Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: predatie (Pagina 4 van 5)

Voltreffers

Hoe een schuttersvis zijn prooi de volle laag geeft

De schuttersvis weet zijn waterstraal nauwkeurig te richten. Maar dat is niet alles. Hij bouwt die straal ook nog zo op dat die de prooi met maximale kracht treft, schrijven Stefan Schuster en collega’s.

Een schuttersvis spuugt een straal water naar een krekel die niets vermoedend op een tak boven het wateroppervlak zit. Pats! Raak! De krekel is kansloos. Hij tuimelt omlaag en plonst in het water waar de schuttersvis inmiddels klaar ligt om hem te grijpen en op te eten.

Hier is een scherpschutter aan het werk, dat is duidelijk.

De schuttersvis Toxotes jaculatrix leeft in scholen in brakke mangrovemoerassen in Zuidoost Azië. Zijn talent om prooien met een welgemikte waterstraal neer te halen is onovertroffen. Hij gaat net onder het wateroppervlak hangen, schuin onder zijn doelwit, en spuit een straal water omhoog via een ‘pijp’ die bestaat uit een gleuf in zijn monddak en een harde rand op zijn tong.

Opdoffer

Hij treft zijn slachtoffers met een kracht die veel groter is dan wat de spieren kunnen leveren die hij inschakelt om te spugen. Alberto Vailati beschreef twee jaar geleden hoe de vis dat voor elkaar krijgt. Hij liet schuttersvissen schieten op een prooi op ongeveer 10 centimeter afstand en maakte video-opnamen met een hogesnelheidscamera.

De vis, zo bleek, spuugt het laatste stuk van de waterstraal met een hogere snelheid uit dan het eerste stuk. Het achterste deel van de straal loopt dus in op het voorste deel en voegt zich daarbij. De straal krijgt zo een dikke kop, die ook nog eens extra vaart krijgt door het snellere water dat erbij komt. Het speelt zich allemaal af in milliseconden. Door aangroei en versnelling van de kop van de straal krijgt een prooi – insect, spin of kleine hagedis – uiteindelijk een opdoffer die krachtig genoeg is om hem omver te kegelen. Al houdt hij zich nog zo stevig vast.

Afstand

Nu laten Stefan Schuster en collega’s zien dat de schuttersvis dat kunstje perfect beheerst. Hij blijkt rekening te kunnen houden met de afstand waarop zijn prooi zit. De onderzoekers lieten getrainde schuttersvissen mikken op doelwitten op 20, 40 en 60 centimeter hoogte boven het wateroppervlak, en ook zij maakten opnamen met een hogesnelheidscamera. Een schuttersvis kan overigens prooien tot op een paar meter afstand raken.

De schuttersvis bouwt zijn waterstraal zo op dat de massa aan de kop altijd vlak voor de inslag zijn maximale omvang bereikt. Zit de prooi op 20 centimeter, dan moet die maximale omvang sneller zijn bereikt dan wanneer de prooi op 60 centimeter zit. En dat lukt: de schuttersvis stemt zijn schot af op de afstand door de snelheid van het eerste en laatste deel van de straal aan te passen. Dat kan hij regelen via zijn mondopening. Die wordt, als de vis spuugt, eerst groter tot de maximale omvang is bereikt en vanaf dat moment weer kleiner. Het tijdschema waarmee de vis zijn mondopening vergroot en verkleint bepaalt hoe de waterstraal tijdens de vlucht vervormt.

Bewegend doel

De groep van Schuster had eerder al laten zijn dat de schuttersvissen hun waterschot ook afstemmen op de grootte van de prooi waar ze op mikken: hoe groter de prooi, hoe meer water ze schieten. Bovendien mikken ze niet alleen op stilstaande beestjes, maar kunnen ze ook leren om een snel bewegend doel te onderscheppen.

Bewonderenswaardig!

Willy van Strien

Foto: Stefan Schuster

Een filmpje van de onderzoekers met schietende schuttersvis in slow motion op YouTube

Bronnen:
Gerullis, P. & S. Schuster, 2014. Archerfish actively control the hydrodynamics of their jets. Current Biology, 4 september online. Doi: 10.1016/j.cub.2014.07.059
Vailati, A., L. Zinnato & R. Cerbino, 2012. How archer fish achieve a powerful impact: hydrodynamic instability of a pulsed jet in Toxotes jaculatrix. PLoS One 7: e47867. Doi: 10.1371/journal.pone.0047867
Schuster, S., 2007. Archerfish. Current Biology 17: R494-R495. Doi: 10.1016/j.cub.2007.04.014

Goed georganiseerde jachtpartij

Koraalduivels halen assistentie als ze prooien ontdekken

Voordat een koraalduivel op een school prooivisjes duikt, nodigt hij vaak een maatje uit om mee te gaan op jacht. Samen zetten ze de school klem en vervolgens verdelen ze de buit eerlijk, lieten Oona Lönnstedt en collega’s zien.

Het was biologe Oona Lönnstedt, die onderzoek doet bij het Groot Barrièrerif in Australië, opgevallen dat koraalduivels vaak jagen in groepjes van twee, drie of vier. Ze wilde daar meer van weten en legde nauwkeurig het gedrag vast van de gestreepte dwergkoraalduivel, een vis van twintig centimeter die ’s avonds op jacht gaat.

Samen jagen

Zo ontdekte ze hoe een gezamenlijke jachtpartij tot stand komt. Een vis neemt het initiatief. Hij benadert een andere koraalduivel, buigt zijn kop omlaag, spreidt zijn enorme waaiervormige borstvinnen uit en laat zijn staartvin golven. Na een paar seconden wuift hij langzaam eerst met de ene, dan met de andere borstvin. De andere reageert daar meestal op door ook zijn vinnen te bewegen. Dan gaan ze samen jagen.
Met hun grote borstvinnen drijven ze een school kleine visjes naar een plek waar ze niet kunnen ontsnappen en vervolgens pakken ze er om beurten één slachtoffer uit, die ze in een keer doorslikken.

In het lab bevestigde Lönnstedt dat de koraalduivels de jacht op deze manier organiseren. Ze deed proeven in een speciaal ontworpen aquarium met ondoorzichtige en doorzichtige afscheidingen die ze kon verwijderen.
In het midden zette ze bij elke proef een gestreepte dwergkoraalduivel. Aan een kant van de bak was een deels doorzichtige wand waarachter ofwel een andere gestreepte dwergkoraalduivel zat, ofwel een rode koraalduivel ofwel een andere roofvis (geen koraalduivel); soms was het compartiment gewoon leeg. De koraalduivel in het midden moest om een barrière heen zwemmen om die andere vis te kunnen zien. Aan de andere kant, achter een doorzichtige wand, liet ze prooivisjes los.

Om beurten toehappen

De prooivisjes waren natuurlijk aantrekkelijk: zo gauw ze verschenen, bracht de dwergkoraalduivel waar het om ging veel tijd door bij de wand waarachter zij zwommen. Maar hij zwom ook regelmatig naar de andere kant van het aquarium om daar de aandacht van de andere vis te trekken. Althans: als dat een gestreepte dwergkoraalduivel of rode koraalduivel was. Bij een andere roofvis of een leeg compartiment had hij niets te zoeken.
Tegenover een andere koraalduivel voerde hij de vertoning op die Lönnstedt ook al buiten op het rif had gezien.
Als ze de tussenwanden vervolgens weghaalde, gingen de twee samen op de prooivisjes af, dreven ze in een hoek en hapten om beurten toe. De vis die het initiatief tot de jachtpartij genomen had was meestal degene die begon. De koraalduivels waren beleefd en pakten steeds maar één prooivisje, hoewel ze er vier of vijf achter elkaar op zouden kunnen.

Lönnstedt denkt dat het vinvertoon misschien niet alleen een uitnodiging is, maar ook informatie bevat, bijvoorbeeld over waar de prooi te vinden is.

Communicatie, samenwerking en eerlijkheid lonen, bleek uit aparte proeven. Een koraalduivel die met een maatje jaagt krijgt namelijk twee keer zoveel visjes te pakken als wanneer hij alleen zou zijn. Dankzij de goed georganiseerde samenwerking zijn koraalduivels efficiënte jagers.

Willy van Strien

Foto: twee gestreepte dwergkoraalduivels op jacht. Oona Lönnstedt.

Het uitnodigingsgedrag van de koraalduivels is te zien op YouTube.

Bronnen:
Lönnstedt, O.M., M.C.O. Ferrari & D.P. Chivers, 2014. Lionfish predators use flared fin displays to initiate cooperative hunting. Biology Letters 10: 20140281, 25 juni online. Doi: 10.1098/rsbl.2014.0281
Rizzari J.R. & O.M. Lönnstedt, 2014. Cooperative hunting and gregarious behaviour in the zebra lionfish, Dendrochirus zebra. Marine Biodiversity 3: 1-2. Doi: 10.1007/s12526-014-0215-6

Schoonheid als verdediging

Roofvijanden hebben moeite met sierlijke slakkenhuisjes

Sprookjesachtig mooi zijn de bizar gevormde slakkenhuisjes van Plectostoma-soorten in Zuidoost-Azië. Ze hebben hun uitbundige versieringen niet voor niets, laten Thor-Seng Liew en Menno Schilthuizen zien.

Net als alle andere dieren hebben ook de Plectostoma-huisjesslakken te maken met vijanden, en naaktslakken horen tot de belangrijkste. ’s Nachts gaan deze rovers op jacht. Ze krijgen de huisjesslakken makkelijk te pakken, want ze zijn sneller en in verhouding reusachtig groot: de Plectostoma-slakken zijn slechts een paar millimeter. De naaktslakken drukken een slachtoffer stevig tegen de grond en proberen het beestje in het huisje met hun zuigslurf te bereiken.
Maar ze hebben er een zware dobber aan, en dat komt doordat de huisjes zo grillig gevormd zijn.

Tuba

De Plectostoma-slakken hebben, als ze volwassen zijn, een huisje met een vreemd gebogen uiteinde. Een slakkenhuis is een buis die aan een kant dicht is (de top) en aan de andere kant open (de mond); de buis is als een spiraal gewonden. Maar bij Plectostoma draait de laatste winding niet met de spiraal mee. Hij buigt af, een andere kant op. Deze ‘tuba’ is een loze ruimte als de slak zich in zijn huisje heeft teruggetrokken.
Om die slak te kunnen eten zou de naaktslak zijn zuigslurf door de tuba heen moeten steken en dan een bocht laten maken. Dat haalt die slurf niet.
De naaktslak moet dan overschakelen op een tweede strategie en een gat in de spiraal boren. Maar dat kost veel tijd en energie. De huisjes zijn versierd met flinke ribbels die het extra moeilijk maken om er doorheen te boren. De naaktslak kan Plectostoma-slakken dus wel te pakken krijgen en opeten, maar vanwege de tuba en de ribbels gaat het alleen met veel moeite.

Jonge slakjes

Jonge slakken zijn veel kwetsbaarder. De bouw van het huisje begint namelijk bij de top en de spiraal groeit vanaf de mondopening aan. Dat betekent dat eerst de gewone windingen verschijnen. Pas als de spiraal klaar is wordt de tuba eraan gebouwd. Tot die tijd kan een naaktslak het jonge slakje makkelijk via de mond van zijn huisje bereiken.
Geen wonder dus dat naaktslakken liever jonge dan oude huisjesslakken aanvallen en eten, zoals bleek uit proeven die Liew deed aan Plectostoma concinnum, een soort die op Borneo voorkomt.

De prachtige versieringen van de huisjes van Plectostoma-slakken dienen dus als bescherming tegen naaktslakken. Maar de verdediging is niet volmaakt. Jonge slakjes hebben nog geen bescherming en volwassen dieren maken het hun vijanden wel moeilijk, maar niet onmogelijk.

Voldoende kalk

Voor zover bekend zijn Plectostoma-soorten de enige landslakken met zulke uitbundig versierde huisjes. Ik veronderstel dat het voor andere huisjesslakken die op land leven niet loont om hun huisjes met versieringen te versterken. Plectostoma-soorten leven op kalksteenheuvels en vinden daar voldoende materiaal om uitgroeisels te maken aan hun huisjes, die uit een kalkverbinding bestaan. Andere huisjesslakken hebben die luxe niet, en als versieringen geen volledige veiligheid verschaffen kunnen ze die misschien beter achterwege laten.

Er leven tientallen Plectostoma-soorten op kalksteenheuvels in Zuidoost-Azië. Elke heuvel heeft unieke soorten die nergens anders voorkomen. Momenteel worden veel van deze bijzondere soorten met uitsterven bedreigd omdat heuvels worden afgegraven voor de cementindustrie.

Willy van Strien

Thor-Seng Liew promoveerde op 18 juni in Leiden

Foto: Naaktslaak boort een gat in Plectostoma concinnum. Thor-Seng Liew.
Tekening: Negen Plectostoma-soorten van Borneo. Jaap Vermeulen.

Bron:
Liew, T-S. & M. Schilthuizen, 2014. Association between shell morphology of micro-land snails (genus Plectostoma) and their predator’s predatory behaviour. PeerJ 2:e329, 1 april. Doi: 10.7717/peerj.329

Jagerspak

Monnikszanger vangt vliegen dankzij flitsende staart

Een opvallend kleurpatroon kan vele functies hebben. Zo krijgt een monnikszanger prooien te pakken dankzij de witte vlekken op zijn olijfgroene staart, schrijft Ronald Mumme.

Met hun kleuren laten vogels aan elkaar zien wie ze zijn: een soortgenoot, een aantrekkelijke partner, een bazig type.  Maar voor de monnikszanger uit Noord Amerika, heeft het kleurpatroon nog een andere functie.
Het is een onrustig vogeltje. Voortdurend spreidt hij snel zijn staartveren even terwijl hij door de struiken scharrelt. Dat is niet voor niets, volgens Ronald Mumme. Steeds als de vogel met zijn staart knipt, flitsen witte vlekken op de buitenste staartveren te voorschijn. Dat geschitter maakt vliegen aan het schrikken. Ze vliegen op, de monnikszanger ziet ze – en hapt toe.

Kunstje leren

Mumme deed experimenten om te laten zien dat het inderdaad zo werkt. Van een aantal vogels maakte hij de witte vlekken op de staart donker met een markeerpen. Deze vogels knipten vervolgens net zo veel met hun staart als niet-behandelde vogels, maar kennelijk schrokken de vliegen daar niet zo van: de vogels grepen er veel minder. Maar met rupsen, die ook geliefde prooien zijn en die niet reageren op flitsende kleuren, hadden behandelde monnikszangers geen moeite. Voor hun jongen brachten ze in verhouding minder vliegen en meer rupsen naar het nest.

Jonge vogels leren het kunstje om vliegen op te jagen als ze zelf voedsel gaan zoeken. De jongen verlaten het nest na 9 dagen, maar het duurt dan nog een paar weken voordat ze voor zichzelf kunnen zorgen. Vanaf 18 dagen leren ze jagen, en dan gaan ze ook met hun staart knippen.

Helemaal nieuw is de ontdekking niet. Roodbuikzangers en meniezangers, ook uit Noord Amerika, hebben een zwart-witte staart en jagen op dezelfde manier op vliegende insecten; dat was al bekend. Maar voor mij was het nieuw dat er vogels zijn die insecten vangen dankzij hun kleurrijke staartveren.

Willy van Strien

Foto: Ken Janes (Wikimedia Commons)

Vrouwtje monnikszanger op YouTube

Bron:
Mumme, R.L., 2014. White tail spots and tail-flicking behavior enhance foraging performance in the Hooded Warbler. The Auk 131: 141-149. Doi: 10.1642/AUK-13-199.1

Moeder maakt de kleintjes giftig

Roofzuchtige mieren blieven geen kikkervisjes van aardbeikikkers

Moeder aardbeikikker zorgt er goed voor dat rovers van haar jongen afblijven. Ze laat haar kikkervisjes gifstoffen eten. De kleintjes slaan dat gif op en hebben dankzij die chemische verdediging niets te vrezen van hongerige mieren, schrijven Jennifer Stynoski en collega’s.

Een fijne plek om op te groeien, voedzame hapjes: jonge aardbeikikkers komen niets te kort dankzij de zorg van vooral hun moeder. Aardbeikikkers, slechts een paar centimeter groot, leven in Midden Amerika. Als het vrouwtje eitjes heeft gelegd op vochtige bladeren en het mannetje ze heeft bevrucht, blijft hij ze bewaken en nat houden totdat de kikkervisjes uitkomen. Dan neemt het vrouwtje de zorg over. Ze neemt de jongen op haar rug en brengt ze een voor een in een plasje in het hart of de bladoksels van planten als bromelia. Elk jonkie krijgt zijn eigen minipoeltje. Een moeder moet meestal zo’n vijf kleintjes onderbrengen.

Regelmatig gaat ze daarna bij haar kinderen langs om ze eten te brengen, tot ze na zes weken kikkertjes zijn geworden. Hun voedsel produceert ze zelf. Ze legt namelijk onbevruchte eitjes in het water als ‘voedseleitjes’. De jongen kunnen niet zonder dit speciale maal; ze eten niets anders.

Bescherming

Nu blijkt dat de voedseleitjes ook giftige stoffen bevatten en dat de kikkervisjes dat gebruiken als chemisch beschermingsmiddel. Aardbeikikkers zijn pijlgifkikkers, dus giftig. Volwassen dieren hebben huidklieren waarin ze giftige stoffen opslaan. Die laten ze los als ze bedreigd worden door een roofvijand. Ze maken de giftige stoffen, alkaloïden, niet zelf, maar halen het uit de insecten die ze eten, zoals mijten, mieren, duizendpoten en kevers.

De kikkervisjes in hun poeltjes eten zulke prooien echter niet en kunnen dus niet zelf aan chemische afweerstoffen komen. Maar Jennifer Stynoski en collegas laten zien dat de kikkermoeders wat alkaloïden in de voedseleitjes stoppen en dat de kikkervisjes ze op die manier binnenkrijgen. Als ze wat ouder zijn, ontwikkelen de huidklieren zich waarin ze de stoffen kunnen opslaan en vanaf dan zijn ze giftig.

Verkeerd menu

Om te laten zien dat kikkervisjes inderdaad gif uit de voedseleitjes halen, kweekte Stynoski zelf kikkervisjes op en voedde die met de eitjes van een niet-giftige boomkikker, de roodoogmakikikker. Op dit verkeerde menu bleven de kikkervisjes een paar dagen in leven – maar giftig werden ze niet.

De chemische bescherming die de kikkervisjes van hun moeder krijgen werkt goed, in elk geval tegen de roofzuchtige mier Paraponera clavata. Mieren van deze soort jagen op allerlei beestjes en slepen die naar hun nest. Kikkervisjes van de roodoogmakikikker nemen ze ook mee als prooi. Maar van aardbeikikkervisjes moeten ze niets hebben. Die laten ze met rust.

Willy van Strien

Foto: Geoff Gallice (Wikimedia Commons)

Een andere zorgzame kikkerouder:
Een goede jeugd (Amazone gifkikker)

Bron:
Stynoski, J.L., Y. Torres-Mendoza, M. Sasa-Marin & R. Saporito, 2014. Evidence of maternal provisioning of alkaloid-based chemical defenses in the strawberry poison frog Oophaga pumilio. Ecology 95: 587-593. Doi: 10.1890/13-0927.1

Lokkertje

Krokodil biedt reiger bouwmateriaal aan ….. en slaat toe

Soms ligt een krokodil in het water met takken op zijn snuit. Dat is een slimme truc, denken Vladimir Dinets en collega’s. Reigers die takken zoeken om een nest te bouwen komen erop af, en de krokodil hoeft maar toe te happen.

Het was Vladimir Dinets en collega’s opgevallen dat drijvende krokodillen en alligators nogal eens takken op hun kop hebben liggen. Ze zagen het bij de moeraskrokodil in India en Pakistan en bij de Amerikaanse alligator in Florida en Lousiana. Het ziet er een beetje dom uit. Ze vroegen zich af of de reptielen dat met opzet deden, om reigers te lokken.

Reigers maken graag broedkolonies in bomen boven water met krokodillen of alligators. De gevaarlijke reptielen houden boomklimmende roofdieren als slangen, apen en wasberen op afstand, zodat de vogelnesten veilig zijn. Maar de vogels zijn natuurlijk een smakelijke prooi voor de reptielen, die elk dier verslinden dat ze te pakken kunnen krijgen. Zouden krokodillen en alligators hen proberen te vangen door bouwmateriaal voor vogelnesten op hun kop uit te stallen?

Bouwmateriaal

Ze zagen eenmaal hoe een reiger af kwam op de takken op de snuit van een moeraskrokodil. De krokodil hapte toe, maar de reiger wist net te ontsnappen. Ze zagen ook Amerikaanse alligators die het wel lukte.

De onderzoekers besloten om Amerikaanse alligators (of Mississippi-alligators) te gaan observeren op verschillende locaties in Louisiana. Op sommige plaatsen broedden koereigers, grote zilverreigers, kleine Amerikaanse zilverreigers, rode lepelaars of witte ibissen.
De onderzoekers vonden geen direct bewijs dat de alligators vogels lokken, maar ze hebben wel sterke aanwijzingen. Want de alligators houden alleen takken op hun snuit in de periode dat de vogels hun nesten bouwen en dus bouwmateriaal zoeken. Alligators op plekken met vogelkolonies doen het bovendien vaker dan alligators zonder kolonies in de buurt. De takken dienen dus niet, of niet alleen, voor camouflage.

Er lagen op de onderzoekslocaties weinig losse takken in het water; onder de meeste takken lag een alligator te wachten op prooi. De vogels zouden dus af moeten leren om takken uit het water te halen. Maar ja, bouwmateriaal is schaars, dus ze proberen het toch.

En sorry, maar dat levert dan een gruwelijke foto op.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Don Specht, Amerikaanse alligator met prooi
Klein: Vladimir Dinets, moeraskrokodil

Bron:
Dinets, V., J.C. Brueggen & J.D. Brueggen, 2013. Crocodilians use tools for hunting. Ethology Ecology & Evolution, 29 november online. Doi: 10.1080/03949370.2013.858276

“Hap!”, zegt de bloem

Als orchidee vermomde bidsprinkhaan lokt bijen, vlinders en vliegen

De orchidee-bidsprinkhaan lijkt verraderlijk veel op een bloem. Ook in de ogen van bestuivers: bijen, vlinders en vliegen. Zij gaan eropaf, schrijft James O’Hanlon. Een uniek geval van een insect dat een bloem nabootst.

Kom je bij een bloem om nectar te halen, word je ineens vastgegrepen door een paar poten met stekels en opgegeten. Het kan bijen, vlinders en vliegen in de regenwouden van Zuidoost Azië zomaar overkomen. Soms blijkt een roze bloem een orchidee-bidsprinkhaan, Hymenopus coronatus, te zijn.

Vooral de onvolwassen orchidee-bidsprinkhaan vermomt zich goed als bloem. Hij heeft vier poten met lichtroze platte brede dijen, een lichtroze lijf en een dik lichtroze achterlijf met vijf roodbruine strepen dat hij meestal omhoog buigt. Het geheel lijkt op een orchidee of op een bloem in het algemeen. Een groene, dwarse band scheidt die ‘bloem’ van de kop en de twee voorpoten met stekels.
De bidsprinkhaan zit vaak in het groen, zodat hij goed opvalt.

Biologen namen aan dat hij als nepbloem insecten trekt die bloemen bezoeken vanwege de nectar en al doende de bloemen bestuiven, maar ze hadden er geen bewijs voor.

Argeloos

O’Hanlon levert nu dat bewijs. Hij liet eerst zien dat de kleur van de orchidee-bidsprinkhaan voor insecten een normale bloemkleur is. Vervolgens zette hij in een bos in Maleisië stokken neer met ofwel niets er bovenop, ofwel een veelvoorkomende bloem (Asystasia intrusa), ofwel een levende jonge orchidee-bidsprinkhaan; hij nam vrouwtjes, die veel groter zijn dan mannetjes.
En inderdaad: bijen, vlinders en vliegen vlogen argeloos naar de orchidee-bidsprinkhaan toe en die wist soms zo’n bezoeker te pakken te krijgen. Er kwamen zelfs meer insecten op de als bloem vermomde roofvijand af dan op de echte bloem. De kale stok trok geen insecten.

De vermomming werkt dus goed: de orchidee-bidsprinkhaan misleidt zijn prooien met zijn valse bloemenuiterlijk.
Het is een uniek voorbeeld van mimicry, er is geen ander voorbeeld bekend van insecten die bloemen nabootsen om bestuivers te lokken. Bestuivers kunnen het onderscheid tussen de valse bloem en echte bloemen niet leren maken omdat ze de onechte bloemen haast nooit zien; de orchidee-bidsprinkhaan is zeldzaam.
Misschien heeft de vermomming ook nog het voordeel dat de roofvijanden van bidsprinkhanen de roze dieren over het hoofd zien.

Bidsprinkhanen zijn geen sprinkhanen, zoals hun naam zou doen denken; ze staan dichter bij de kakkerlakken. De jongen lijken op de volwassen dieren, maar hebben geen vleugels.

Willy van Strien

Foto’s: Onvolwassen vrouwelijke orchidee-bidsprinkhaan. Groot: James O’Hanlon. Klein: Luc Viatour/Lucnix (Wikimedia Commons)

Mooie beelden van de orchidee-bidsprinkhaan op YouTube

Bronnen:
O’Hanlon, J.C., G.I. Holwell & M.E. Herberstein, 2014. Pollinator deception in the orchid mantis. The American Naturalist 183, 23 september 2013 online. Doi: 10.1086/673858
O’Hanlon, J.C., D. Li & Y. Norma-Rashid, 2013. Coloration and morphology of the orchid mantis Hymenopus coronatus (Mantodea: Hymenopodidae). Journal of Orthoptera Research 22: 35-44. Doi: 10.1665/034.022.0106

Sterker na een trip door een vogeldarm

Uitgepoepte zaden minder kwetsbaar voor schimmel en mier

Zaadjes van chiliplanten hebben betere vooruitzichten als ze zijn opgegeten en uitgepoept door een vogel die van de pepers houdt, laten Evan Fricke en collega’s zien.

Kortsnavelelenia’s houden van pittig: de vogels eten chilipepers. Voor de chiliplant is dat heel prettig, want als de vogels na drie kwartier de zaden uit de rode vruchten uitpoepen zijn die veel minder kwetsbaar geworden voor schimmels en zaadeters, schrijven Evan Fricke en collega’s. Dat is een tot nu toe onbekend pluspunt in de samenwerking tussen een vruchtdragende plant en vruchteneters.

Biologen wisten al dat plantenzaden het beter doen als ze door het darmstelsel van een vruchteneter zijn gegaan. De verklaring was dat de zaden dan ver van de ouderplant terecht komen, en dus ook ver van alle ziekteverwekkers en zadeneters die zich rond die ouderplant in de bodem verzameld hebben.
Maar dat gaat niet op voor plantensoorten die veel voorkomen, vermoedde Fricke, want hun vijanden zitten overal. Toch doen ook die het beter na een darmtripje.

Hij vroeg zich af wat er in de darmen met de zaden gebeurt. Zouden ze er misschien weerbaarder worden tegen ziekteverwekkers en zadeneters?

Schoon

Hij zocht het uit voor chiliplanten met hun rode vruchten (de pepertjes). Als de zaadjes rijp zijn en op de bodem terechtkomen, moeten ze daar een half jaar blijven liggen. Pas dan is het droge seizoen voorbij en kunnen ze kiemen. Tenminste: als ze er dan nog zijn. De zaden kunnen in de vrucht besmet raken door een schimmel, Fusarium, die zich vervolgens blijft uitbreiden en de zaden aantast, zodat ze verloren gaan. Liggen ze eenmaal op de bodem, dan kunnen ze bovendien ten prooi vallen aan zaadetende mieren.

Maar een darmtripje blijkt de vooruitzichten te verbeteren. Zaden raken in de vogeldarmen een deel van de schimmel kwijt, lieten Fricke en collega’s met een aantal experimenten zien.
Dat vergroot de kans dat de zaden de periode tot ze kunnen ontkiemen ongeschonden doorkomen, constateerden ze vervolgens. Legden ze namelijk zaden die door een vogel waren uitgepoept en zaden die rechtstreeks uit de vruchten kwamen op de grond – afgeschermd tegen zaadeters – dan waren er na een half jaar van de uitgepoepte zaden twee keer zoveel over.

En geurloos

Bovendien verliezen zaden in vogeldarmen het geurtje dat ze de eerste paar dagen hebben en waar mieren op af komen. De onderzoekers legden hoopjes uitgepoepte zaden en verse zaden neer en keken twee weken lang wat er gebeurde. De mieren haalden de eerste paar dagen veel minder uitgepoepte dan schone zaden weg; daarna hadden ze voor beide groepen zaden niet veel belangstelling meer.

Al met al hebben zaden dankzij ‘voorbehandeling’ in de vogeldarmen een bijna vier keer zo grote kans om te ontkiemen. Ze zijn minder kwetsbaar geworden voor schimmel en mier. De afstand tot de ouderplant waarop ze terechtkomen deed er helemaal niets toe, dus het oorspronkelijke idee dat de zaden dankzij de vogels ontsnappen aan vijanden rondom de ouderplant gaat voor chiliplanten niet op. Het is het korte verblijf in de darm zelf dat heilzaam blijkt.

Dit maakt de samenwerking tussen vruchtdragende planten en vruchtenetende dieren nog boeiender.

Willy van Strien

Foto’s: Kortsnavelelenia met pepers: Joshua Tewksbury. Mier met zaad: Tomás Carlo.

Bron:
Fricke, E.C., M.J. Simon, K.M. Reagan, D.J. Levey, J.A. Riffell, T.A. Carlo & J.J. Tewksbury, 2013. When condition trumps location: seed consumption by fruiteating birds removes pathogens and predator attractants. Ecology Letters, 21 juni online. Doi: 10.1111/ele.12134

Lijfwacht tegen wil en dank

Lieveheersbeestje wordt zombie die zijn vijand beschermt

De sluipwesp Dinocampus coccinellae verandert zijn gastheer, na hem te hebben leeggegeten, in een schildwacht. Onder zijn poten kan de sluipwesp veilig verpoppen, schrijven Fanny Maure en collega’s.

Het rode twaalfstippelig lieveheersbeestje Coleomegilla maculata uit Noord Amerika staat boven een cocon en bewaakt die alsof er een schat in zit. Roofinsecten kunnen er moeilijk bij komen, schrijft Fanny Maure. In werkelijkheid bevat de cocon helemaal geen schat, integendeel: er zit een vijandige sluipwesp in.

Geraffineerd

Deze sluipwesp, Dinocampus coccinellae, misbruikt het lieveheersbeestje tot het uiterste. Een sluipwespvrouwtje begon daarmee door met haar legboor een ei in de kever te leggen. Uit dat ei kwam een larfje dat zijn gastheer begon op te eten. En wel zo geraffineerd dat het slachtoffer bleef leven en gewoon doorat.
Toen de sluipwesplarve volgroeid was, werkte hij zich naar buiten en spon een cocon tussen de pootjes van het ongelukkige lieveheersbeestje om daarin te verpoppen. Maar eerst had hij nog een stofje in zijn gastheer nagelaten dat hem gedeeltelijk verlamde en zijn gedrag veranderde. Onder invloed van dat stofje staat het lieveheersbeestje nu als een zombie boven de cocon en maakt af en toe een schokkerige beweging. Hij is tegen wil en dank de lijfwacht geworden van de sluipwesp die hem grotendeels heeft leeggegeten.

Er zijn meer voorbeelden bekend van parasieten die hun gastheer zo manipuleren dat die hen beschermt tegen hun vijanden.

Onaangetast

De bescherming is ook in dit geval effectief, liet Fanny Maure zien. Een lieveheersbeestje eet luizen, dus een geparasiteerde kever bevindt zich meestal in de buurt van een luizenkolonie – en de cocon tussen zijn pootjes ook. Zo’n kolonie is een Luilekkerland voor allerlei roofinsecten die als het zo uitkomt ook een ander hapje lusten. De sluipwespcocon zou zonder bescherming niet veilig zijn.
Maure deed proeven waarbij ze een duo van lieveheersbeestje plus cocon blootstelde aan hongerige krekels, springspinnen of gaasvlieglarven. In een deel van die proeven was het lieveheersbeestje in leven, in andere proeven had ze hem gedood, maar wel op zijn plek laten staan (luguber was de situatie toch al). Ze deed ook proeven waarbij ze de rovers losliet op een onbewaakte sluipwespcocon.

In alle gevallen hadden onbeschermde sluipwespcocons weinig kans om ongeschonden door de proef te komen. Maar met een lijfwacht bleven ze meestal onaangetast.

Op de tast

Krekels, die veel groter zijn dan de kevers, vinden onbeschermde cocons makkelijk door met hun antennen te tasten. Maar ze ontdekken de cocons vaak niet als er een kever boven staat, dood of in zombie-toestand, zodat beschermde cocons nogal eens aan hun roofzucht ontsnappen. De krekels laten de kevers met rust, maar vinden ze de cocon, dan eten ze soms de kever erbij op.

Op het zicht

Springspinnen hebben uitstekende ogen en zoeken hun prooien op het zicht. Een sluipwespcocon met een kever erboven zien ze extra goed en zo’n beschermde cocon krijgt dus méér aanvallen van een springspin te verduren dan een onbeschermde. Maar de kans dat een beschermde sluipwesppop vervolgens wordt opgegeten is klein, want de springspin moet de lijfwacht weghalen om erbij te kunnen en dat is lastig. Veel beschermde cocons blijven zo toch nog gespaard. De springspinnen eten de lieveheersbeestjes nooit op.

Tussen de poten door


Gaasvlieglarven zijn zo klein dat ze tussen de poten van een lieveheersbeestje door kruipen. Ze kunnen ook cocons waar een dode kever boven staat makkelijk bereiken. Maar een levende lijfwacht schrikt hen af, en ze laten de meeste beschermde cocons liggen.

De lijfwacht beschermt zijn plaaggeest dus tegen verschillende roofvijanden. Vaak gaat hij dood voordat een volwassen sluipwesp uit de pop kruipt. Dan geniet de sluipwesppop maar tijdelijk bescherming.

Een kwart van de zombies is na de popperiode, die een week duurt, nog in leven en herstelt. Het is de vraag of zij nog wat kunnen beginnen, want inwendig zijn ze gemold.

Willy van Strien

Foto’s: Groot, lieveheersbeestje met sluipwespcocon: Fanny Maure. Krekel, Acheta domesticus: Petr Gebelt (Wikimedia Commons). Springspin, Eris militaris: Opoterser (Wikimedia Commons). Gaasvlieglarve, Chrysoperla carnea: Eric Steinert (Wikimedia Commons)

De auteurs geven uitleg (in het Frans) op YouTube

Bronnen:
Maure, F., J. Brodeur, A. Droit, J. Doyon & F. Thomas, 2013. Bodyguard manipulation in a multipredator context: different processes, same effect. Behavioural Processes, 17 juni online. Doi: 10.1016/j.beproc.2013.06.003
Maure, F., J. Brodeur, N. Ponlet, J. Doyon, A. Firlej, E. Elguero & F. Thomas, 2011. The cost of a bodyguard. Biology Letters 7: 843-846. Doi: 10.1098/rsbl.2011.0415

Page met een fopkop

Springspin grijpt mis, vlinder ontsnapt

Dankzij een valse kop ontsnapt de page Calycopis cecrops aan de aanval van een springspin, laten Andrei Sourakov en collega’s zien. Hij daagt de roofvijand zelfs uit.

Het springspinnetje Phidippus pulcherrimus krijgt met gemak kleine vlinders en motjes te pakken. Hij springt naar de kop van een slachtoffer, bijt hem in het lijf om hem te verlammen en peuzelt hem op. Maar bij de vlinder Calycopis cecrops grijpt hij altijd mis, schrijft Andrei Sourakov.
Deze vlinder is hem te slim af dankzij een valse kop.

Calycopis cecrops behoort tot de groep van de kleine pages; hij heeft een spanwijdte van 2,5 centimeter en hij leeft in bossen in het zuidoosten van de Verenigde Staten. Onder op de achterrand van de achtervleugels zitten oogvlekken en een paar staartjes die op antennen lijken. De vlinder beweegt de achtervleugels op en neer als hij op een blad zit. Al met al lijkt het net alsof hij zijn kop aan de achterkant heeft zitten en daarmee voedsel aan het zoeken is: een bedrieglijk beeld.

Aan aanval ontkomen

En de spin, die een uitstekend gezichtsvermogen heeft, laat zich erdoor foppen, liet Soukarov zien. De bioloog deed een klein experiment – eigenlijk té klein, maar het resultaat was duidelijk. Hij had één vrouwelijk spinnetje naar het lab gehaald en liet, met steeds een week ertussen, een vlinder of een motje bij haar los. Hij gebruikte elf soorten die niet tot de kleine pages behoorden en van die soorten bood hij er één aan; tweemaal gaf hij een exemplaar van Calycopis cecrops.
Het spinnetje, hoewel veel kleiner dan de vlinders, overmeesterde alle prooien vlot, meestal al bij de eerste aanval. Maar Calycopis cecrops was een uitzondering; die wist bij elke aanval te ontkomen.

Uitdagend

De spin probeerde hem te bespringen, maar richtte zijn aanval op de valse kop, kreeg zo geen greep op de vlinder en kon hem niet bijten. Na een aantal pogingen gaf zij het op; ze leerde kennelijk snel dat het vergeefse moeite was om deze prooi te bejagen.

Opvallend was dat de andere vlinders en motjes zich onbeweeglijk hielden als de spin in de buurt was, terwijl Calycopis cecrops juist zijn valse kopje naar haar toedraaide en zijn vleugels uitdagend op en neer bewoog.

Calycopis cecrops heeft dus een effectieve bescherming tegen de hongerige springspin. In Nederland komt ook een aantal soorten kleine pages voor met oogvlekken en staartjes, zoals de eikepage en de sleedoornpage. Onbekend is of zij daarmee ook roofvijanden misleiden.

Willy van Strien

Foto’s: Wikipedia: User: Umbris (vlinder; Wikimedia Commons) en David Hill (spin, Creative Commons)

Bron:
Sourakov. A., 2013. Two heads are better than one: false head allows Calycopis cecrops (Lycaenidae) to escape predation by a jumping spider, Phidippus pulcherrimus (Salticidae). Journal of Natural History, 8 maart online. Doi: 10.1080/00222933.2012.759288

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑