Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: migratie

Eerste reis van reuzenstern

Vader wijst jonge vogel de weg

Jonge reuzenstern resit met vader mee naar overwinteringsgebied

Jonge reuzensterns leren van hun vader hoe ze naar het overwinteringsgebied moeten vliegen. Als ze later die najaarsreis zelfstandig maken, houden ze zich aan vaders les, laten Patrik Byholm en collega’s zien.

Een jonge reuzenstern die eind mei geboren is langs de kust van Finland of Zweden, gaat aan het eind van de zomer op reis naar West-Afrika, waar hij zal overwinteren. Zijn vader neemt de taak op zich om het jong op die eerste trektocht te begeleiden, zagen Patrik Byholm en collega’s.

De onderzoekers wilden weten hoe de informatie over de reis, met name over route en stopplaatsen, van generatie op generatie wordt doorgegeven. Daarom rustten ze vogels uit met gps-volgapparatuur.

De reuzenstern, Hydroprogne caspia, komt op veel plaatsen ter wereld voor. Hij broedt in Europa ook langs de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, en in Noord-Amerika langs oceaankusten en langs de grote meren. Sommige vogels uit Finland en Zweden maken tijdens hun trek naar Afrika een stop in Nederland. Ze reizen alleen of in kleine gezinsgroepen; dat zijn dan eenoudergezinnen.

Aangepast tempo

Uit de verzamelde reisgegevens blijkt namelijk dat koppels, die in het voorjaar een nest met twee of drie eieren zijn begonnen en de jongen samen hebben grootgebracht, na het broedseizoen hun eigen weg gaan. Ze reizen apart, soms weken na elkaar, naar het overwinteringsgebied.

Jonge vogels reizen met een van de ouders mee, en in verreweg de meeste gevallen is dat de vader. In hun eentje kunnen ze niet veilig op pad: jonge sterns die om een of andere reden het contact met ouders verliezen, vallen ten prooi aan roofvogels. Ze blijven onderweg dan ook dicht bij hun vader. Die leert hun de route en die weet goede stopplaatsen onderweg, waar de vogels tijdens de trek kunnen rusten en foerageren. De les komt over, en de jonge vogels zullen in de jaren die volgen dezelfde route naar het zuiden volgen en dezelfde stopplaatsen aandoen.

Vaders die een of enkele jongen begeleiden, passen hun tempo wat aan. Zij vorderen minder snel dan volwassen vogels die alleen reizen. Dat komt vooral doordat jonge vogels onderweg langer rusten.

Als vader en jong zijn aangekomen, wordt de band tussen hen losser en houdt de ouderzorg op. Ze brengen steeds meer tijd door zonder elkaar, en na een maand of twee zoeken ze elkaar helemaal niet meer op. Soms reist een jong nog wat verder zuidwaarts, in gezelschap van een andere soortgenoot.

Willy van Strien

Foto: Kolonie reuzensterns. Dmitry Mikhirev (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Bron:
Byholm, P., M. Beal, N. Isaksson, U. Lötberg & S. Åkesson, 2022. Paternal transmission of migration knowledge in a long-distance bird migrant. Nature Communications 13: 1566. Doi: 10.1038/s41467-022-29300-w

Hoogvliegers

Grote karekiet laat zich niet braden door de zon

grote karekiet kan extreem hoog vliegen

Tijdens de trek stijgt de grote karekiet soms tot extreme hoogte, laten Sissel Sjöberg en collega’s zien. Vermoedelijk is dat om op temperatuur te blijven.

Stel je eens voor: de grote karekiet, een zangvogel van gemiddelde grootte, kan tijdens de trek klimmen tot maar liefst 6 kilometer boven het aardoppervlak. Die ontdekking van Sissel Sjöberg en collega’s verraste de onderzoekers zelf ook.

De vogels broeden in Europa en overwinteren in tropisch Afrika; op beide plaatsen verblijven ze in rietlanden. Twee keer per jaar maken ze dus een grote reis. Ze vliegen in principe ’s nachts en gebruiken de dag om te rusten en te eten.

Non-stop

Maar als grote karekieten de Middellandse Zee oversteken, kunnen ze niet landen. En als ze over de Saharawoestijn vliegen, heeft het ook geen zin om naar beneden te gaan, want daar is niets te eten. Als ze zulke barrières oversteken, vliegen ze overdag door, meer dan 30 uur non-stop als dat moet.

Om het vlieggedrag tijdens de trek te bestuderen, rustte Sjöberg een aantal vogels uit met dataloggers die onderweg verschillende gegevens vastleggen: licht, omgevingstemperatuur en hoogte. Bovendien registreren de dataloggers de bewegingen van de vogels: of ze vliegen, rusten of over de grond bewegen op zoek naar voedsel.

De vogels vliegen ’s nachts op een hoogte van gemiddeld 2400 meter, zo bleek, wat al behoorlijk hoog is. Maar als ze overdag doorvliegen, gaan ze meer dan twee keer zo hoog. Bij de dageraad klimmen ze snel op tot 5400 meter, met uitschieters boven de 6000. Tegen zonsondergang zakken ze in even korte tijd weer af.

Waarom doen ze dat?

Vanaf 1500 meter hoogte zijn temperatuur en windsnelheid overdag niet anders dan ’s nachts; de temperatuur op 2400 meter is zo’n 14 °C. Dus dat is geen reden om het overdag hogerop te zoeken.

Straling

Een verschil tussen dag en nacht is wel de aanwezigheid van de zon. De grote karekieten, die van de vlieginspanningen al warm worden, kunnen de zonnestraling er niet bij hebben, denkt Sjöberg. Ze dreigen daardoor oververhit te raken. Op 5400 meter is het 9 °C onder nul; daar raken ze niet oververhit door de zon. Dus in de uren dat de zon schijnt, kunnen de vogels maar beter flink omhoog gaan.

Bijkomend voordeel is misschien dat de vogels overdag hoog boven de grond het landschap beter kunnen overzien. En dat ze buiten bereik zijn van roofvogels, met name Eleonora’s valk die tot 3500 meter hoogte jaagt.

De tweejaarlijkse trek is een grote prestatie. De lange reisperiodes waarin de grote karekiet overdag extreem hoog vliegt maken het extra indrukwekkend. Petje af.

Willy van Strien

Foto: Grote karekiet in zijn broedgebied. Zeynel Cebeci (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Sjöberg, S., G. Malmiga, A. Nord, A. Andersson, J. Bäckman, M. Tarka, M. Willemoes, K. Thorup, B. Hansson, T. Alerstam & D. Hasselquist, 2021. Extreme altitudes during diurnal flights in a nocturnal songbird migrant. Science 372: 646-648. Doi: 10.1126/science.abe7291

Libel op reis

Wereldzwerver legt duizenden kilometers af

de wereldzwerver legt enorme afstanden af

De libel Pantala flavescens, de wereldzwerver, stond al bekend als trekker die enorme afstanden overbrugt. Met chemische analyses van de vleugels bevestigen Keith Hobson en collega’s nogmaals dat beeld.

Het is bekend dat sommige vlinders tussen ver uit elkaar gelegen gebieden trekken waar ze zomer en winter doorbrengen: monarchvlinder en distelvlinder. Minder bekend is dat er ook twee soorten libellen zijn die een lange reis niet schuwen: Pantala hymenaea uit Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en vooral de wereldzwerver, Pantala flavescens, die inderdaad een bijna wereldwijde verspreiding heeft. Deze soorten behoren tot de familie van de korenbouten.

trekkende wereldzwerver rust onderwegUit eerder onderzoek van Daniel Troast was gebleken dat wereldzwervers uit Noord Amerika (VS), Zuid Amerika (Guyana) en Azië (India, Korea en Japan) niet van elkaar verschillen in genetisch opzicht. Dat betekent dat de verschillende populaties met elkaar in contact staan. Oftewel: ze moeten grote afstanden kunnen afleggen.

Unieke prestatie

En dat doen ze zeker, blijkt uit chemische analyses van de vleugels door Keith Dobson en collega’s. Die analyses draaien om het relatieve gehalte aan deuterium (een isotoop (zware variant) van waterstof); dat weerspiegelt het gehalte in het water waarin de libellen als larven zijn opgegroeid. De waterstofisotopen-samenstelling van water hangt af van neerslag en temperatuur.

Hobson had al eerder in kaart gebracht hoe wereldzwervers jaarlijks op en neer pendelen van Noord-India , of misschien zelfs van over de Himalaya, naar Oost-Afrika. De totale afstand van zo’n ronde is tenminste 18.000 kilometer. Er zijn meerdere generaties nodig om hem te volbrengen. Een individueel beestje legt tot 6000 kilometer af in zijn leven; sommige vliegen 3500 kilometer over de oceaan. Dat is een unieke prestatie in de insectenwereld.

De treklibellen vangen onderweg kleine beestjes uit de lucht om te eten. Ze vliegen op grote hoogte en maken waarschijnlijk gebruik van winden die samenhangen met de ‘intertropische convergentiezone’. De zone verlegt zich gedurende het jaar en dat gaat gepaard met wind en instabiel weer.

Japanse zomergasten

Nu nam Hobson wereldzwervers onder de loep die ’s zomers in Japan verblijven. Ze zijn daar van april tot november te vinden en komen van juni tot september in grote aantallen voor. Het grootste deel van Japan is ’s winters te koud voor hen, dus ze overwinteren daar niet. Als ze in het voorjaar verschijnen, komen ze van elders. En dat elders is duizenden kilometers ver weg.

Volgens de vleugelanalyse komen de eerste exemplaren, in april, waarschijnlijk uit het zuidwesten: Zuid-China en Zuidoost-Azië. Later, in de zomer, arriveren libellen vanuit het westen, namelijk Noord-China en Mongolië , of vanuit Zuid-China, Noord-India en het Tibetaans Hoogland. Zou de reis vanuit Noord-India een vervolg zijn van de trektocht uit Oost-Afrika? Dat vermelden de onderzoekers helaas niet.

Nog later, in oktober en november, blijven libellen uit westelijke richting binnenkomen; Hobson vond dan ook exemplaren ook uit Korea en het oosten van Rusland. Slechts een aantal dieren was in Japan zelf opgegroeid. De migratie hangt samen met de windrichting, die ’s zomers overwegend westelijk is.

Snelle ontwikkeling

Het zwervende bestaan van de wereldzwerver is mede mogelijk doordat de larven zich snel ontwikkelen. Waar die ontwikkeling bij andere soorten tien maanden duurt, heeft de wereldzwerver er ongeveer zes weken voor nodig. En dan kan de trek worden voortgezet.

Die korte ontwikkelingsduur betekent ook dat libellen niet zijn aangewezen op permanent water voor hun voortplanting. Vrouwtjes kunnen hun eitjes ook goed kwijt in tijdelijke watertjes die ontstaan in perioden met veel regen.

Willy van Strien

Foto’s
Groot: De wereldzwerver, Pantala flavescens. Rison Thumboor (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)
Klein: Rustende wereldzwervers. Shyamal (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Meer insecten die trekken: monarchvlinder en distelvlinder

Bronnen:
Hobson, K.A., H. Jinguji, Y. Ichikawa, J.W. Kusack & R.C. Anderson, 2020. Long-distance migration of the globe skimmer dragonfly to Japan revealed using stable hydrogen (δ 2H) isotopes. Environmental Entomology, 21 november online. Doi: 10.1093/ee/nvaa147
Troast, D., F. Suhling, H. Jinguji, G. Sahlén & J. War, 2016. A global population genetic study of Pantala flavescens. PLoS ONE 11: e0148949. Doi: 10.1371/journal.pone.0148949
Hobson, K.A., R.C. Anderson, D.X. Soto & L.I. Wassenaar, 2012. Isotopic evidence that dragonflies (Pantala flavescens) migrating through the Maldives come from the northern Indian subcontinent. PLoS ONE 7: e52594. Doi: 10.1371/journal.pone.0052594

Over zand en zee

Distelvlinder pendelt tussen Europa en tropisch Afrika

Distelvlinder is een lange-afstandstrekker

Sinds twee jaar is bekend dat distelvlinders in het najaar naar het zuiden vliegen en de tropische savannen van Afrika bereiken. Nu bewijzen Gerard Talavera en collega’s dat hun nakomelingen in het voorjaar de omgekeerde route afleggen.

De meeste Europese insecten maken ’s winters een rustperiode door. Zo niet de distelvlinders, die ’s zomers vrijwel overal in Europa te vinden zijn. Als het najaar aanbreekt, vertrekken ze. Op grote hoogte en profiterend van de meewind vliegen ze over Europa, inclusief berggebieden; ze steken de Middellandse Zee over en vervolgens de Sahara, extreem hoge en lage temperaturen trotserend. Een individuele vlinder kan wel vierduizend kilometer binnen een week afleggen: een ongelooflijke prestatie voor zo’n fragiel ogend beestje.
Uiteindelijk komen de vlinders massaal aan in de savannen van tropisch Afrika ten zuiden van de Sahel, zo lieten Gerard Talavera en collega’s twee jaar geleden zien. Daar loopt dan net het regenseizoen ten einde en de vegetatie is uitbundig. De vlinders leggen eitjes en de rupsen eten zich vol op jonge groene plantenbladeren. Er verschijnt een nieuwe generatie terwijl het in Europa winter is.

Cyclus

Maar hoe het verder gaat met de nakomelingen van de herfstmigranten, was onduidelijk. Als de droge tijd begint, verdorren de savannen en wordt het gebied snel onleefbaar voor de distelvlinders. Ze verdwijnen, maar de vraag was: waar blijven ze? Misschien kozen de vlinders die tot diep in tropisch Afrika trokken een doodlopend pad en sterven ze daar uit. Misschien trekken ze verder naar het zuiden om frisse groene planten te vinden. Of misschien steken ze nogmaals zand en zee over om terug te keren naar Europa, waar ze in het voorjaar weer verschijnen.

Talavera en collega’s vermoedden het laatste. De populatie distelvlinders zou dan jaarlijks op en neer trekken om beurtelings te profiteren van de Europese zomer en de groene periode ten zuiden van de Sahara. Zo’n cyclus zou minstens zes vlindergeneraties beslaan. Bewezen was het nog niet.

Maar nu hebben de onderzoekers kunnen aantonen dat distelvlinders inderdaad vanuit de Afrikaanse savannen noordwaarts trekken. Aan de chemische samenstelling van de vleugels van een vlinder is te zien waar hij als rups is opgegroeid. Vlinders die in het vroege voorjaar rondom de Middellandse Zee opduiken, hebben zich in tropisch Afrika ontwikkeld, bleek uit zo’n chemische analyse. En ze zijn op weg naar het noorden.

Vliegvermogen

De distelvlinder doet dus niet onder voor de monarchvlinder, een bekende lange-afstandstrekker van Noord-Amerika. Integendeel: de distelvlinder legt per cyclus tot zo’n twaalfduizend kilometer af, de monarch ‘slechts’ tienduizend.
De monarchvlinders hebben een andere vleugeltekening, maar wel met dezelfde kleuren: voornamelijk zwart en oranje. Voor hen geldt: hoe meer zwart op de vleugels en hoe dieper de oranje kleur, hoe beter het vliegvermogen. Wie weet gaat dat ook op voor de distelvlinders. Dat is een mooie vraag voor verder onderzoek.

Willy van Strien

Foto: Distelvlinder, Vanessa cardui. Fritz Geller-Grimm (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.5)

De onderzoekers maakten een filmpje over de distelvlinder: Vanessa’s reis

Zie ook: de trek van monarchvlinders

Bronnen:
Talavera, G., C. Bataille, D. Benyamini, M. Gascoigne-Pees & R. Vila, 2018. Round-trip across the Sahara: Afrotropical Painted Lady butterflies recolonize the Mediterranean in early spring. Biology Letters 14: 20180274. Doi: 10.1098/rsbl.2018.0274
Talavera, G. & R. Vila, 2016. Discovery of mass migration and breeding of the painted lady butterfly Vanessa cardui in the Sub-Sahara: the Europe–Africa migration revisited. Biological Journal of the Linnean Society 120: 274-285. Doi: 10.1111/bij.12873
Stefanescu, C., D.X. Soto, G. Talavera, R. Vila & K.A. Hobson, 2016. Long-distance autumn migration across the Sahara by painted lady butterflies: exploiting resource pulses in the tropical savannah. Biology Letters 12: 20160561. Doi: 10.1098/rsbl.2016.0561

Ongetraind op reis

Jonge ooievaars zweven nog niet lekker

Zesduizend kilometer vliegen zonder ervaring: het lijkt een onmogelijke opgave. Jonge ooievaars hebben er inderdaad moeite mee, laten Shay Rotics en collega’s zien. Maar na een moeizaam begin gaat het steeds beter.

Jonge ooievaars vliegen maar weinig gedurende de eerste maanden van hun leven. En dan moeten ze opeens zonder training een tocht van zesduizend kilometer gaan maken, van hun geboortegrond naar het overwinteringsgebied. Geen wonder dat ze daar moeite mee hebben. Voor volwassen vogels met reiservaring is de trek al een hele inspanning, voor jonge dieren is het helemaal een helse toer. Mede door die veeleisende najaarstrek overleeft slechts één op de drie ooievaars het eerste jaar.

Rugzakje

Om te achterhalen hoe het volwassen en jonge vogels tijdens de reis vergaat, volgden Shay Rotics en collega’s een aantal ooievaars die via het Midden Oosten van Duitsland naar Afrika vlogen. Ze gaven de vogels een rugzakje mee met een gps-logger en een versnellingsmeter. Zo konden ze de locatie en de snelheid van de dieren bijhouden; ze konden bovendien uit de gegevens afleiden wanneer ze vlogen, hoe ze vlogen en wanneer ze op de grond waren.

Ooievaars trekken in groepen waar zowel jonge als volwassen vogels deel van uitmaken. Uit de resultaten blijkt dat de jonge ooievaars problemen met vliegen hebben. Volwassen vogels maken zoveel mogelijk gebruik van warme opstijgende lucht (thermiek): ze laten zich optillen en leggen grote afstanden zwevend af. Jonge vogels zijn daar nog niet zo handig in en slaan veel meer hun vleugels om hoogte te winnen en vooruit te komen. Dat kost extra energie.

Hopeloos

Ze zouden langere eet- en rustpauzes moeten nemen dan volwassen dieren om hun energievoorraad aan te vullen. Maar dat doen ze niet. In plaats daarvan proberen ze uit alle macht om bij hun reisgezelschap te blijven. Daar hebben ze een goede reden voor: ze kunnen zelf de weg niet vinden.
Zo put de energieverslindende tocht de jonge ooievaars uit. Ze vliegen langzamer en na een dag of vijf blijven ze hopeloos achter. Sommige dieren overleven het niet. Andere moeten de groep laten gaan en proberen aansluiting te vinden bij een volgende groep.
Al met al zijn jonge ooievaars langer onderweg. Maar ze vertrekken vroeg in het najaar, zodat ze extra tijd hebben.

Gaandeweg verbeteren de jonge ooievaars hun vliegtechniek, zagen de onderzoekers ook, en als ze eenmaal in Afrika zijn, vliegen ze net zo goed als de volwassen dieren. Maar veel jonge vogels zijn voor die tijd dus al afgevallen. Het is een harde leerschool.

Willy van Strien

Foto: Ooievaars in zweefvlucht tijdens de najaarstrek. Henrike Mühlichen (Wikimedia Commons)

Bron:
Rotics, S., M. Kaatz, Y.S. Resheff, S. Feldman Turjeman, D. Zurell, N. Sapir, U. Eggers, A. Flack, W. Fiedler, F. Jeltsch, M. Wikelski & R. Nathan, 2016. The challenges of the first migration: movement and behavior of juvenile versus adult white storks with insights regarding juvenile mortality. Journal of Animal Ecology, 19 mei online. Doi: 10.1111/1365-2656.12525

Weg van die kou

Meeste trekvogels ontvluchten de barre winter

Zijn Amerikaanse trekvogels van oorsprong zuidelijke soorten die in het rustige noorden gingen broeden, of noordelijke vogels die hun overwinteringsgebied verlegden naar het warmere zuiden? Het antwoord dat Benjamin Winger en collega’s geven gaat in tegen de meest populaire opvatting.

Er zijn nogal wat soorten vogels die tweemaal per jaar een indrukwekkende tocht ondernemen. Ze vliegen van de streek waar ze ’s zomers broeden naar hun overwinteringsgebied en terug.
Die neiging zit er bij vogels, evolutionair gezien, van oudsher al ingebakken, maar is niet dwingend: er zijn vogels die trekken, maar ook vogels die honkvast zijn. Veel trekvogels stammen af van een standvogel, een vogel die het hele jaar op dezelfde plaats leeft; omgekeerd stammen veel blijvers af van een trekker.

Waar ligt de oorsprong van trekvogels die afstammen van standvogels? Leefden hun niet-trekkende voorouders jaarrond in een warm klimaat? En hebben zij op een goed moment de gewoonte ontwikkeld om in het voorjaar hun concurrenten te verlaten om te gaan broeden in een gematigde of koele streek, waar ’s zomers volop voedsel is en de dagen lang zijn? Of zaten ze oorspronkelijk juist in een gematigde streek en zijn ze in de subtropen of tropen gaan overwinteren om de kou en honger van de winter te ontvluchten?

Overwinteringsgebied verschoven

De eerste mogelijkheid – dat migranten hun broedgebied verlegden ten opzichte van (sub)tropische voorouders – sprak biologen het meest aan. Want de tropen tellen veel meer soorten vogels dan de gematigde streken, dus dan lijkt het logisch dat trekvogels van oorsprong tropische vogels zijn die ’s zomers de drukte zijn gaan ontlopen.
Toch ligt het anders, melden Benjamin Winger en collega’s. In elk geval voor Amerikaanse trekkers. De meeste van hen hebben niet hun broedgebied, maar hun overwinteringsgebied verschoven; ze stammen af van soorten uit gematigd of koel Noord-Amerika.

De onderzoekers kwamen daar achter door uit te gaan van de evolutiestamboom van een grote groep zangvogels, bestaande uit onder meer Amerikaanse zangers, mussen, gorzen, troepialen, kardinalen en tangaren. Hun gezamenlijke voorouder kwam ooit Noord-Amerika binnen via de toenmalige Beringlandbrug tussen Siberië en Alaska. Bij elkaar zijn er nu ruim 800 soorten die van die pionier afstammen.
De onderzoekers onderscheidden standvogels uit Noord-Amerika (dat zijn er maar een paar), standvogels uit Midden- en Zuid-Amerika (dat zijn de meeste) en trekkers (120 soorten), en gaven die indeling aan op de stamboom. Het klinkt eenvoudig, maar het vereiste een pittige computerklus.

Troepialen

Het resultaat is een duidelijke patroon. Er zijn trekkers die afstammen van Noord-Amerikaanse standvogels, en er zijn trekkers die afstammen van Midden- en Zuid-Amerikaanse blijvers. Maar die eerste groep is veel groter – tegen de oude gedachte in.

De Amerikaanse zangers en troepialen vormen een goed voorbeeld. Ze vormen een grote groep soorten die afstammen van een Noord-Amerikaanse standvogel die, lang geleden, zijn overwinteringsgebied verlegde naar het warme zuiden en de uitputtende en riskante tocht op de koop toe nam.
De zangers en troepialen die van die vroege migrant afstammen zijn niet allemaal trekkers gebleven. Veel soorten vertoeven jaarrond in Midden- en Zuid-Amerika. Kennelijk gaf een deel van de migranten hun reis op om het hele jaar in de warme tropen te blijven. Dat is één van de redenen, denkt Winger, dat de tropen zo rijk aan soorten zijn. Van die tropische soorten heeft een klein aantal later het broedgebied naar het noorden verlegd; deze vogels gingen weer trekken.

Al met al een dynamisch plaatje. Het laat zien dat vogels, op evolutionaire schaal bekeken, vrij gemakkelijk kunnen overgaan tot trekgedrag, of daar weer van afstappen.

Zouden ook vogels die trekken tussen Europa en Afrika voornamelijk afstammen van noordelijke soorten die de winter ontvluchtten? Ik ben benieuwd. Het zou leuk zijn als iemand dat eens uitzocht.

Willy van Strien

Foto: Blauwvleugelzanger, Vermivora cyanoptera, een Amerikaanse trekvogel. Wolfgang Wander, Wwcsig (Wikimedia Commons)

Bron:
Winger, B.M., F.K. Barker & R.H. Ree, 2014. Temperate origins of long-distance seasonal migration in New World songbirds. PNAS 111: 12115-12120. Doi: 10.1073/pnas.1405000111

Oranje kampioenen

Hoe donkerder de vleugels, hoe beter monarchvlinders vliegen

Beroemd zijn de monarchvlinders die hoog in de bergen van zuidwest Mexico overwinteren en de zomer doorbrengen rond de grote meren van Noord Amerika. Daniel Hanley en collega’s ontdekten dat de kleur van de vleugels een rol speelt bij hun fenomenale vliegvermogen.

Monarchvlinders zijn ongelooflijk goede vliegers. De ultieme vliegkampioenen onder hen leven ’s zomers in Noord Amerika ten oosten van de Rocky Mountains. Zij overwinteren een slordige 3000 kilometer verderop – in Mexico.

Ten westen van die bergketen is er een kleine populatie monarchvlinders die over een korte afstand trekt, en buiten Noord Amerika komen monarchvlinders voor die helemaal niet trekken.

Heen en weer

Naast de reis, is ook de overwintering van de Noord-Amerikaanse oostelijke trekkers in Mexico spectaculair. De vlinders hangen in dichte trossen aan de takken en stammen van de heilige zilverspar.

In het vroege voorjaar worden ze actief; ze paren en zetten koers naar het noordoosten. Onderweg leggen de vrouwtjes een of enkele keren eitjes op zijdeplanten, waarop de rupsen zich kunnen ontwikkelen. De rupsen verpoppen en er verschijnen nieuwe vlinders die de reis richting Canada vervolgen. Oude en nieuwe vlinders moeten steeds door om de juiste planten te vinden. Zijdeplanten groeien alleen als het niet te koud, maar ook niet te warm is. In het voorjaar schuift de zone met geschikte planten van zuid naar noord, en de vlinders gaan mee.
De meeste oude vlinders, die in Mexico overwinterd hadden, sterven ergens onderweg, maar een deel van hen, minimaal 10 procent, komt in het zomergebied aan, ontdekte Nathan Miller.

De voortplanting gaat daar tot ver in de zomer door.

In de nazomer verschijnt een nieuwe generatie die zich niet voorplant, maar die zich vol eet en de terugreis naar Mexico aanvaardt. De meeste vlinders voltooien dan de hele reis. Enkele leggen onderweg nog eitjes en ook de nieuwe vlinders vliegen naar Mexico. Daar brengen ze de winter door en in het voorjaar begint de cyclus weer opnieuw.

Kleine kleurverschillen

Biologen wisten al dat de kleur van vlindervleugels belangrijk is voor hun vliegvermogen. Donkere tinten – vooral zwart, maar ook rood – absorberen namelijk zonnewarmte en dat stelt de vlinders in staat om ook te vliegen als het koel is. Daniel Hanley onderzocht in hoeverre de vleugelkleur van monarchvlinders bepaalt hoe groot de afstand is die ze tijdens de trek kunnen overbruggen.
Monarchen hebben oranje vleugels met zwarte banen over de vleugeladers en een zwarte rand met witte stippen. De vleugels van mannetjes zijn dieper oranje dan die van de vrouwtjes en hebben smallere zwarte banen. Maar ook binnen de groepen mannetjes en vrouwtjes verschillen de vlinders iets van elkaar. Bij het ene exemplaar neigt het oranje naar rood, bij de ander ligt de kleur dichter bij geel, en ook de hoeveelheid zwart verschilt.

Hanley ving een aantal vlinders op hun zomerverblijf en mat hoe donker de oranje kleur van de voorvleugels was en hoeveel zwart erop zat. Van een klein stukje vleugel bepaalde hij  de chemische samenstelling en daaruit, in combinatie met de mate van slijtage, kon hij afleiden waar de vlinders als rups waren opgegroeid.

Afstandsverschillen

In zijn vlinderverzameling bleken dieren te zitten die de hele afstand vanuit Mexico hadden afgelegd (en dus van het vorige jaar waren en hadden overwinterd) en vlinders die waren komen aanvliegen van verschillende plaatsen tussen Mexico en de grote meren (en dus dit jaar geboren waren). En er waren vlinders bij die in het zomergebied zelf waren opgegroeid.

Vlinders die van ver kwamen, constateerde hij, hadden het meeste zwart op de vleugels en bij de mannetjes (die minder zwart hebben) was bovendien de oranje kleur intenser. De verschillen waren klein, maar toch. De vlinders uit Mexico waren het donkerst. Dat kwam niet doordat de vlinders die vanuit Mexico waren vertrokken allemaal donker waren, want daar waren ook lichter gekleurde exemplaren bij. Maar alleen de diepst gekleurde vlinders hadden de tocht helemaal kunnen volbrengen. Dus: hoe meer zwart de vleugels van een vlinder hebben – en voor een mannetje: hoe intenser de oranje kleur is –, hoe groter de afstand die hij kan afleggen.

Uithoudingsvermogen

Dat sluit aan bij het werk van Andrew Davis, die vlinders in het lab had laten vliegen in een speciaal molentje.
De hoeveelheid zwart speelde in zijn proeven geen rol, waarschijnlijk omdat de temperatuur aangenaam was en de vlinders warm genoeg. Maar de oranje kleur van hun vleugels deed er nog wel toe: hoe dieper oranje, hoe langer de vlinders bleven vliegen. Gemiddeld hielden ze het één uur achter elkaar vol, maar sommige vlogen ruim twee uur door. Het is nog wel de vraag of het betere vliegvermogen inderdaad het gevolg is van warmteabsorptie.

De kleur van de vleugels heeft overigens meerdere functies. Hij waarschuwt roofvijanden dat de vlinders bitter smaken en giftig zijn, en hij speelt een rol bij de partnerkeus.

Willy van Strien

Foto: Dwight Sipler (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Hanley, D., N.G. Miller, D.T.T. Flockhart & D.R. Norris, 2013. Forewing pigmentation predicts migration distance in wild-caught migratory monarch butterflies. Behavioral Ecology, 8 mei online. Doi: 10.1093/beheco/art037
Davis. A.K., J. Chi, C. Bradley & S. Altizer, 2012. The redder the better: wing color predicts flight performance in monarch butterflies. PLoS ONE 7: e41323. Doi: 10.1371/journal.pone.0041323
Miller, N.G., L.I. Wassenaar, K.A. Hobson & D.R. Norris, 2012. Migratory connectivity of the monarch butterfly (Danaus plexippus): patterns of spring re-colonization in Eastern North America. PLoS ONE 7: e31891. Doi: 10.1371/journal.pone.0031891

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑