Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: predatie (Pagina 5 van 5)

Hoe een vis een duif vangt

Europese meerval werpt zich op nieuwe prooi

 

Van nature vangen Europese meervallen hun prooien gewoon in het water: vissen en kreeften. Maar in Frankrijk, waar ze zijn uitgezet, komen ze even aan land, zo legde Julien Cucherousset vast.

De duiven die komen drinken en poedelen op een kiezelstrandje stuiven verschrikt uiteen als er opeens monsters uit het water opduiken die hen proberen te grijpen.
De spectaculaire scène is gefilmd door Julien Cucherousset en collega’s in het historische centrum van de Franse stad Albi, aan de rivier de Tarn. De monsters zijn Europese meervallen, vissen die meer dan 2 meter lang kunnen worden. Ze komen oorspronkelijk uit Midden-, Oost- en Zuid-Europa, maar zijn elders uitgezet en leven sinds 1983 ook in de Tarn.

Nieuwe prooi

Daar komen ze uit het water om prooien te pakken. Dat is vreemd, want dat doen ze in hun oorspronkelijk leefgebied nooit, voor zover bekend. Daar eten ze prooien die ze gewoon in het water kunnen pakken, zoals vissen en kreeften.

Cucherousset en collega’s observeerden dit ongewone gedrag en stelden vast dat het redelijk vaak succesvol is; 28 procent van de pogingen om een duif te pakken slaagt. De onderzoekers denken dat de meervallen, die slecht zien, de duiven in de gaten krijgen door de trillingen die zij in het water veroorzaken. Voor de aanval richten ze namelijk hun voeldraden op.
Niet alle meervallen jagen op de duiven of hebben daar succes mee, bleek uit weefselanalyse. Slechts enkele vissen hadden daadwerkelijk wat duif gegeten in plaats van vis.

Waarom de vissen in hun nieuwe leefomgeving op een nieuwe manier zijn gaan jagen, is onduidelijk. Misschien zijn de normale prooien er schaars, zodat ze gedwongen waren iets nieuws te proberen.

Willy van Strien

Foto: Dieter Florian (Creative Commons)

Zie hoe de meervallen op duiven jagen op YouTube

Bron:
Cucherousset, J., S. Boulêtreau, F.Azémar, A. Compin, M. Guillaume & F. Santoul, 2012. “Freshwater killer whales”: Beaching behavior of an alien fish to hunt land birds. PLoS ONE 7: e50840, 5 december online. Doi: 10.1371/journal.pone.0050840

Giftig kleurtje

Hoe feller de wesp, hoe slechter hij smaakt

Wesp is giftiger naarmate hij feller gekleurd is

Wespen zijn giftig voor vogels. De kleur is een waarschuwing: hoe feller, hoe giftiger, schrijven Manuel Vidal-Cordero en collega’s.

Als dieren opvallend gekleurd zijn, is dat vaak een waarschuwing aan hun vijanden: pas op, want ik ben giftig. Daardoor leren predatoren het snel af om zulke dieren op te eten.
Tenminste, als de felgekleurde dieren inderdaad giftig zijn. Het waarschuwingssignaal werkt alleen als het een eerlijk signaal is. En in dat geval zou moeten gelden: hoe intenser de kleur, hoe giftiger het beestje. Een dier in goede conditie kan zowel veel kleurstoffen als veel gifstoffen maken, zo is het idee.

Gif heeft twee kanten

Bij de Franse veldwesp, Polistes dominula, klopt dat mooi, schrijven Manuel Vidal-Cordero en collega’s. Deze wesp, die open papieren nesten bouwt en één à twee centimeter lang is, heeft een felle geel-zwarte tekening. Het ene exemplaar is wat feller, het andere wat fletser van kleur.
De wesp jaagt op andere insecten, die hij doodt door te steken met zijn angel die met een gifklier is verbonden.

Dat gif werkt op twee manieren: de wesp kan er niet alleen zijn prooien mee doden, maar het maakt ook de wesp zelf oneetbaar. Een insectenetende vogel kan de wespen dus maar beter met rust laten. En de grootte van de gifklier, stellen de onderzoekers, is een goede maat voor de giftigheid van de wesp.

Ze deden een eenvoudig, maar grappig onderzoek aan een aantal werksters; ze bepaalden hoe intens de zwarte en gele kleur op de bovenkant van het achterlijf waren en ze maten de gifklier op. Het bleek dat de felst gekleurde wespen de grootste gifklier hadden. Dus voor deze wespen geldt inderdaad: hoe feller van kleur, hoe giftiger.

Willy van Strien

Foto: Joaquim Alves Gaspar (Creative Commons)

Bron:
Vidal-Cordero, J.M., G. Moreno-Rueda, A. López-Orta, C. Marfil-Daza, J.L. Ros-Santaella &F.J. Ortiz-Sánchez, 2012. Brighter-colored paper wasps (Polistes dominula) have larger poison glands. Frontiers in Zoology, 9:20, 20 augustus online. Doi: 10.1186/1742-9994-9-20

Schrokop zonder mond of maag

Kleine spons compleet verbouwd na vleesmaaltijd

Spons Asbestopluma hypogea is een vleeseter

Hoewel het geen spijsverteringskanaal heeft, leeft het sponsje Asbestopluma hypogea toch van kleine diertjes. Camille Martinand-Mari en collega’s vertellen hoe dat gaat.

Het is een frêle wezen, het sponsje Asbestopluma hypogea: een bolletje met sprieten op een steeltje. Je zou niet denken dat dit bolletje diertjes eet. Dat lijkt ook een haast onmogelijke opgave, want het sponsje heeft geen spijsverteringsstelsel.
Toch doet hij het. Als Asbestopluma een prooi te pakken heeft, ondergaat hij een spectaculaire reorganisatie om dat voedsel te kunnen verwerken, zoals Camille Martinand-Mari en collega’s beschrijven.

Sponzen zijn de eenvoudigste van de meercellige dieren, uiterst simpel gebouwd. Ze bestaan wel uit een aantal verschillende celtypen, maar de cellen vormen geen weefsels, laat staan organen.

Helemaal gesloten

Er is dus ook geen mond, geen maag en geen darm. Sponscellen filteren kleine voedseldeeltjes rechtstreeks uit water dat via een centrale holte of een stelsel van kanaaltjes door het sponslichaam stroomt. Ze nemen die voedseldeeltjes op en verteren ze.
Sponzen van de familie Cladorhizidae, waar Asbestopluma toe behoort, zijn nog eenvoudiger van bouw dan andere sponzen, want ze hebben zelfs die centrale holte en kanaaltjes niet; ze zijn geheel gesloten. En juist deze supereenvoudige sponzen zijn vleeseters. Ze leven op grote diepte in oceanen, waar het water extreem weinig voedseldeeltjes bevat. Andere beestjes eten, zoals diepzeegarnaaltjes die daar schaars voorkomen, is de enige manier om iets binnen te krijgen.

Als diepzeesoorten zijn deze sponzen nauwelijks te bestuderen. Maar er is er één te vinden in grotten in de Middellandse Zee: Asbestopluma hypogea. Die doet het zelfs goed in een zeeaquarium.

Enzymen

Het lichaam van Asbestopluma, tot acht millimeter lang, heeft een steel die met een voetplaat op de bodem staat. Als de spons lange tijd geen prooi heeft gehad, steken er tientallen lange, dunne draden uit, de filamenten. Deze draden zit vol kleine haakjes, zoals de harde helft van klittenband. En zo werkt het ook: kleine beestjes met een harig oppervlak (zoals de zachte helft van klittenband) komen eraan vast te zitten.
Het sponslichaam buigt zich om zo’n gevangen prooi heen en sluit hem in. Sponscellen bewegen zich naar die plek toe en hopen zich tijdelijk rond de prooi op. In voet en steel ontstaan nieuwe cellen die zich omhoog werken. De filamenten verdwijnen doordat cellen die er deel van uitmaken ofwel doodgaan, ofwel zich naar de prooi bewegen.
De prooi valt langzaam in stukjes uiteen, waarschijnlijk doordat sponscellen enzymen afscheiden. Harde onderdelen worden naar buiten gewerkt.

Volgevreten

Als de prooi helemaal ‘fijn’ is, nemen sponscellen de kleine deeltjes op om ze te verteren, zoals bij sponzen gebruikelijk is. Volgevreten cellen gaan nu via de steel naar de voet en worden daar afgebroken en gerecycled. Er verschijnen in dit stadium weer nieuwe filamenten, de spons maakt zich klaar om een nieuwe prooi vast te klitten.
De vertering neemt dagen in beslag, anderhalve week voor een grote prooi.

De voet is niet alleen om mee te staan, concluderen de onderzoekers. Hij is van veel groter belang, want daar worden immers oude cellen afgebroken en gerecycled en nieuwe cellen opgebouwd.

Willy van Strien

Foto: Alain Sahuquet

Bron:
Camille Martinand-Mari, C., J. Vacelet, M. Nickel, G. Wörheide, P. Mangeat & S. Baghdiguian, 2012. Cell death and renewal during prey capture and digestion in the carnivorous sponge Asbestopluma hypogea (Porifera: Poecilosclerida). Journal of Experimental Biology, 16 augustus online. Doi: 10.1242/​jeb.072371
Vacelet, J. & E. Duport, 2004. Prey capture and digestion in the carnivorous sponge
Asbestopluma hypogea (Porifera: Demospongiae). Zoomorphology 123:179-190. Doi: 10.1007/s00435-004-0100-0

Valse schijn

Kakkerlakken bootsen lampjes van giftige kniptorren na

Kakkerlak doet giftige kniptor Pyrophorus na

Lichtgevende kakkerlakken houden hun roofvijanden voor de gek. Ze lijken namelijk op lichtgevende kniptorren, die giftig zijn, laten Peter Vršanský en collega’s zien.

Het was ruim tien jaar geleden een spectaculaire ontdekking: een aantal zeldzame soorten kakkerlakken uit tropisch Zuid-Amerika bleek twee lichtgevende vlekken te hebben. Peter Vršanský en collega’s schrijven nu dat deze kakkerlakken lichtgevende kniptorren nabootsen. Die kniptorren zijn giftig en insecteneters hebben geleerd om ze met rust te laten. De kakkerlakken zijn lekker en voedzaam, maar door deze lampjes te dragen doen ze alsof ze ook giftig zijn.

Lichtgevende insectensoorten zijn er maar weinig. Het bekendst zijn de sprookjesachtige vuurvliegjes en glimwormen, die eigenlijk verkeerde namen hebben want het zijn kevers respectievelijk keverlarven.

Waarschuwing

Daarnaast zijn er enkele soorten kniptorren (Pyrophorus-soorten) met twee voortdurend gloeiende groengele vlekken op de rugkant van hun borststuk. Het licht is een waarschuwing aan insecteneters dat deze kevers giftig zijn. Als er gevaar dreigt, gaan de lampjes feller schijnen. Daarnaast hebben deze grappige kniptorren een oranjegroen lampje aan de onderzijde van het achterlijf dat aangaat als ze vliegen.

Dertien soorten kakkerlakken (Lucihormetica-soorten), laat Vršanský zien, hebben lampjes op de rugkant van hun borststuk die even groot zijn als de lampen van kniptorren, even ver uit elkaar liggen en dezelfde kleur licht uitstralen.
Althans, de mannetjes hebben zulke lichtjes. Waarom vrouwtjes geen lampen hebben, is niet bekend. Misschien dat zij zich nooit laten zien, en dan hoeven ze ook niet op giftige kevers te lijken.

Donker

Verrassend is dat de lampjes van de kakkerlakken ingewikkelder van bouw zijn dan die van vuurvliegjes en kniptorren. Het licht ontstaat door een chemische reactie in een speciale, van de rest van het lichaam geïsoleerde ruimte die met een doorzichtige laag is afgedekt.
Met hun lichtjes kunnen de kakkerlakken rovers alleen misleiden als het donker is, want anders zien die toch wel dat ze een lekker vette kakkerlak voor zich hebben in plaats van een giftige kniptor. Vandaar waarschijnlijk dat deze kakkerlakken alleen voorkomen op plaatsen waar het ’s nachts helemaal duister is, buiten bebouwde gebieden met lichtvervuiling. Die gebieden worden steeds schaarser en de kakkerlakken zijn zelfs in geschikte gebieden zeldzaam.

Willy van Strien

Foto: Een kniptor met lampjes, het voorbeeld voor de kakkerlakken, Adrian Tween (Creative Commons)

Bron:
Vršanský, P., D. Chorvát, I. Fritzsche, M. Hain & R. Ševčík, 2012. Light-mimicking cockroaches indicate Tertiary origin of recent terrestrial luminescence. Naturwissenschaften, 5 augustus online. Doi: 10.1007/s00114-012-0956-7

Op de koffie

Een schadelijke schildluis met vriend en vijand

Mier Azteca instabilis valt kever lieveheersbeestje aan

Koffieschildluizen worden beschermd door mieren, maar hebben toch een vijand: een lieveheersbeestje dat aan de agressie van mieren ontsnapt. Met de hulp van een vliegje. Ivette Perfecto schetst de relaties.

Een grijs lieveheersbeestje met twee zwarte stippen eet de groene koffieschildluis. Dat lijkt niets bijzonders: lieveheersbeestjes eten nu eenmaal zulk ongedierte. Maar deze schildluizen worden streng bewaakt door mieren die de vijanden op afstand houden.
Behalve dus dat ene lieveheersbeestje. Dat kevertje weet niet alleen de bewaking te omzeilen, maar het profiteert zelfs van de agressiviteit van de mieren. Mede dankzij tussenkomst van een vliegje, zoals Ivette Perfecto en collega’s lieten zien.

De groene koffieschildluis, Coccus viridis, is een belangrijke plaag op koffiestruiken. De schildluizen doen het vooral goed op koffieplantages met bomen waarop de mier Azteca instabilis zijn grote nesten maakt van kartonachtig materiaal. De mieren beschermen de schildluizen tegen rovers en parasieten. In ruil daarvoor kunnen ze de suikerrijke honingdauw aftappen die de bladluizen uitscheiden. Dankzij die samenwerking floreren de schildluizen en richten ze soms grote schade aan.

Lieveheersbeestje zit goed

Maar op het lieveheersbeestje Azya orbigera hebben de mieren geen vat. De larven van het kevertje zien eruit als pluisjes met lange uitsteeksels van witte kleverige was. Die uitsteeksels maken ze onkwetsbaar. De mieren proberen soms een larve te bijten, maar dan lopen hun kaken vast in het kleverige goedje. De larven kunnen dan ook vrijwel ongestoord smikkelen van de schildluizen. Ook de keverpoppen hebben uitsteeksels van was en zijn veilig voor de mieren.

En dat niet alleen, maar de larven en poppen hebben ook voordeel van de mierenbewaking. Ten eerste hebben de larven hun prooien geheel voor zichzelf, want andere rovers krijgen geen kans. Ten tweede verjagen de mieren alle beestjes, ook de vijanden van de keverlarven en -poppen. Geen betere plaats dus dan een koffieplant met schildluizen als voedsel en mieren als beschermers.

Alleen: hoe komen de keverlaven daar?

Eitjes leggen op een onbewaakt moment

De larven zelf zijn weinig mobiel. Volwassen kevers worden door de mieren verjaagd, dus het is voor een kevervrouwtje moeilijk en riskant om haar eitjes op een geschikte plant – met schildluizen en mieren – te leggen. Een onbeschermd kevereitje zou bovendien onmiddellijk worden opgegeten.
Hier komt een vierde partij om de hoek kijken, het parasiterende vliegje Pseudacteon laciniosus. Dat is een gevaarlijke vijand van de mieren. Het legt zijn eitjes in hun lijf; per mier één ei. De made die uit zo’n eitje komt begeeft zich naar de mierenkop en eet die van binnenuit leeg. Geparasiteerde mieren veranderen in zombies, totdat uiteindelijk hun kop eraf valt.
Zo gauw de vliegjes verschijnen, vluchten de mieren naar hun nest of een andere schuilplaats, of ze blijven onbeweeglijk zitten. Twee uur lang zijn ze veel minder actief dan normaal. En ze waarschuwen elkaar met een speciale geurstof voor de aanwezigheid van de vlieg.

Daar maakt het lieveheersbeestje slim gebruik van. Volwassen vrouwtjes die gepaard hebben en klaar zijn om eitjes te leggen, nemen het waarschuwingssignaal van de mieren waar en gaan eropaf.
Zo vinden ze koffieplanten met schildluizen en mieren. Ze komen daar aan op een moment dat de mieren inactief zijn.

En op een veilige plaats

Ze hebben dan tijd om schildluizen te eten en, wat belangrijker is, om hun eitjes te leggen. Daarvoor kiezen ze veilige plaatsen uit. Ze leggen de eitjes bijvoorbeeld onder het met was beschermde pophuidje van een lieveheersbeestje of onder een schildluis. De mieren laten die eitjes met rust, en de larven die eruit komen bevinden zich in Luilekkerland.

Willy van Strien

Foto: Mier probeert keverlarve aan te vallen; op de stengel zitten schildluizen, Ivette Perfecto

Bronnen:
Hsieh, H.-Y.,H. Liere, E.J. Soto & I, Perfecto, 2012. Cascading trait-mediated interactions induced by ant pheromones. Ecology and Evolution, 27 juli online. Doi: 10.1002/ece3.322
Liere, H. & A. Larsen, 2010. Cascading trait-mediation: disruption of a trait-mediated mutualism by parasite-induced behavioral modification. Oikos 119: 1394-1400. Doi: 10.1111/j.1600-0706.2010.17985.x
Liere, H. & I. Perfecto, 2008. Cheating on a mutualism: indirect benefits of ant attendance to a coccidophagous coccinellid. Environmental Entomology 37: 143-149. Doi: 0046-225X/08/0143-0149$04.00/0

Dapper gewapper

Eekhoorns imponeren slangen met zwaaiende staarten

Californische grondeekhoorn verjaagt slang

Met een wapperende staart laten eekhoorns aan ratelslangen zien dat ze waakzaam zijn en aan een aanval kunnen ontkomen, schrijft Matthew Barbour. Warmte maakt het signaal extra duidelijk.

Ratelslangen eten graag Californische grondeekhoorns, en dan met name de jongen. Maar de volwassen eekhoorns verdedigen hun jongen dapper door de vijand brutaal tegemoet te treden. Als ze een slang ontdekken gaan ze er meteen op af; ze steken hun dikke, harige pluimstaart op en zwaaien hem heen en weer. Dat maakt zoveel indruk op de slang dat hij niet aanvalt en vaak zelfs stilletjes de aftocht blaast, liet Matthew Barbour zien.

Je vraagt je af wie er nu eigenlijk de baas is: de ratelslang of de grondeekhoorn.

Barbour onderzocht hoe slangen reageren op het staartvertoon van de eekhoorns door een aantal slangen uit te rusten met een radiozendertje, zodat hij hen in het veld kon volgen. Als hij zo’n slang ergens terugvond, stelden hij en een collega daar een videocamera op. Vaak ook bleven ze zelf de slang observeren.

Waakzaam

Zo kwam hij erachter dat een slang vooral uitvalt naar niet-zwaaiende eekhoorns. Eekhoorns met wuivende staart valt hij niet gauw aan; zo’n beestje loopt pas gevaar als hij zich heel dichtbij de slangenkop waagt. De slang doet er slim aan om de zwaaiende eekhoorns met rust te laten, want als hij toeschiet proberen die altijd weg te springen, en dat lukt ze meestal ook. Van niet-zwaaiende eekhoorns springt nog niet de helft op tijd weg.
Een wapperende staart is voor de slang dus een teken dat de eekhoorn hem in de gaten heeft en dat een aanval waarschijnlijk gaat mislukken.
Bovendien kan zo’n eekhoorn vervelend worden en met zand gaan gooien of zelfs bijten, zodat de slang in de verdediging wordt gedrongen. Barbour zag dat trouwens niet vaak gebeuren.

Geconfronteerd met een zwaaiende eekhoorn blijft een ratelslang meestal doodstil liggen. En zo gauw de eekhoorn bij hem weg gaat, zal de slang vertrekken. Want de staartzwaaier heeft de andere eekhoorns gealarmeerd en ook die zijn nu op hun hoede. Dan zit een lekkere hap er niet meer in.
De eekhoorns zwaaien ook met hun staart als ze op plaatsen zijn waar een slang in hinderlaag zou kunnen liggen, ook als ze er geen zien. Zo schrikken ze een eventueel aanwezige slang bij voorbaat af.

Met een opgestoken en zwaaiende staart laten de grondeekhoorns dus aan ratelslangen merken dat ze waakzaam zijn.

Warme staart

Een paar jaar geleden heeft Aaron Rundus ontdekt hoe dat ze dat signaal nog versterken. Normaal is de staart een stuk koeler dan de rest van het lichaam, maar tegenover ratelslangen warmen de eekhoorns hun staart een paar graden op. Warme voorwerpen zenden infrarode straling uit en de ratelslangen nemen die straling waar.
Het maakt de slangen extra voorzichtig, zag Rundus toen hij in het lab slangen confronteerde met robots, gemaakt van opgezette eekhoorns; sommige robots wuifden met een koele, andere met een warme staart.

Maar ondanks het dappere staartvertoon verliezen de eekhoorns toch vaak jongen aan de slangen. In die zin blijven de rovers de baas.

Willy van Strien

Foto: Joseph V Higbee (Creative Commons)

Dappere eekhoorn; YouTube-filmpje van Amerikaanse onderzoekers

Bronnen:
Barbour, M.A. & R.W. Clark, 2012. Ground squirrel tail-flag displays alter both predatory strike and ambush site selection behaviours of rattlesnakes. Proceedings of the Royal Society B, 11 juli online. Doi: 10.1098/rspb.2012.1112
Rundus, A.S., D.H. Owings, S.S. Joshi, E. Chinn & N. Giannini, 2007. Ground squirrels use an infrared signal to deter rattlesnake predation. PNAS 104: 14372-14376. Doi: 10.1073/pnas.0702599104

Op spinnenjacht

Girafwants gaat behoedzaam te werk

Girafwants is handige spinnenjager

Spinnen zijn geen makkelijke prooi. Maar de lange en dunne wants Stenolemus giraffa durft ze aan te vallen, zagen Fernando Soley en collega’s.

Met hun kleverige webben en giftige beten zijn spinnen de geduchte roofvijand van insecten en ander klein grut. Omgekeerd zijn ze zelf nauwelijks te pakken. Toch zijn er diertjes die juist op spinnen jagen; zij draaiden de rollen om en werden rover in plaats van prooi.

Een opvallende spinnenjager is de wants Stenolemus giraffa uit het noordelijke, tropische deel van Australië. Het insect is op steile rotswanden te vinden op of bij spinnenwebben. Hij heeft geen Nederlandse naam en voor nu noemen we hem girafwants.

Giraffennek

Hij lijkt uit elkaar getrokken te zijn. Aan een kant zitten de kop met antennen en een deel van het borststuk met de voorpoten, dan komt een lange ‘giraffennek’, dan de rest van het borststuk met midden- en achterpoten en tenslotte een mager achterlijf. De zwart-wit gestreepte antennen en poten zijn lang. Een frêle wezen met een lengte van ongeveer vier centimeter. En dat jaagt op zulke gevaarlijke prooien?
Zeker, en Fernando Soley ontdekte hoe de girafwants dat doet: door met uiterste behoedzaamheid een rustende spin te benaderen.

De girafwants besteedt bijna de helft van zijn tijd aan de spinnenjacht. Als hij een spin in de peiling heeft, probeert hij die allereerst te benaderen zonder het web aan te raken. Hangend aan midden- en achterpoten gaat hij er via de rotswand op af. Lukt het om goed dichtbij te komen, dan buigt hij naar zijn prooi door zijn poten te strekken zodat hij hem met zijn voorpoten kan grijpen. De lange poten en giraffennek vergemakkelijken deze manier van jagen.

Draden losmaken

Alleen als het niet anders kan, stapt de girafwants op het web. Hij beweegt zich dan langzaam en met regelmatige pauzes naar de spin, om plotseling uit te vallen als die binnen bereik is. Omdat de wants zo lang is, wordt zijn gewicht over een groot oppervlak verdeeld en zal het web weinig trillen. Toch is er nu een risico dat de spin de belager in de gaten krijgt en ontsnapt of aanvalt; soms wordt de wants zelf weer prooi.
De gevaarlijkste situatie ontstaat als de spin aan de andere kant van het web zit. Dan trekt de wants met zijn voorpoten wat draden stuk om door het web heen te kunnen aanvallen. Dat moet heel voorzichtig gebeuren. Om te voorkómen dat de eindjes terugspringen en de spin alarmeren houdt de wants ze even vast, buigt ze om en laat ze langzaam los.

Al met al slaagt een aanval maar in de helft van de gevallen. De kans op succes is veel groter als de wants buiten het web kan blijven. Lukt het zo niet, dan blaast hij de aanval vaak af.

Maar als hij de spin overmeestert, is de beloning groot. De wants prikt zijn prooi aan met zijn steeksnuit, verlamt hem en zuigt hem langzaam leeg. Daarna kan hij dagenlang op het maaltje teren. En dat is wel wat waard.

Willy van Strien

Foto: Hangend aan middden- en achterpoten probeert de wants een spin te pakken, Fernando Soley

Bronnen:
Soley, F.G. & P.W. Taylor, 2012. Araneophagic assassin bugs choose routes that minimize risk of detection by webbuilding spiders. Animal Behaviour, 14 juni online. Doi: 10.1016/j.anbehav.2012.04.016
Soley, F.G., R.R. Jackson & P.W. Taylor, 2011. Biology of Stenolemus giraffa (Hemiptera: Reduviidae), a web invading, araneophagic assassin bug from Australia. New Zealand Journal of Zoology 38: 297-316. Doi: 10.1080/03014223.2011.604092

Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑