Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Stuifmeelvraag

Hommelkoninginnen dwingen planten om eerder te bloeien

Hommelkoningin, aardhommel

Het vroege voorjaar is voor hommelkoninginnen een spannende tijd. Hun larven hebben stuifmeel nodig terwijl er nog maar weinig planten zijn die bloeien. Maar hommels kunnen de stuifmeelproductie versnellen, melden Priska Flury en collega’s.

Half maart ontwaken hommelkoninginnen uit hun winterslaap. Ze hadden in het najaar gepaard en zaadcellen opgeslagen en daarna de winter in hun eentje in rust doorgebracht. Nu is het tijd om een kolonie te stichten. Elke hommelkoningin zoekt een plek, maakt een nest, legt daar eitjes in en voert de larven, die groeien op een dieet van stuifmeel. Ze verpoppen en vijf weken nadat de koningin aan het nest begon, komen de eerste werksters uit en heeft ze hulp. Tot die tijd is het buffelen.

En juist in die drukke tijd bloeien nog maar weinig planten en is stuifmeel voor de larven dus moeilijk te vinden. Dat komt slecht uit. Maar hommelkoninginnen kunnen iets bijzonders. Ze versnellen de bloei van planten zodat er eerder stuifmeel beschikbaar komt, laten Priska Flury en collega’s zien. Een vorm van manipulatie.

Halve maantjes

Een hommelkoningin doet dat door met haar tong en kaken gaatjes te knippen in bladeren van niet-bloeiende planten. Die gaatjes hebben een kenmerkende vorm: het zijn halve maantjes. Wat er dan precies in zo’n plant gebeurt is niet duidelijk, maar het effect mag er zijn: hij komt een paar weken eerder in bloei.

De onderzoekers, werkzaam in Zwitserland, onderzochten eerst in het lab het knipgedrag van commercieel gekweekte aardhommel-koninginnen (Bombus terrestris) op niet-bloeiende exemplaren van zwarte mosterd en tomaat. Als koninginnen weinig stuifmeel in voorraad hadden, maakten ze gaatjes. Was er voldoende stuifmeel, dan lieten ze dat achterwege.

Daarna vingen ze koninginnen van andere hommelsoorten in het veld en gingen in het lab na of die ook gaatjes knipten als ze zonder stuifmeel zaten. Van de 41 in Zwitserland levende hommelsoorten testten ze er 17, en van twaalf soorten bleken de koninginnen gaatjes te knippen, waaronder steenhommel (Bombus lapidarius), veldhommel (B. lucorum) en weidehommel (B. pratorum). De andere soorten knipten geen gaatjes in het lab, maar dat sluit niet uit dat ze dat in het veld wel doen.

Planten waar koninginnen gaatjes in geknipt hadden, bloeiden een paar weken eerder dan niet-geknipte planten. Ter controle brachten de onderzoekers in sommige planten zelf gaatjes aan, maar dat had nauwelijks effect.

Kritieke periode

Hommelkoninginnen ‘bestellen’ dus stuifmeel als ze dat nodig hebben. Eerder onderzoek had laten zien dat werksters van een aantal soorten hommels gaatjes maken in bladeren als er grote vraag naar stuifmeel is om de bloei te vervroegen. Dat gebeurt om perioden met weinig bloemen te overbruggen als hommelkolonies hard groeien. Eind april is het afgelopen, want vanaf die tijd is er steeds voldoende stuifmeel te vinden.

Dat ook hommelkoninginnen gaatjes knippen is waarschijnlijk belangrijker dan het geknip van werksters, want het vroege voorjaar, als er nog geen werksters zijn, is een kritieke periode. Dan moet namelijk blijken of een jonge kolonie het gaat redden en uitgroeit tot een grote, succesvolle kolonie.

Werksters en koningin hebben speciale korfjes aan de achterpoten om stuifmeel op te slaan en te vervoeren. Ze hebben stuifmeel niet alleen nodig voor de larven, maar het is ook een eiwitbron voor henzelf; ze halen energie uit nectar. Als ze stuifmeel en nectar verzamelen, bestuiven ze de bloemen. Daarom zal het ook voor planten een voordeel zijn als de bloei samenvalt met de tijd dat hommels voedsel zoeken. De manipulatie door hommels helpt bij die synchronisatie.

Willy van Strien

Foto: aardhommel-koningin op winterlinde. Ivar Leidus (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bronnen:
Flury, P., S. Stade, C.M. De Moraes & M.C. Mescher, 2025. Leaf-damaging behavior by queens is widespread among bumblebee species. Communications Biology 8: 435. Doi: 10.1038/s42003-025-07670-3
Pashalidou, F.G., H. Lambert, T. Peybernes, M.C. Mescher & C.M. De Moraes, 2020. Bumble bees damage plant leaves and accelerate flower production when pollen is scarce. Science 368: 881-884. Doi: 10.1126/science.aay0496

Net een rups

Jonge witnekkolibrie verdedigt zich met uiterlijk en gedrag

Witnekkolibrie maakt een komvormig open nest

Een jonge witnekkolibrie ziet eruit als een rups met brandharen en gedraagt zich ook zo. Het schrikt zijn belagers ermee af, veronderstellen Jay Falk en collega’s.

Een pas uit het ei gekomen witnekkolibrie heeft op het eerste gezicht weinig weg van een jonge vogel. Het is een harig wezentje dat zijn kop opheft en heen en weer schudt zodra er iets naderbij komt. Alleen als zijn moeder haar komst met een speciaal signaal kenbaar maakt, gedraagt het zich normaal: het spert zijn bekje open om te bedelen om voedsel.

De witnekkolibrie, Florisuga mellivora, leeft in het Amazonegebied. De moeder maakt en verzorgt het nest in haar eentje, net als bij andere kolibrie-soorten. Ze legt één of twee eitjes en bebroedt die. De jongen komen uit na ruim twee weken en vliegen een paar dagen later uit.

Pas uitgekomen witnekkolibrie lijkt op een rups

Jay Falk en collega’s stellen dat het eigenaardige uiterlijk en gedrag van het jong een antwoord is op zijn kwetsbare positie. Het bevindt zich namelijk in een komvormig nestje dat open en bloot op het blad van een plant ligt. De moeder gaat regelmatig weg om iets te eten, en dan blijft het jong in het zicht en onbewaakt achter.

Afschrikwekkend

Een jonge witnekkolibrie probeert allereerst om niet op te vallen. Zijn ‘haren’ zijn bijzonder lange donsveren die op de rug groeien. Ze hebben dezelfde kleur als het zaadpluis waarmee het nest is bekleed, en zo is het jonge vogeltje goed gecamoufleerd. De beharing vormt misschien ook een hindernis waardoor kleine roofvijanden het vogellijfje niet kunnen bereiken.

Als roofvijanden het beestje ondanks zijn camouflage toch ontdekken en benaderen, heeft het nog een trucje: mimicry. Door zijn harige uiterlijk en het gezwiep met de kop lijkt het jong op een rups met brandharen. Er komen meerdere soorten rupsen met irriterende brandharen in het gebied voor, en roofvijanden laten die liever met rust.

In hoeverre jonge witnekkolibries profiteren van deze angstreflex en belagers daadwerkelijk afschrikken met hun imitatie, zou nader onderzocht moeten worden. Het lijkt te kunnen werken, want de onderzoekers zagen hoe een roofwesp die jonge vogels kan overmeesteren op een witnekkolibrie-nest afging. De wesp inspecteerde het nest, maar maakte dat hij weg kwam toen het jong voor rups begon te spelen.

Andere rups-nabootsers

Het gedrag en de lange donsveren van jonge witnekkolibries zijn ongewoon. De enige andere kolibriesoort met jongen die lange donsveren hebben, is de rouwkolibrie, Florisuga fusca. Ook deze verwante soort maakt een open, komvormig nest op een plantenblad, en ook deze jongen lijken een rups te imiteren.

Hoe vreemd het ook is, deze twee kolibries zijn niet de enige vogels waarvan de jongen op een rups lijken. Hetzelfde verschijnsel is uitvoerig beschreven voor de grauwe treurtiran (Laniocera hypopyrra) uit Zuid-Amerika, waarvan de oranje, harige jongen een giftige rupsensoort nabootsen. De Braziliaanse klauwiercotinga (Laniisoma elegans) heeft eveneens jongen die op een harige rups lijken.

Willy van Strien

Foto’s
Groot: witnekkolibrie (vrouw met het uiterlijk van een man) op nest. Caspar S (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)
Klein: nest met jong en ei. © Michael Castaño-Diaz

Een andere rups-nabootser: grauwe treurtiran
Meer over witnekkolibrie: travestie

Bron:
Falk, J.J., M. Castaño-Diaz, S. Gallan-Giraldo, J. See & S. Taylor, 2025. Potential caterpillar mimicry in a tropical hummingbird. Ecology 106: e70060. Doi: 10.1002/ecy.70060

Voedselhulp

Zwarte anemoonvis voert zijn zeeanemoon bij

zwarte anemoonvis in tepelanemoon

Dierlijk voedsel dat hij zelf niet eet, geeft de zwarte anemoonvis aan de zeeanemoon waarin hij leeft, schrijven Yuya Kobayashi en collega’s. Een extra dienst.

Anemoonvissen (of clownvissen) en zeeanemonen zijn partners voor het leven. De vissen beschermen de zeeanemonen tegen vraatzuchtige vijanden en parasieten, houden ze schoon, bemesten het water met hun uitwerpselen en verversen het. Nu laten Yuya Kobayashi en collega’s zien dat de zwarte anemoonvis, Amphiprion clarkii, zijn partner ook voert. De vis leeft in grote zeeanemonen op koraalriffen in onder meer het westelijk deel van de Stille Oceaan, de Indische Oceaan en de Rode Zee en heeft wederkerige relaties met verschillende soorten zeeanemonen.

In ruil voor hun diensten kunnen anemoonvissen veilig leven in een anemoon. Dat is niet vanzelfsprekend want zeeanemonen, die verwant zijn aan kwallen, hebben kransen van tentakels met netelcellen vol gif rond een mondopening. Met hun tentakels verdedigen ze zich en vangen ze prooien, die door het gif verlamd raken. Maar anemoonvissen kunnen zich ongestoord tussen de tentakels bewegen.

Geschikte hapjes

Dat zwarte anemoonvissen af en toe voedsel leggen op de tentakels van hun anemoon, lieten Kobayashi en collega’s zien met experimenten in de zee bij Japan. De partner van de zwarte anemoonvis is daar de tepelanemoon, Entacmaea quadricolor, die zo heet vanwege de bolvormige toppen van de tentakels. De onderzoekers boden zwarte anemoonvissen stukjes dierlijk voedsel van verschillende afmetingen aan: garnaal, inktvis, schelpdier, vis of zee-egel. Ze observeerden wat er gebeurde of maakten video-opnamen die ze naderhand analyseerden.

De vissen kunnen zelf alleen kleine stukjes, tot ongeveer een halve centimeter, naar binnen werken. Kleine stukjes garnaal, inktvis, schelpdier en vis aten ze zelf op, totdat ze genoeg hadden; kregen ze meer, dan plaatsten ze overtollige stukjes op de tentakels van de zeeanemoon. Grotere stukjes, tot 2 centimeter, gaven ze meteen aan de zeeanemoon. Kleine stukjes zee-egel negeerden ze, grote stukken pakten ze op en legden ze op de zeeanemoon; de vissen kunnen geen zee-egel eten vanwege diens harde pantser. De anemoon transporteerde het gegeven dierlijke voedsel meestal naar de mondopening en at het op.

De onderzoekers boden de anemoonvissen ook stukjes plantaardig voedsel aan: groenwier. Kleine stukjes aten ze op, grote stukjes negeerden ze. Ze gaven nooit groenwier aan de zeeanemoon. Die zou het ook niet blieven, want hij eet alleen dierlijk voedsel.

De zwarte anemoonvis voert de zeeanemoon dus alleen bij met voedsel dat geschikt voor hem is: wel grote stukken dierlijk voedsel inclusief zee-egel, geen groenwier.

Extra groei

Dat bijvoeren is een extra dienst, maar niet zonder eigenbelang. Zwarte anemoonvissen zijn permanente bewoners van een zeeanemoon. Ze leven in groepen van mannen en één vrouw die haar eitjes tussen de tentakels van de anemoon legt. Als zij wegvalt, wordt de grootste man een vrouw die haar plaats inneemt. Een zeeanemoon die wordt bijgevoerd groeit sneller, en biedt dus meer plaats aan vissen en eitjes.

De vraag is nog wel of dat bijvoeren in het veld veel gebeurt onder natuurlijke omstandigheden, dus zonder onderzoekers die stukjes dierlijk voedsel aanbieden. De onderzoekers hebben het waargenomen, maar niet echt vaak.

Willy van Strien

Foto: Zwarte anemoonvis in tepelanemoon. Diego Delso (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie voor meer over anemoonvissen: goeie maatjes en woelige nachten

Bron:
Kobayashi, Y., Y. Kondo, M. Kohda & S. Awata, 2025. Active provisioning of food to host sea anemones by anemonefish. Scientific Reports 15: 4115. Doi: 10.1038/s41598-025-85767-9

Paradijsvogels gloeien op

Fluorescentie vergroot de pracht van een paradijsvogelman

Arfakparotia is een van de paradijsvogels met fluorescente veren.

De meeste soorten paradijsvogels hebben veren en stukken huid die fluorescent zijn, ontdekten Rene Martin en collega’s: ze kunnen licht geven.

Paradijsvogels zijn bekend om hun felle kleuren, opvallende sierveren en uitbundig baltsgedrag. Maar alsof dat allemaal nog niet genoeg is blijkt nu dat ze ook licht geven. Sommige delen van hun verenpak of huid kunnen een groene, gele of blauwe gloed verspreiden, ontdekten Rene Martin en collega’s. Het is een geval van fluorescentie, wat inhoudt dat een voorwerp licht van een bepaalde golflengte (dus kleur) absorbeert en het licht weer uitstraalt met een wat langere golflengte.

Er zijn 45 soorten paradijsvogels; ze komen voor in Nieuw-Guinea, het noordoosten van Australië en delen van Indonesië. Voor het onderzoek gebruikten de onderzoekers de grote collectie paradijsvogels van het American Natural History Museum in New York. In een donkere ruimte beschenen ze de vogels met blauw en ultraviolet licht om te zien of lichaamsdelen opgloeiden en zo ja, dan analyseerden ze het uitgestraalde licht.

Imponeren en verleiden

lintstaartastrapia is ook een paradijsvogles met fluorescentie

Bij maar liefst 37 van de 45 soorten paradijsvogels was het raak. Vooral witte en heldergele veren bleken fluorescent te zijn. Bij bestraling met blauw licht, gaven fluorescente onderdelen een groene of geelgroene gloed af, bij bestraling met ultraviolet lichtten ze blauw op.

Het verschijnsel is bij mannen sterker dan bij vrouwen. Bij de meeste soorten zijn kop, nek, buik, sierveren en poten van mannen lichtgevend, en ook plekjes aan de binnenkant van bek en keel. Van vrouwen gloeien meestal alleen borst en buik op. Wanneer vrouwen hetzelfde patroon hebben als mannen, is het fluorescente gebied kleiner en minder helder.

Fluorescentie komt voor bij paradijsvogel-soorten waar vrouwen alle zorg voor jongen op zich nemen en mannen al hun tijd kunnen gebruiken om partners te verleiden en elkaar te imponeren. Het verschijnsel versterkt het kleurrijke beeld van een man die indruk probeert te maken en heeft dus een functie bij de communicatie, stellen de onderzoekers. Ze hebben daar een aantal argumenten voor.

Contrast

Om te beginnen: paradijsvogels leven in schaduwrijke tropische bossen. Ze zijn actief op de bosbodem of tussen boombladeren. Daar is veel blauw en ultraviolet licht dat de fluorescentie kan opwekken.

Bovendien bevinden fluorescente onderdelen zich op opvallende plaatsen of plaatsen die bij rivaliteit of balts getoond worden. Zo sperren dansende mannen vaak hun bek open om de oplichtende plekjes daar binnenin te tonen. De uitgestraalde kleuren – groen, groengeel en blauw – kunnen de vogels prima zien. En de oplichtende onderdelen hebben ter contrast een donkere achtergrond. Ander onderzoek heeft laten zien dat veel paradijsvogels superzwarte veren hebben waartegen hun kleuren extra fel uitkomen. Ook rondom fluorescente veren is het vaak superzwart.

Paradijsvogelmannen hebben dus nog meer in huis om een spectaculaire show te kunnen geven dan tot nu toe bekend was. Ze zijn overigens niet de enige vogels die fluorescentie vertonen; onder meer papegaaien, papegaaiduikers en nachtzwaluwen doen het eveneens. En ook andere dieren; kameleons bijvoorbeeld hebben blauw oplichtende knobbels op de kop.

Willy van Strien

Foto’s: gele en witte veren zijn vaak fluorescent
Groot: Arfakparotia, Parotia sefilata. J.J. Harrison (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)
Klein: lintstaartastrapia, Astrapia mayeri. Gailhampshire (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Bekijk de balts van Arfakparotia op YouTube

Zie ook:
Paradijsvogels hebben superzwarte veren
Kameleon laat kop blauw oplichten

Bron:
Martin, R.P., E.M. Carr & J.S. Sparks, 2025. Does biofluorescence enhance visual signals in birds-of-paradise? Royal Society Open Science 12: 241905. Doi: 10.1098/rsos.241905

Zombiespin

Nieuw ontdekte schimmelsoort manipuleert grottenspinnen

De holenwebspin kan door schimmel Gibellula attenboroughii worden veranderd in een sporenverspreider

De nieuw ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii infecteert grottenspinnen en dwingt ze om zijn sporen te helpen verspreiden, rapporteren Harry Evans en collega’s.

Dieren die een parasiet in zich dragen, gedragen zich soms als zombies. Dan manipuleert de parasiet hun gedrag zo dat ze meewerken aan hun eigen ondergang, ten gunste van de parasiet. Het is sterk dat parasieten daartoe in staat zijn, want het betekent dat ze het zenuwstelsel van hun gastheer kunnen bespelen. Er zijn meerdere voorbeelden van, kijk maar eens in de categorie manipulatie; het zijn lugubere verhalen.

Sommige parasitaire schimmels doen het ook. Onlangs is een nieuwe parasitaire schimmel ontdekt die in spinnen leeft. Hij is Gibellula attenboroughii genoemd, naar de bekende maker van natuurdocumentaires David Attenborough. Harry Evans en collega’s beschrijven hem.

De onderzoekers vonden de schimmel Gibellula attenboroughii in een verlaten kruitmagazijn in Ierland, groeiend op de holenwielwebspin Metellina merianae. Deze Europese spin leeft in grotten, holen en kelders, waar ze zich normaal gesproken dicht bij haar web verborgen houdt. Maar een geïnfecteerde spin, zo blijkt, verlaat haar veilige plek en gaat op het plafond of de wand bij de ingang zitten, waar lucht circuleert. Ze raakt overdekt met schimmeldons en speciale sporendragende schimmeldraden, en sterft. Luchtstromen nemen de schimmelsporen mee en verspreiden ze.

Sporenverspreider

De schimmel heeft de spin dus omgevormd tot een sporenverspreider. Dit type manipulatie kennen we al langer. Berucht zijn schimmelsoorten van het geslacht Ophiocordyceps die reuzenmieren (van het geslacht Camponotus) infecteren . Vaak wordt een zieke mier ertoe gedwongen het nest te verlaten, in de vegetatie vlak bij een mierenpad te klimmen en zich vast te bijten; de kaken gaan op slot, de mier sterft. Uit zijn lichaam groeit een soort paddenstoeltje dat schimmelsporen produceert. De dode mier hangt op een plek die gunstig is voor verspreiding naar nieuwe slachtoffers.

Er waren ook schimmels bekend die spinnen infecteren en er een sporenverspreider van maken. De nu ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii valt specifiek grottenspinnen aan. Het is opmerkelijk dat een ziekteverwekker zich onder deze spinnen kan verspreiden, aangezien ze, in tegenstelling tot mieren, geïsoleerd leven. Behalve de holenwielwebspin infecteert de schimmel ook de gewone grottenspin, Meta menardi, een grotere soort.

Willy van Strien

Foto: Holenwielwebspin Metellina merianae. -serwacy01- (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie ook: cicaden die slachtoffer zijn van een manipulerende schimmel

Bronnen:
Evans, H.C., T. Fogg, A.G. Buddie, Y.T. Yeap & J.P.M. Araújo, 2025. The araneopathogenic genus Gibellula (Cordycipitaceae: Hypocreales) in the British Isles, including a new zombie species on orb-weaving cave spiders (Metainae: Tetragnathidae). Fungal Systematics and Evolution 15: 153–178. Doi: 10.3114/fuse.2025.15.07
Hughes, D.P., J.P.M. Araújo, R.G. Loreto, L. Quevillon, C. de Bekker & H.C. Evans, 2016. Chapter eleven. From so simple a beginning: the evolution of behavioral manipulation by fungi. Advances in Genetics 94: 437-469. Doi: 10.1016/bs.adgen.2016.01.004

Verborgen ogen

Oogvlekken werken alleen in schuilplaats

Oogvlekken beschermen rups van Papilio troilus alleen als hij zich verstopt.

De oogvlekken van een rups van Papilio troilus beschermen het diertje tegen hongerige vogels. Maar alleen als de rups zich heeft verstopt, laat Elizabeth Postema zien.

Een al wat oudere rups van de vlinder Papilio troilus heeft een aandoenlijke dikke kop met twee oogvlekken. Dat die oogvlekken dienen om roofvijanden af te schrikken, ligt voor de hand. Maar dat doen ze niet zonder meer, schrijft Elizabeth Postema.

Volwassen Papilio troilus

Papilio troilus is een page die voorkomt in Noord-Amerika; de rupsen leven op bladeren van bomen en struiken als sassafras en Amerikaanse tulpenboom. Een veelvoorkomende vijand van de rupsen is de Amerikaanse matkop (Poecile atricapillus), een mezensoort.

Schrik aanjagen

Een rups van Papilio troilus die open en bloot op een blad zit, is zichtbaar; hij is weliswaar groen, maar heeft een iets andere tint dan het blad. De oogvlekken maken hem nog opvallender. En dus verbergt een rups zich overdag om aan de blik van hongerige mezen en andere vijanden te ontkomen. Hij gaat op de hoofdnerf van een blad liggen met zijn kop naar het uiteinde gekeerd en scheidt zijde uit. De zijde droogt op en krimpt, en trekt daarbij het blad samen zodat het zich oprolt om de rups.

Maar wat heeft een verborgen rups aan oogvlekken? Postema veronderstelde dat die oogvlekken van belang zijn als een vogel in zo’n bladrol tuurt of hem openpeutert. Hij ziet dan plotseling een snuitje met twee ogen – een nabootsing van een slangetje – en schrikt daarvan. Twee oogvlekken die plotseling opdoemen, is het idee, hebben een schrikeffect, maar twee oogvlekken die van verre en voortdurend zichtbaar zijn niet.

Rupsen van boetseerklei

Met namaakrupsen ging ze na of dit klopt. Ze knutselde honderden groene rupsen van boetseerklei met en zonder oogvlekken en bevestigde die aan boombladeren die ze vervolgens al dan niet om de rups rolde. Zo had ze vier proefsituaties: zichtbare rups zonder oogvlekken, zichtbare rups met oogvlekken, verstopte rups zonder oogvlekken en verstopte rups met oogvlekken. Na vijf dagen zocht ze haar namaakrupsen terug en keek of er bijtsporen van vogels op zaten.

Een bladrol biedt bescherming, ontdekte ze zoals verwacht. Rupsen die open en bloot op een blad zaten werden meer aangevallen dan rupsen die verstopt waren.

Oogvlekken hielpen de rupsen die zichtbaar waren niet: mezen trokken zich er niets van aan. Maar rupsen in een bladrol – die dus toch al veiliger waren – waren met oogvlekken nog beter af. Verborgen oogvlekken maakten de kans op een aanval extra klein. De veronderstelling van Postema blijkt dus te kloppen.

Papilio troilus-rupsen beschermen zich door oogvlekken te combineren met een schuilplaats, is de conclusie, zodat de ‘ogen’ er bij acuut gevaar plotseling uitknallen.

Jonge rupsen hebben geen oogvlekken, maar passen een andere verdedigingsstrategie toe: vijanden zien hen over het hoofd doordat ze bruin zijn en op een vogelpoepje lijken.

Willy van Strien

Foto:
Groot: rups van Papilio troilus. NCBioTeacher (Wikimedia Commons, Creative Commons, Public Domain)
Klein: vlinder van Papilio troilus. Robert Webster (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Postema, E.G., 2024. Eyespot peek-a-boo: Leaf rolls enhance the antipredator effect of insect eyespots. Journal of Animal Ecology, 25 december online. Doi: 10.1111/1365-2656.14232

Hoe langer hoe liever

Blauwfazant-man laat zien dat hij nestmateriaal kan verzamelen

Blauwfazant toont nestmateriaal bij het baltsen

Een blauwfazant houdt bij het baltsen vaak een grashalm of strootje in de snavel. Hij kiest de langste spriet die hij krijgen kan, constateerden Masayo Soma en collega’s.

Een blauwfazantman en -vrouw werken voortdurend aan hun relatie. Ze zingen en dansen voor elkaar, waarbij dansen inhoudt dat ze simpelweg op en neer hoppen. Zang en dans spelen een rol bij de wederzijdse partnerkeus en dienen daarna om de onderlinge band te versterken; zo’n baltssessie loopt maar zelden uit op een copulatie. Stelletjes zijn hecht en man en vrouw brengen samen jongen groot.

Bij het baltsen houden de vogels vaak een grashalm of strootje in de snavel, en Masayo Soma en collega’s bogen zich over de vraag wat de betekenis daarvan is.

Grasnest

De blauwfazant (Uraeginthus bengalus) is een zangvogel die leeft in Afrika ten zuiden van de Sahara. Hij behoort tot de prachtvinken, een groep van soorten waarvan de meeste – de naam zegt het al – schitterende kleurpatronen hebben. Veel soorten versterken de paarbinding, net als de blauwfazant, met zang en dans en kunnen daarbij een grasspriet vasthouden. Mannen dansen vaker met een sprietje dan vrouwen.

Vooral vogels van soorten waarbij mannen intensief meewerken aan de nestbouw wapperen met een grasspriet, zo had eerder onderzoek laten zien. Veel prachtvinksoorten maken een nest van gras, en dan hebben mannen als taak om dat nestmateriaal te verzamelen, terwijl vrouwen op het nest blijven en de aangedragen sprietjes inweven. Zo ook bij de blauwfazant.

Het idee is daarom dat een man bij het dansen een grasspriet in de snavel houdt om te laten zien dat hij goed in staat is om zijn taak te vervullen. Voor vrouwen heeft het hanteren van een grasspriet die betekenis niet.

De langste

Dat idee krijgt nu extra steun. Want als een man zijn vermogen om nestmateriaal te verzamelen wil tonen door met een grasspriet te baltsen, dan is een lange spriet overtuigender dan een korte. En inderdaad: ze nemen het liefst een lange spriet, lieten blauwfazanten in keuzeproeven zien. De vogels, die zelf zo’n 13 centimeter lang zijn, kregen daarbij stukken draad van 5, 10 en 20 centimeter aangeboden. Ze kozen meestal een stuk van 20 centimeter. Als ze al een kort stuk oppakten, gooiden ze het meteen weg.

De onderzoekers deden dezelfde proeven met de Binsenastrild (Bathilda ruficauda, synoniem Neochima ruficauda), een prachtvink uit het noorden van Australië en eveneens een grasnest-bouwer. Het resultaat was hetzelfde.

Het verhaal is nog niet rond. De onderzoekers weten niet of een vogel die met een lange grasspriet baltst een betere partner krijgt of de paarband beter kan handhaven. Bovendien: het is niet duidelijk of lange sprieten bij de nestbouw de voorkeur hebben. Zo niet, dan zou het hanteren van een lange spriet toch meer voor een mooiere show dienen dan om verzameltalent te bewijzen.

Willy van Strien

Foto: blauwfazant, man (Uraeginthus bengalus). Carlos Vermeersch Santana (Wikimedia Commons, Public Domain)

Zie ook: blauwkopastrild (Uraeginthus cyanocephalus), nauw verwant aan blauwfazant, doet een tapdans

Bronnen:
Soma, M., M. Nakatani & N. Ota, 2025.  Choice of props for courtship dancing in estrildid finches. Scientific Reports 15: 219. Doi: 10.1038/s41598-024-81419-6
Soma, M., 2018. Sexual selection in Estrildid finches, with further review of the evolution of nesting material holding display in relation to cooperative parental nesting. The Japanese Journal of Animal Psychology, 68: 121-130. Doi: 10.2502/janip.68.2.2

Katapult

Moeraspareltje gebruikt haar web als katapult

De meeste spinnenvrouwen die een web maken, leven van de insecten die daar uit zichzelf in gevlogen zijn. Maar het moeraspareltje (Theridiosoma gemmosum) pakt het anders aan: dit spinnetje schiet haar web naar een prooi die passeert, meestal een mug, om die te vangen.

Deed ze dat niet, dan zou zo’n mug aan het web ontsnappen. Een mug vliegt namelijk met de voorpoten naar voren gestrekt, en zodra die een spinnenweb raken, maakt de mug rechtsomkeert en heeft de spin het nakijken. Maar een moeraspareltje is die ontwijkings-strategie voor doordat ze in actie komt als ze een mug hoort naderen, laten Sarah Han en collega’s zien.

Het moeraspareltje behoort tot de parapluspinnen (Theriodiosomatidae), kleine spinnetjes die hun web als katapult gebruiken. Het moeraspareltje is maar een paar millimeter groot. Het web is dus ook klein, en het is een kunst om er een te vinden. Het spinnetje is wijd verspreid in waterrijke omgevingen als rivieroevers en moerassen op het noordelijk halfrond. Het komt in Nederland en België voor, maar is erg zeldzaam.

Een parapluspin maakt een rond, vlak web, spint een draad vanaf het middelpunt en hecht het uiteinde daarvan aan een takje. Dan gaat ze midden in het web zitten, pakt het middelpunt met de achterste vier poten vast en de bevestigingsdraad met de voorste vier poten. Ze laat haar voorste poten over de draad lopen, zodat ze het web een paar centimeter uitrekt; het web wordt kegelvormig en staat nu op scherp. Het is net een omgeklapte paraplu, vandaar de naam van deze spinnen. De spin, zittend op de top van de kegel, houdt het loshangende stuk bevestigingsdraad tussen voorpoten en achterpoten vast met de pedipalpen (de ‘bokshandschoentjes van spinnen).

En dan wacht ze af tot er een insect langs de basis van de kegel vliegt. Als dat gebeurt, laat ze de draad vieren; het web veert terug en de spin suist achterwaarts mee. Hoe meer het web was uitgerekt, hoe krachtiger het terugschiet. Met wat geluk treft het de ongelukkige passant en heeft de spin haar prooi te pakken; die kleeft aan de draden en kan niet ontsnappen. Anders neemt ze de draad meteen weer op om de katapult opnieuw aan te spannen.

De onderzoekers vroegen zich af wat de spin ertoe brengt om het web te laten schieten. Ze deden proeven waarbij ze een mug aan een papieren stripje vastplakten, maar zó dat hij normale vliegbewegingen kon maken. Ze bewogen hem naar het web van een moeraspareltje toe. Opnamen met een hogesnelheidscamera laten zien dat het spinnetje haar web pijlsnel op een mug af schiet als die binnen bereik is, maar nog voordat hij het met zijn voorpoten raakt en het gevaar beseft.

Hoe neemt een parapluspin waar dat er een mug binnen bereik is? Niet met haar ogen: de spin ziet niet scherp en kijkt bovendien de andere kant op. Maar ze heeft speciale lange haren op haar achterste poten die de luchttrillingen die de vleugelslagen veroorzaken, dus het geluid ervan, waarnemen. De trillingen planten zich bovendien over de draden van het web voort, en dat registreert ze ook. Waarschijnlijk leidt ze uit een combinatie van die informatie af waar een mug zich bevindt.

Er is nog een ander bewijs dat parapluspinnen op geluid reageren: ze laten hun web ook schieten na een vingerknip of bij het geluid van een stemvork. Dat levert niets op, maar parapluspinnen handelen kennelijk volgens de regel: niet geschoten is altijd mis.

Willy van Strien

Foto: Moeraspareltje, Theridiosoma gemmosum. ©Portioid (via iNaturalist, Creative Commons CC BY-SA)

De katapult in slow motion op YouTube

Bronnen:
Han, S.I. & T.A. Blackledge, 2024. Directional web strikes are performed by ray spiders in response to airborne prey vibrations. Journal of Experimental Biology 227: jeb249237. Doi: 10.1242/jeb.249237
Alexander, S.L.M. & M.S. Bhamla, 2020. Ultrafast launch of slingshot spiders using conical silk webs. Current Biology 30: R928-R929. Doi: 10.1016/j.cub.2020.06.076

Schelp met ramen

Hartkokkel Corculum cardissa heeft veel raampjes in schelp

Schelpen moeten hard en stevig zijn om het schelpdier binnenin te beschermen. Dat is een eenvoudige functie en meestal is aan een schelp dan ook niets bijzonders te zien, afgezien van de vele vormen en kleuren die er bestaan. Maar schelpen van hartkokkels (Corculum cardissa en andere soorten) hebben iets opmerkelijks: er zit een groot aantal doorzichtige raampjes in, netjes gerangschikt. Die zijn er niet voor niets: ze laten zonlicht door voor de eencellige algen die in het schelpdier leven. Dakota McCoy en collega’s verdiepten zich in vorm en functie van de ramen.

Maar eerst de vraag: waarom wonen er algen in de schelpdieren?

Algen zijn, net als planten, in staat om met behulp van zonlicht koolstofdioxide uit de lucht vast te leggen in suikers, die de basis zijn voor energie en bouwstoffen. Dat proces is de fotosynthese. Als voedingsstoffen hebben algen en planten alleen scheikundige elementen nodig als stikstof, fosfor en kalk, die ze inbouwen in complexe koolstofverbindingen zoals eiwitten en dna, het erfelijk materiaal. Dieren zijn afhankelijk van die fotosynthese; zij moeten zich voeden om aan energie en bouwstoffen te komen. Of….

ze kunnen algen in huis nemen, zodat ze direct suikers tot hun beschikking hebben en voedsel niet nodig is.

Sommige tweekleppige schelpdieren passen dit alternatief toe als het zo uitkomt. En er zijn twee groepen alleen maar met algen kunnen leven: de gigantische tweekleppigen (Tridacninae, onder andere de doopvontschelp) en veel hartkokkels (Fraginae). Zij huisvesten eencellige algen in fijne vertakkingen van hun darmstelsel. De algen leveren suikers in ruil voor een veilige woonplaats en waarschijnlijk ook voedingsstoffen, een vorm van samenwerking die symbiose heet.

Voorwaarde voor een geslaagde samenwerking is wel dat de algen toegang hebben tot zonlicht. Daar moeten de gastheren, die half ingegraven liggen, voor zorgen. Ze leven dan ook in ondiep water, waar zonlicht tot de bodem doordringt. Daarbij houden gigantische tweekleppigen vaak hun schelpen open, zodat het dier in zonlicht baadt. Hartkokkels hebben een andere oplossing. Hun schelpen blijven dicht, maar de algen krijgen licht via minuscule raampjes in de naar de zon gerichte kant van de schelpen.

De onderzoekers wilden meer weten over de structuur van de raampjes. Ze namen die van hartkokkel Corculum cardissa onder de loep.

De schelpen van Corculum cardissa bestaan uit aragoniet, een kalkverbinding (calciumcarbonaat, CaCO3) die vlakke kristallen vormt die kriskras door elkaar liggen.

De raampjes hebben een andere microstructuur: het aragoniet heeft hier de vorm van vezels in plaats van vlakke kristallen. Elk raampje blijkt een bundel kabels te zijn die bestaan uit parallelle aragonietvezels; de bundel loopt loodrecht op het schelpoppervlak. De kabels geleiden licht, net als glasvezelkabels. Optische-vezelkabels zijn zeer zeldzaam in de natuur, en gebundeld zijn ze nooit eerder gevonden.

Experimenten laten zien dat de naar de zon gerichte schelpdelen – waar dus raampjes in zitten – kleuren uit het zonlicht doorlaten die van belang zijn voor fotosynthese; daar komt gemiddeld 31 procent van door. Van ultraviolet licht, dat schadelijk is voor schelpdierweefsel en algen, passeert maar 14 procent. De naar het zand gerichte schelpdelen laten nauwelijks licht door.

Sommige individuen hebben onder elk raampje een microlensje, ook van aragoniet, dat het invallende licht condenseert en in het weefsel focust, daar waar de algen zitten. Dat maakt het helemaal af.

Je zou het niet verzinnen: schelpen met ramen. Maar het bestaat.

Willy van Strien

Foto: De zongerichte zijde van hartkokkel Corculum cardissa. Ria Tan, Wildsingapore, via Flickr. Creative Commons: CC BY-NC-ND 2.0

Zie ook:
Een andere manier om fotosynthese in huis te halen: Elysia-soorten (zeenaaktslakken) nemen bladgroenkorrels van algen op; vraag is wel of de dieren echt op zonne-energie leven
Keverslakken hebben honderden oogjes op hun rugschild, compleet met een lens van aragoniet, oogkamer en netvlies

Bronnen:
McCoy, D.E., D.H. Burns, E. Klopfer, L.K. Herndon, B. Ogunlade, J.A. Dionne & S. Johnsen, 2024. Heart cockle shells transmit sunlight to photosymbiotic algae using bundled fiber optic cables and condensing lenses. Nature Communications 15: 9445. Doi: 10.1038/s41467-024-53110-x
Kirkendale, L. & G. Paulay, 2024. Photosymbiosis in Bivalvia. Treatise Online no. 89: Part N, Revised, Volume 1, Chapter 9. Doi: 10.17161/to.v0i0.6568

Slim bouwwerk

Koningin van Globitermes sulphureus in een nest dat altijd lekker vochtig is.

Op de savannes van Thailand is het ’s winters kurkdroog terwijl er in het natte zomerseizoen extreem veel regen valt. Een uitdagend klimaat dus voor plant en dier. Maar de termiet Globitermes sulphureus doet het er prima, dankzij nestheuvels die de kolonies in de ondergrondse nesten eronder beschermen. De heuvels blijven overeind, de dieren drogen niet uit en verdrinken niet. In een nest heerst steeds een voor termieten aangename hoge luchtvochtigheid. Dat heeft te maken met een knap staaltje architectuur, concluderen Chun-I Chiu en collega’s uit allerlei metingen.

Termieten leven net als mieren in grote kolonies, maar zijn niet aan mieren verwant; ze zijn verwant aan kakkerlakken. Een termietenkolonie heeft een koning en koningin die nageslacht producen, en werkers en soldaten van zowel mannelijk als vrouwelijk geslacht. De koningin, die een enorme hoeveelheid eitjes legt, is veel groter dan de andere termieten.

De heuvel boven een nest van Globitermes sulphureus ziet er misschien wat plomp uit, maar het is een complex bouwwerk. Het bestaat uit drie lagen die elk op hun eigen manier bijdragen aan de stabiliteit van de heuvel en aan het gunstige binnenklimaat in het nest.

De dunne buitenste laag bestaat uit platen van hard materiaal. De dieren maken het van zand of bodemdeeltjes en het heeft dan ook dezelfde kleur als de grond waarop hij staat. Deze laag voorkomt dat er vocht uit het nest naar buiten ontsnapt, wat in droge perioden van groot belang is. Daaronder ligt een dikkere tussenlaag van grillig gevormde, aan elkaar vastzittende brokjes met holtes ertussen die eveneens van bodemdeeltjes zijn gemaakt. Deze laag is waterdicht en kan druk weerstaan, bijvoorbeeld als er regendruppels op slaan. Hij maakt de heuvel robuust.

De binnenkant van de heuvel, de derde laag, wijkt sterk af van de buitenste laag en de middenlaag. Hij is gevuld met ronde, gladde deeltjes waarin veel organisch materiaal in vezelvorm is verwerkt, zoals cellulose uit plantenresten. Deze laag is roder van kleur dan de andere twee, en hij is het meest poreus. Als een spons absorbeert hij waterdamp die de termieten uitademen, houdt dat vast en laat het slechts langzaam los. Deze laag vormt een waterreservoir om de luchtvochtigheid hoog te kunnen houden.

Moet de heuvel na beschadiging worden hersteld, dan werken de termieten van buiten naar binnen. Binnen een paar uur zijn ze de buitenste laag aan het repareren, na enkele weken zijn buitenste laag en middenlaag klaar. De reparatie van de binnenste laag laat langer op zich wachten. De onderzoekers denken dat dat komt doordat de dieren daarvoor materiaal moeten verzamelen dat minder makkelijk te vinden is.

Willy van Strien

Foto: Koningin van Globitermes sulphureus. © Chun-I Chiu

Bron:
Chiu, C-I., K. Attasopa, S. Wongkoon, Y. Chromkaew, H. Liao, K-C. Kuan, P. Suttiprapan, I. Guswenrivo, H-F. Li & Y. Sripontan, 2024. Three‐layered functionally specialized nest structures enhance strength and water retention in mounds of Globitermes sulphureus (Blattodea: Termitidae). Environmental Entomology, 9 oktober online. Doi: 10.1093/ee/nvae093

« Oudere berichten

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑