmelsporen mee en verspreiden ze.

Sporenverspreider

De schimmel heeft de spin dus omgevormd tot een sporenverspreider. Dit type manipulatie kennen we al langer. Berucht zijn schimmelsoorten van het geslacht Ophiocordyceps die reuzenmieren (van het geslacht Camponotus) infecteren . Vaak wordt een zieke mier ertoe gedwongen het nest te verlaten, in de vegetatie vlak bij een mierenpad te klimmen en zich vast te bijten; de kaken gaan op slot, de mier sterft. Uit zijn lichaam groeit een soort paddenstoeltje dat schimmelsporen produceert. De dode mier hangt op een plek die gunstig is voor verspreiding naar nieuwe slachtoffers.

Er waren ook schimmels bekend die spinnen infecteren en er een sporenverspreider van maken. De nu ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii valt specifiek grottenspinnen aan. Het is opmerkelijk dat een ziekteverwekker zich onder deze spinnen kan verspreiden, aangezien ze, in tegenstelling tot mieren, geïsoleerd leven. Behalve de holenwielwebspin infecteert de schimmel ook de gewone grottenspin, Meta menardi, een grotere soort.

Willy van Strien

Foto: Holenwielwebspin Metellina merianae. -serwacy01- (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie ook: cicaden die slachtoffer zijn van een manipulerende schimmel

Bronnen:
Evans, H.C., T. Fogg, A.G. Buddie, Y.T. Yeap & J.P.M. Araújo, 2025. The araneopathogenic genus Gibellula (Cordycipitaceae: Hypocreales) in the British Isles, including a new zombie species on orb-weaving cave spiders (Metainae: Tetragnathidae). Fungal Systematics and Evolution 15: 153–178. Doi: 10.3114/fuse.2025.15.07
Hughes, D.P., J.P.M. Araújo, R.G. Loreto, L. Quevillon, C. de Bekker & H.C. Evans, 2016. Chapter eleven. From so simple a beginning: the evolution of behavioral manipulation by fungi. Advances in Genetics 94: 437-469. Doi: 10.1016/bs.adgen.2016.01.004

Verborgen ogen

Oogvlekken werken alleen in schuilplaats

Oogvlekken beschermen rups van Papilio troilus alleen als hij zich verstopt.

De oogvlekken van een rups van Papilio troilus beschermen het diertje tegen hongerige vogels. Maar alleen als de rups zich heeft verstopt, laat Elizabeth Postema zien.

Een al wat oudere rups van de vlinder Papilio troilus heeft een aandoenlijke dikke kop met twee oogvlekken. Dat die oogvlekken dienen om roofvijanden af te schrikken, ligt voor de hand. Maar dat doen ze niet zonder meer, schrijft Elizabeth Postema.

Volwassen Papilio troilus

Papilio troilus is een page die voorkomt in Noord-Amerika; de rupsen leven op bladeren van bomen en struiken als sassafras en Amerikaanse tulpenboom. Een veelvoorkomende vijand van de rupsen is de Amerikaanse matkop (Poecile atricapillus), een mezensoort.

Schrik aanjagen

Een rups van Papilio troilus die open en bloot op een blad zit, is zichtbaar; hij is weliswaar groen, maar heeft een iets andere tint dan het blad. De oogvlekken maken hem nog opvallender. En dus verbergt een rups zich overdag om aan de blik van hongerige mezen en andere vijanden te ontkomen. Hij gaat op de hoofdnerf van een blad liggen met zijn kop naar het uiteinde gekeerd en scheidt zijde uit. De zijde droogt op en krimpt, en trekt daarbij het blad samen zodat het zich oprolt om de rups.

Maar wat heeft een verborgen rups aan oogvlekken? Postema veronderstelde dat die oogvlekken van belang zijn als een vogel in zo’n bladrol tuurt of hem openpeutert. Hij ziet dan plotseling een snuitje met twee ogen – een nabootsing van een slangetje – en schrikt daarvan. Twee oogvlekken die plotseling opdoemen, is het idee, hebben een schrikeffect, maar twee oogvlekken die van verre en voortdurend zichtbaar zijn niet.

Rupsen van boetseerklei

Met namaakrupsen ging ze na of dit klopt. Ze knutselde honderden groene rupsen van boetseerklei met en zonder oogvlekken en bevestigde die aan boombladeren die ze vervolgens al dan niet om de rups rolde. Zo had ze vier proefsituaties: zichtbare rups zonder oogvlekken, zichtbare rups met oogvlekken, verstopte rups zonder oogvlekken en verstopte rups met oogvlekken. Na vijf dagen zocht ze haar namaakrupsen terug en keek of er bijtsporen van vogels op zaten.

Een bladrol biedt bescherming, ontdekte ze zoals verwacht. Rupsen die open en bloot op een blad zaten werden meer aangevallen dan rupsen die verstopt waren.

Oogvlekken hielpen de rupsen die zichtbaar waren niet: mezen trokken zich er niets van aan. Maar rupsen in een bladrol – die dus toch al veiliger waren – waren met oogvlekken nog beter af. Verborgen oogvlekken maakten de kans op een aanval extra klein. De veronderstelling van Postema blijkt dus te kloppen.

Papilio troilus-rupsen beschermen zich door oogvlekken te combineren met een schuilplaats, is de conclusie, zodat de ‘ogen’ er bij acuut gevaar plotseling uitknallen.

Jonge rupsen hebben geen oogvlekken, maar passen een andere verdedigingsstrategie toe: vijanden zien hen over het hoofd doordat ze bruin zijn en op een vogelpoepje lijken.

Willy van Strien

Foto:
Groot: rups van Papilio troilus. NCBioTeacher (Wikimedia Commons, Creative Commons, Public Domain)
Klein: vlinder van Papilio troilus. Robert Webster (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Postema, E.G., 2024. Eyespot peek-a-boo: Leaf rolls enhance the antipredator effect of insect eyespots. Journal of Animal Ecology, 25 december online. Doi: 10.1111/1365-2656.14232

Hoe langer hoe liever

Blauwfazant-man laat zien dat hij nestmateriaal kan verzamelen

Blauwfazant toont nestmateriaal bij het baltsen

Een blauwfazant houdt bij het baltsen vaak een grashalm of strootje in de snavel. Hij kiest de langste spriet die hij krijgen kan, constateerden Masayo Soma en collega’s.

Een blauwfazantman en -vrouw werken voortdurend aan hun relatie. Ze zingen en dansen voor elkaar, waarbij dansen inhoudt dat ze simpelweg op en neer hoppen. Zang en dans spelen een rol bij de wederzijdse partnerkeus en dienen daarna om de onderlinge band te versterken; zo’n baltssessie loopt maar zelden uit op een copulatie. Stelletjes zijn hecht en man en vrouw brengen samen jongen groot.

Bij het baltsen houden de vogels vaak een grashalm of strootje in de snavel, en Masayo Soma en collega’s bogen zich over de vraag wat de betekenis daarvan is.

Grasnest

De blauwfazant (Uraeginthus bengalus) is een zangvogel die leeft in Afrika ten zuiden van de Sahara. Hij behoort tot de prachtvinken, een groep van soorten waarvan de meeste – de naam zegt het al – schitterende kleurpatronen hebben. Veel soorten versterken de paarbinding, net als de blauwfazant, met zang en dans en kunnen daarbij een grasspriet vasthouden. Mannen dansen vaker met een sprietje dan vrouwen.

Vooral vogels van soorten waarbij mannen intensief meewerken aan de nestbouw wapperen met een grasspriet, zo had eerder onderzoek laten zien. Veel prachtvinksoorten maken een nest van gras, en dan hebben mannen als taak om dat nestmateriaal te verzamelen, terwijl vrouwen op het nest blijven en de aangedragen sprietjes inweven. Zo ook bij de blauwfazant.

Het idee is daarom dat een man bij het dansen een grasspriet in de snavel houdt om te laten zien dat hij goed in staat is om zijn taak te vervullen. Voor vrouwen heeft het hanteren van een grasspriet die betekenis niet.

De langste

Dat idee krijgt nu extra steun. Want als een man zijn vermogen om nestmateriaal te verzamelen wil tonen door met een grasspriet te baltsen, dan is een lange spriet overtuigender dan een korte. En inderdaad: ze nemen het liefst een lange spriet, lieten blauwfazanten in keuzeproeven zien. De vogels, die zelf zo’n 13 centimeter lang zijn, kregen daarbij stukken draad van 5, 10 en 20 centimeter aangeboden. Ze kozen meestal een stuk van 20 centimeter. Als ze al een kort stuk oppakten, gooiden ze het meteen weg.

De onderzoekers deden dezelfde proeven met de Binsenastrild (Bathilda ruficauda, synoniem Neochima ruficauda), een prachtvink uit het noorden van Australië en eveneens een grasnest-bouwer. Het resultaat was hetzelfde.

Het verhaal is nog niet rond. De onderzoekers weten niet of een vogel die met een lange grasspriet baltst een betere partner krijgt of de paarband beter kan handhaven. Bovendien: het is niet duidelijk of lange sprieten bij de nestbouw de voorkeur hebben. Zo niet, dan zou het hanteren van een lange spriet toch meer voor een mooiere show dienen dan om verzameltalent te bewijzen.

Willy van Strien

Foto: blauwfazant, man (Uraeginthus bengalus). Carlos Vermeersch Santana (Wikimedia Commons, Public Domain)

Zie ook: blauwkopastrild (Uraeginthus cyanocephalus), nauw verwant aan blauwfazant, doet een tapdans

Bronnen:
Soma, M., M. Nakatani & N. Ota, 2025.  Choice of props for courtship dancing in estrildid finches. Scientific Reports 15: 219. Doi: 10.1038/s41598-024-81419-6
Soma, M., 2018. Sexual selection in Estrildid finches, with further review of the evolution of nesting material holding display in relation to cooperative parental nesting. The Japanese Journal of Animal Psychology, 68: 121-130. Doi: 10.2502/janip.68.2.2

Katapult

Moeraspareltje gebruikt haar web als katapult

De meeste spinnenvrouwen die een web maken, leven van de insecten die daar uit zichzelf in gevlogen zijn. Maar het moeraspareltje (Theridiosoma gemmosum) pakt het anders aan: dit spinnetje schiet haar web naar een prooi die passeert, meestal een mug, om die te vangen.

Deed ze dat niet, dan zou zo’n mug aan het web ontsnappen. Een mug vliegt namelijk met de voorpoten naar voren gestrekt, en zodra die een spinnenweb raken, maakt de mug rechtsomkeert en heeft de spin het nakijken. Maar een moeraspareltje is die ontwijkings-strategie voor doordat ze in actie komt als ze een mug hoort naderen, laten Sarah Han en collega’s zien.

Het moeraspareltje behoort tot de parapluspinnen (Theriodiosomatidae), kleine spinnetjes die hun web als katapult gebruiken. Het moeraspareltje is maar een paar millimeter groot. Het web is dus ook klein, en het is een kunst om er een te vinden. Het spinnetje is wijd verspreid in waterrijke omgevingen als rivieroevers en moerassen op het noordelijk halfrond. Het komt in Nederland en België voor, maar is erg zeldzaam.

Een parapluspin maakt een rond, vlak web, spint een draad vanaf het middelpunt en hecht het uiteinde daarvan aan een takje. Dan gaat ze midden in het web zitten, pakt het middelpunt met de achterste vier poten vast en de bevestigingsdraad met de voorste vier poten. Ze laat haar voorste poten over de draad lopen, zodat ze het web een paar centimeter uitrekt; het web wordt kegelvormig en staat nu op scherp. Het is net een omgeklapte paraplu, vandaar de naam van deze spinnen. De spin, zittend op de top van de kegel, houdt het loshangende stuk bevestigingsdraad tussen voorpoten en achterpoten vast met de pedipalpen (de ‘bokshandschoentjes van spinnen).

En dan wacht ze af tot er een insect langs de basis van de kegel vliegt. Als dat gebeurt, laat ze de draad vieren; het web veert terug en de spin suist achterwaarts mee. Hoe meer het web was uitgerekt, hoe krachtiger het terugschiet. Met wat geluk treft het de ongelukkige passant en heeft de spin haar prooi te pakken; die kleeft aan de draden en kan niet ontsnappen. Anders neemt ze de draad meteen weer op om de katapult opnieuw aan te spannen.

De onderzoekers vroegen zich af wat de spin ertoe brengt om het web te laten schieten. Ze deden proeven waarbij ze een mug aan een papieren stripje vastplakten, maar zó dat hij normale vliegbewegingen kon maken. Ze bewogen hem naar het web van een moeraspareltje toe. Opnamen met een hogesnelheidscamera laten zien dat het spinnetje haar web pijlsnel op een mug af schiet als die binnen bereik is, maar nog voordat hij het met zijn voorpoten raakt en het gevaar beseft.

Hoe neemt een parapluspin waar dat er een mug binnen bereik is? Niet met haar ogen: de spin ziet niet scherp en kijkt bovendien de andere kant op. Maar ze heeft speciale lange haren op haar achterste poten die de luchttrillingen die de vleugelslagen veroorzaken, dus het geluid ervan, waarnemen. De trillingen planten zich bovendien over de draden van het web voort, en dat registreert ze ook. Waarschijnlijk leidt ze uit een combinatie van die informatie af waar een mug zich bevindt.

Er is nog een ander bewijs dat parapluspinnen op geluid reageren: ze laten hun web ook schieten na een vingerknip of bij het geluid van een stemvork. Dat levert niets op, maar parapluspinnen handelen kennelijk volgens de regel: niet geschoten is altijd mis.

Willy van Strien

Foto: Moeraspareltje, Theridiosoma gemmosum. ©Portioid (via iNaturalist, Creative Commons CC BY-SA)

De katapult in slow motion op YouTube

Bronnen:
Han, S.I. & T.A. Blackledge, 2024. Directional web strikes are performed by ray spiders in response to airborne prey vibrations. Journal of Experimental Biology 227: jeb249237. Doi: 10.1242/jeb.249237
Alexander, S.L.M. & M.S. Bhamla, 2020. Ultrafast launch of slingshot spiders using conical silk webs. Current Biology 30: R928-R929. Doi: 10.1016/j.cub.2020.06.076

Schelp met ramen

Hartkokkel Corculum cardissa heeft veel raampjes in schelp

Schelpen moeten hard en stevig zijn om het schelpdier binnenin te beschermen. Dat is een eenvoudige functie en meestal is aan een schelp dan ook niets bijzonders te zien, afgezien van de vele vormen en kleuren die er bestaan. Maar schelpen van hartkokkels (Corculum cardissa en andere soorten) hebben iets opmerkelijks: er zit een groot aantal doorzichtige raampjes in, netjes gerangschikt. Die zijn er niet voor niets: ze laten zonlicht door voor de eencellige algen die in het schelpdier leven. Dakota McCoy en collega’s verdiepten zich in vorm en functie van de ramen.

Maar eerst de vraag: waarom wonen er algen in de schelpdieren?

Algen zijn, net als planten, in staat om met behulp van zonlicht koolstofdioxide uit de lucht vast te leggen in suikers, die de basis zijn voor energie en bouwstoffen. Dat proces is de fotosynthese. Als voedingsstoffen hebben algen en planten alleen scheikundige elementen nodig als stikstof, fosfor en kalk, die ze inbouwen in complexe koolstofverbindingen zoals eiwitten en dna, het erfelijk materiaal. Dieren zijn afhankelijk van die fotosynthese; zij moeten zich voeden om aan energie en bouwstoffen te komen. Of….

ze kunnen algen in huis nemen, zodat ze direct suikers tot hun beschikking hebben en voedsel niet nodig is.

Sommige tweekleppige schelpdieren passen dit alternatief toe als het zo uitkomt. En er zijn twee groepen alleen maar met algen kunnen leven: de gigantische tweekleppigen (Tridacninae, onder andere de doopvontschelp) en veel hartkokkels (Fraginae). Zij huisvesten eencellige algen in fijne vertakkingen van hun darmstelsel. De algen leveren suikers in ruil voor een veilige woonplaats en waarschijnlijk ook voedingsstoffen, een vorm van samenwerking die symbiose heet.

Voorwaarde voor een geslaagde samenwerking is wel dat de algen toegang hebben tot zonlicht. Daar moeten de gastheren, die half ingegraven liggen, voor zorgen. Ze leven dan ook in ondiep water, waar zonlicht tot de bodem doordringt. Daarbij houden gigantische tweekleppigen vaak hun schelpen open, zodat het dier in zonlicht baadt. Hartkokkels hebben een andere oplossing. Hun schelpen blijven dicht, maar de algen krijgen licht via minuscule raampjes in de naar de zon gerichte kant van de schelpen.

De onderzoekers wilden meer weten over de structuur van de raampjes. Ze namen die van hartkokkel Corculum cardissa onder de loep.

De schelpen van Corculum cardissa bestaan uit aragoniet, een kalkverbinding (calciumcarbonaat, CaCO3) die vlakke kristallen vormt die kriskras door elkaar liggen.

De raampjes hebben een andere microstructuur: het aragoniet heeft hier de vorm van vezels in plaats van vlakke kristallen. Elk raampje blijkt een bundel kabels te zijn die bestaan uit parallelle aragonietvezels; de bundel loopt loodrecht op het schelpoppervlak. De kabels geleiden licht, net als glasvezelkabels. Optische-vezelkabels zijn zeer zeldzaam in de natuur, en gebundeld zijn ze nooit eerder gevonden.

Experimenten laten zien dat de naar de zon gerichte schelpdelen – waar dus raampjes in zitten – kleuren uit het zonlicht doorlaten die van belang zijn voor fotosynthese; daar komt gemiddeld 31 procent van door. Van ultraviolet licht, dat schadelijk is voor schelpdierweefsel en algen, passeert maar 14 procent. De naar het zand gerichte schelpdelen laten nauwelijks licht door.

Sommige individuen hebben onder elk raampje een microlensje, ook van aragoniet, dat het invallende licht condenseert en in het weefsel focust, daar waar de algen zitten. Dat maakt het helemaal af.

Je zou het niet verzinnen: schelpen met ramen. Maar het bestaat.

Willy van Strien

Foto: De zongerichte zijde van hartkokkel Corculum cardissa. Ria Tan, Wildsingapore, via Flickr. Creative Commons: CC BY-NC-ND 2.0

Zie ook:
Een andere manier om fotosynthese in huis te halen: Elysia-soorten (zeenaaktslakken) nemen bladgroenkorrels van algen op; vraag is wel of de dieren echt op zonne-energie leven
Keverslakken hebben honderden oogjes op hun rugschild, compleet met een lens van aragoniet, oogkamer en netvlies

Bronnen:
McCoy, D.E., D.H. Burns, E. Klopfer, L.K. Herndon, B. Ogunlade, J.A. Dionne & S. Johnsen, 2024. Heart cockle shells transmit sunlight to photosymbiotic algae using bundled fiber optic cables and condensing lenses. Nature Communications 15: 9445. Doi: 10.1038/s41467-024-53110-x
Kirkendale, L. & G. Paulay, 2024. Photosymbiosis in Bivalvia. Treatise Online no. 89: Part N, Revised, Volume 1, Chapter 9. Doi: 10.17161/to.v0i0.6568

Slim bouwwerk

Koningin van Globitermes sulphureus in een nest dat altijd lekker vochtig is.

Op de savannes van Thailand is het ’s winters kurkdroog terwijl er in het natte zomerseizoen extreem veel regen valt. Een uitdagend klimaat dus voor plant en dier. Maar de termiet Globitermes sulphureus doet het er prima, dankzij nestheuvels die de kolonies in de ondergrondse nesten eronder beschermen. De heuvels blijven overeind, de dieren drogen niet uit en verdrinken niet. In een nest heerst steeds een voor termieten aangename hoge luchtvochtigheid. Dat heeft te maken met een knap staaltje architectuur, concluderen Chun-I Chiu en collega’s uit allerlei metingen.

Termieten leven net als mieren in grote kolonies, maar zijn niet aan mieren verwant; ze zijn verwant aan kakkerlakken. Een termietenkolonie heeft een koning en koningin die nageslacht producen, en werkers en soldaten van zowel mannelijk als vrouwelijk geslacht. De koningin, die een enorme hoeveelheid eitjes legt, is veel groter dan de andere termieten.

De heuvel boven een nest van Globitermes sulphureus ziet er misschien wat plomp uit, maar het is een complex bouwwerk. Het bestaat uit drie lagen die elk op hun eigen manier bijdragen aan de stabiliteit van de heuvel en aan het gunstige binnenklimaat in het nest.

De dunne buitenste laag bestaat uit platen van hard materiaal. De dieren maken het van zand of bodemdeeltjes en het heeft dan ook dezelfde kleur als de grond waarop hij staat. Deze laag voorkomt dat er vocht uit het nest naar buiten ontsnapt, wat in droge perioden van groot belang is. Daaronder ligt een dikkere tussenlaag van grillig gevormde, aan elkaar vastzittende brokjes met holtes ertussen die eveneens van bodemdeeltjes zijn gemaakt. Deze laag is waterdicht en kan druk weerstaan, bijvoorbeeld als er regendruppels op slaan. Hij maakt de heuvel robuust.

De binnenkant van de heuvel, de derde laag, wijkt sterk af van de buitenste laag en de middenlaag. Hij is gevuld met ronde, gladde deeltjes waarin veel organisch materiaal in vezelvorm is verwerkt, zoals cellulose uit plantenresten. Deze laag is roder van kleur dan de andere twee, en hij is het meest poreus. Als een spons absorbeert hij waterdamp die de termieten uitademen, houdt dat vast en laat het slechts langzaam los. Deze laag vormt een waterreservoir om de luchtvochtigheid hoog te kunnen houden.

Moet de heuvel na beschadiging worden hersteld, dan werken de termieten van buiten naar binnen. Binnen een paar uur zijn ze de buitenste laag aan het repareren, na enkele weken zijn buitenste laag en middenlaag klaar. De reparatie van de binnenste laag laat langer op zich wachten. De onderzoekers denken dat dat komt doordat de dieren daarvoor materiaal moeten verzamelen dat minder makkelijk te vinden is.

Willy van Strien

Foto: Koningin van Globitermes sulphureus. © Chun-I Chiu

Bron:
Chiu, C-I., K. Attasopa, S. Wongkoon, Y. Chromkaew, H. Liao, K-C. Kuan, P. Suttiprapan, I. Guswenrivo, H-F. Li & Y. Sripontan, 2024. Three‐layered functionally specialized nest structures enhance strength and water retention in mounds of Globitermes sulphureus (Blattodea: Termitidae). Environmental Entomology, 9 oktober online. Doi: 10.1093/ee/nvae093

De evolutie van mierenlandbouw

Mierenlandbouw: een Cyphomyrmex-soort kweekt een gist

Je kunt je voedsel zoeken, maar je kunt het ook verbouwen zodat je zeker weet dat het er is. Ongeveer 250 soorten mieren uit Zuid- Midden- en Noord-Amerika doen dat laatste en kweken in hun nest een schimmel voor voedsel. De evolutionaire geschiedenis van deze mier-schimmel-relatie was in grote lijnen bekend. Nu leggen Ted Schultz en collega’s de evolutionaire stamboom van de schimmel-kwekende mieren naast die van de gekweekte schimmelvariëteiten en verfijnen het beeld.

Het boeiende is dat ze de geschiedenis van de mierenlandbouw koppelen aan twee grote gebeurtenissen op aarde.

De schimmel-kwekende mieren hebben een gemeenschappelijke voorouder die met landbouw begon. Dat gebeurde 66 miljoen jaar geleden in natte tropische bossen van Zuid-Amerika. Kort daarvoor was bij Chicxulub in Mexico een planetoïde ingeslagen met enorme gevolgen. Stof in de atmosfeer blokkeerde maandenlang het zonlicht, planten gingen dood en veel soorten planten en dieren, waaronder de dinosauriërs, stierven uit. Een kaalslag.

Maar schimmels die leven van dood materiaal, zoals afgevallen blad, floreerden, en sommige mieren maakten daar gebruik van. Ze konden zelf geen organisch materiaal verteren, maar lieten een champignon-achtige schimmel die dat wel kon in hun nest groeien door hem van organisch afval te voorzien. De schimmel brak het materiaal af, de mieren aten afbraakproducten en schimmel. Alle huidige 250 soorten mieren met een schimmeltuin in hun nest stammen van deze landbouwpioniers af.

Al snel pikten mieren een tweede champignon-achtige schimmel op . Vrijwel alle nu gekweekte schimmelvariëteiten – en dat zijn er een paar honderd – stammen van deze twee vroege gewassen af.

De boerende mieren konden van begin af aan niet zonder hun gewas; ze zouden verhongeren. Maar omgekeerd hadden de schimmels de mieren niet nodig. Ze leefden ook buiten mierennesten en schimmelgewassen wisselden erfelijk materiaal uit met hun wilde verwanten. Buiten vormden ze paddenstoelen, in mierennesten hielden mieren dat tegen en lieten ze alleen schimmeldraden groeien. Dit staat bekend als lagere mierenlandbouw. Tegenwoordig zijn er ruwweg honderd soorten mieren die lagere landbouw bedrijven, met vele half-wilde schimmelvariëteiten.

Maar daar is het niet bij gebleven. Op een gegeven moment waren er mieren die hun gewas domesticeerden. Dat wil zeggen dat de gekweekte schimmel afhankelijk werd van de kweker en niet meer in het wild kan leven. En hij produceert speciaal voor de mieren voedselrijke bolletjes, de zogenoemde gongylidia. Deze mieren en hun schimmels zijn onafscheidelijk, en een jonge koningin die een eigen kolonie wil stichten verlaat het ouderlijk nest niet zonder een stukje schimmeltuin tussen haar kaken. Dit wordt hogere mierenlandbouw genoemd.

Deze landbouwtransitie vond pas plaats toen de lagere landbouw al 36 miljoen jaar bestond, nu zo’n 27 miljoen jaar geleden. Waarom gebeurde het niet eerder, en waarom toen opeens wel?

De onderzoekers wijzen op de zogenoemde Eoceen-Oligoceen-massa-extinctie van 33,5 miljoen jaar geleden die aan de transitie voorafging. De aarde koelde in hoog tempo af en veel soorten stierven uit, al was het uitsterven niet zo massaal als 66 miljoen jaar geleden. In Zuid-Amerika maakte een deel van de natte tropische bossen plaats voor landschappen die een deel van het jaar droog waren, zoals savannen.

Sommige schimmel-kwekende mieren verhuisden naar de drogere gebieden. De schimmels in hun nesten behielden dezelfde groeiomstandigheden, maar ze verloren het contact met wilde soortgenoten. Die leefden namelijk alleen in natte bossen. Doordat de gekweekte schimmels geen erfelijk materiaal meer uitwisselden met hun wilde verwanten, konden mieren onbelemmerd selecteren op eigenschappen die gunstig waren voor henzelf, en niet per se voor de schimmel. En zo ontwikkelde zich een gedomesticeerd gewas.

Tenslotte kwam 18 miljoen jaar geleden een nieuwe vorm van hogere mierenlandbouw op: er waren schimmelkwekers die hun tuintjes gingen voorzien van stukjes blad vers van de plant, in plaats van afgevallen blad. Deze bladsnijdermieren vormen complexe kolonies van miljoenen individuen; ze houden hun tuin piekfijn in orde. Ze kweken allemaal dezelfde schimmelsoort, Leucoagaricus gongylophorus, een afstammeling van de allereerste schimmel waarmee mierenlandbouw ooit was begonnen.

Of er een speciale aanleiding voor deze mieren was om over te stappen op vers blad als substraat voor hun schimmel vermeldt Schultz niet. Er zijn nu ruim vijftig soorten bladsnijders.

Van de lagere mierenlandbouw splitsten zich nog twee andere landbouwsystemen af. Ongeveer 30 miljoen jaar geleden stapte een groep mieren over op de kweek van schimmels in eencellige vorm – dat wil zeggen: gist – in plaats van in meercellige draadvorm (er zijn eencellige en meercellige schimmels). Dat is opmerkelijk, want de champignon-achtige schimmels waarvan de gekweekte gewassen afstammen groeien uitsluitend in meercellige vorm. Ook de als gist gekweekte schimmels komen in het wild nooit in gistvorm voor.

En 21 miljoen jaar geleden wisselde een andere groep schimmelkwekers de gebruikelijke champignon-achtige schimmels (uit de familie Agaricaceae) in voor koraalzwam-achtige soorten (uit de familie Pterulaceae), die geen bladafval afbreken, maar hout.

Zou er ook voor deze twee verschuivingen een aanleiding zijn? Het zou mooi zijn als die wordt gevonden.

Willy van Strien

Foto: Een Cyphomyrmex-soort die een schimmel in gistvorm kweekt. ©Alex Wild

Oudere verhalen van dit blog gaan over de geschiedenis van bladsnijdermieren en beschrijven hoe ze uiterst bekwaam hun tuintjes onderhouden en het gewas verzorgen.

De gekweekte schimmels leveren vaak niet alleen voedsel, maar ook bescherming voor het broed.

Er zijn ook mieren die aan veeteelt doen.

Bronnen:
Schultz, T.R., J. Sosa-Calvo, M.P. Kweskin, M.W. Lloyd, B. Dentinger, P.W. Kooij, E.C. Vellinga, S.A. Rehner, A. Rodrigues, Q.V. Montoya, H. Fernández-Marín, A. Ješovnik, T. Niskanen, K. Liimatainen, C.A. Leal-Dutra, S.E. Solomon, N.M. Gerardo, C. R. Currie, M. Bacci, Jr., H.L. Vasconcelos, C. Rabeling, B.C. Faircloth & V.P. Doyle, 2024. The coevolution of fungus-ant agriculture. Science 386: 105-110. Doi: 10.1126/science.adn7179
Branstetter, M.G., A. Ješovnik, J. Sosa-Calvo, M.W. Lloyd, B.C. Faircloth, S.G. Brady & T.R. Schultz, 2017. Dry habitats were crucibles of domestication in the evolution of agriculture in ants. Proceedings of the Royal Society B 284: 20170095. Doi: 10.1098/rspb.2017.0095
Schultz, T.R. & S.G. Brady, 2008. Major evolutionary transitions in ant agriculture. PNAS 105: 5435-5440. Doi: 10.1073_pnas.0711024105
Villesen, P., U.G. Mueller, T.R. Schultz, R.M.M. Adams & A.C. Bouck, 2004. Evolution of ant-cultivar specialization and cultivar switching in Apterostigma fungus-growing ants. Evolution 58: 2252–2265. Doi: 10.1111/j.0014-3820.2004.tb01601.x

Vruchtbare grond

Bonte manakin met rijk territorium baltst langer

Bij de bonte manakin, Manacus manacus, dragen mannen niets bij aan de zorg voor het nageslacht. Ze bezetten een territorium in de buurt van twee tot tientallen andere mannen en proberen zo veel mogelijk vrouwen te lokken en bereid te vinden tot een paring. Vrouwen doen de rest: nadat ze een man hebben gekozen en gepaard, bouwen ze in hun eentje een nest, bebroeden de eitjes en brengen de jongen groot.

Mannen met een territorium waar de vruchtjes die op hun menu staan volop te vinden zijn, krijgen meer vrouwen op bezoek dan mannen op een minder voedselrijke plek, ontdekten Luke Anderson en collega’s.

De bonte manakin, een kleine zangvogel, leeft in bossen in tropisch Zuid-Amerika. Net als bij veel van de andere 55 manakin-soorten vertonen de zwart-witte mannen in de broedperiode spectaculair baltsgedrag om vrouwen te verleiden. De ene man heeft daar veel meer succes mee dan de andere.

Een man bezet een territorium waarin hij een baltsplaats – een stukje grond van 15 à 90 centimeter doorsnede, omringd door jonge boompjes – heeft schoongeveegd tot op de kale bodem. Schone grond is veilig, want een gevaarlijke slang valt er meteen op. Bovendien steekt de man er goed tegen af met zijn show. Hij zet zijn ‘baardveren’ op (in het Engels heet deze soort witbaardmanakin), laat zijn roep horen en springt bliksemsnel tussen stengels en de grond op en neer, terwijl zijn vleugels klakken en zoemen. Die energieke vertoning kan hij tot een halve minuut achtereen volhouden.

De olijfgroene vrouwen doen er het beste aan om een man van goede erfelijke kwaliteit te kiezen, want dan is de kans op succesvol nageslacht het grootst. Een belangrijk criterium waaraan vrouwen de kwaliteit van mannen kunnen beoordelen, is hun balts-prestatie. Hoe intensiever de balts is, hoe sterker en gezonder de uitvoerder zal zijn.

Maar nu schrijft Anderson dat sommige bonte manakin-mannen in het voordeel zijn, namelijk mannen met een rijk territorium. De vogels eten voornamelijk rijpe vruchtjes, en territoria verschillen enorm in beschikbaarheid aan dat voedsel, blijkt uit zijn onderzoek in Ecuador. Mannen met een rijk territorium zijn nauwelijks tijd kwijt met voedsel zoeken en hebben een goede conditie, veronderstelde hij. En inderdaad, zo bleek uit waarnemingen met camera’s: hoe rijker een territorium was, hoe meer tijd de eigenaar aan zijn shows besteedde.

En hoe langer een man baltste, hoe hoger de frequentie van vrouwenbezoek was, dus hoe meer voortplantingssucces hij had.

Aandacht-trekkende mannen hebben dus een ongelijk speelveld; mannen met een rijk territorium hebben het makkelijker. Is de balts-prestatie dan wel een eerlijke maat voor hun kwaliteit?

Het zou een slechte maat zijn als het toeval is of een bonte manakin-man een rijk territorium bezet en zijn kwaliteit daar niets mee te maken heeft.

Maar waarschijnlijk moeten de mannen strijden om de beste plek te bemachtigen, en zal de sterkste man de concurrentie winnen en het rijkste territorium veroveren, waar hij vervolgens veel tijd aan de balts kan besteden. De balts-prestatie is dan dus wel een goede maat voor vrouwen om mannen te beoordelen.

De vogels poepen de zaadjes van de vruchtjes die ze eten weer in hun territorium uit. Zo houden ze de plaatsen met vruchtdragende planten in stand. De mannen worden oud en kunnen tot elf jaar lang hetzelfde territorium bezetten.  

Willy van Strien

Foto: Bonte manakin man. Félix Uribe (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY -SA 2.0)

Bekijk een filmpje van een baltsende bonte manakin, springend en klakkend, op You Tube

Zie ook de balts van andere manakin-soorten:
Langstaartmanakin
Goudkraagmanakin, met gedrag dat lijkt op dat van bonte manakin
Stompveermanakin

Bronnen:
Anderson, H.L., J. Cabo & J. Karubian, 2024. Fruit resources shape sexual selection processes in a lek mating system. Biology Letters 20: 20240284. Doi: 10.1098/rsbl.2024.0284
Cestari, C. & M.A. Pizo, 2014. Court cleaning behavior of the white-bearded manakin (Manacus manacus) and a test of the anti-predation hypothesis. The Wilson Journal of Ornithology, 126: 98-104. Doi: 10.1676/13-032.1

« Oudere berichten

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑