Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: ouderlijke zorg (Pagina 4 van 5)

Kleine schooiers

Rendierkalfjes drinken niet alleen bij hun eigen moeder

Een rendiermoeder zoogt haar eigen kalf – maar vaak ook kalfjes van andere vrouwtjes. Vergist zij zich dan? Misschien, soms….. maar volgens Sacha Engelhardt en collega’s gebeurt het vooral doordat kalveren melk proberen te stelen van vreemde vrouwtjes.

Het is voor zoogdiermoeders een uitputtingsslag om hun jongen te zogen. Ze laten dan ook alleen hun eigen kinderen van hun kostbare melk drinken, zou je verwachten.
Toch gaat dat niet altijd op. Bijvoorbeeld niet bij rendieren. De vrouwtjes leven in groepen, en alle rendierkalfjes drinken wel eens bij een vrouwtje dat niet hun moeder is; elke rendiermoeder heeft wel eens een jong aan de uier dat niet het hare is. Sacha Engelhardt en collega’s vroegen zich af hoe dat kan. Ontfermen rendiermoeders zich dan over kalfjes die niet hun jongen zijn, maar wel familie? Of kunnen ze hun eigen jongen niet goed herkennen? Of bietsen kalfjes, als ze de kans krijgen, melk bij willekeurige vrouwtjes, melk dus die niet voor hen bestemd is?

Besnuffelen

Ze pakten de vraag aan door een kudde halfgedomesticeerde rendieren in Finland te observeren.

Rendierjongen gaan meestal (drie van de vier keer) gewoon naar hun eigen moeder voor een voeding, zagen ze, maar melden zich ook regelmatig bij een ander vrouwtje. Daar zijn ze minder welkom. Bij hun eigen moeder mogen ze meestal drinken, bij een ander vrouwtje worden ze vaak weggestuurd. Rendiermoeders herkennen hun jongen dus wel.
Toch komen de kalveren bij een vreemde moeder nog aardig aan hun trekken: de helft van de keren dat ze het proberen kunnen ze gaan zuigen. Het lukt een vreemd kalf vooral als het erbij komt wanneer het eigen jong van zo’n vrouwtje gaat drinken. Het gaat dan zó staan dat de moeder hem niet kan besnuffelen om erachter te komen of ze met een vreemd kalf te maken heeft. Een eigen kalf vermijdt het gesnuffel van zijn moeder niet.

Extraatje

Uit dit alles leiden de onderzoekers af dat het ‘vreemd gaan’ niet ontstaat doordat moeders familieleden willen helpen of zich vergissen. Maar het gaat uit van de jongen. Zij drinken bij hun eigen moeder, zoals het hoort, maar proberen daarnaast bij andere vrouwtjes een slok te halen. De schooiers pakken het slim aan door tegelijk te komen met het echte kind van zo’n moeder en buiten bereik van haar snuit te gaan staan.
Ze drinken bij een vreemd vrouwtje per keer gemiddeld maar half zo lang als bij hun moeder. Maar het is toch een mooi extraatje.

Willy van Strien

Foto: Sacha Engelhardt

Bron:
Engelhardt, S.C., R.B. Weladji, Ø. Holand, C.M. de Rioja, R.K. Ehmann & M. Nieminen, 2014. Allosuckling in reindeer (Rangifer tarandus): Milk-theft, mismothering or kin selection? Behavioural Processes 107: 133-141. Doi: 10.1016/j.beproc.2014.08.013

Griezelkamer

Knekelhuiswesp beschermt haar nakomelingen met mierenlijkjes

Grote verbazing bij Michael Staab en collega’s: ze ontdekten in holle stengels met wespeneitjes een dichtgemetseld kamertje vol dode mieren. De nesten bleken van een tot nu toe onbekende spinnendoder te zijn. Ze noemden haar ‘knekelhuiswesp’. Waarom legt die zo’n lugubere verzameling aan?

Michael Staab en collega’s inventariseerden in Zuidoost China wespen die hun eitjes leggen in holle stengels; zulke wespen leven niet in kolonies, maar alleen. Ze hadden daarom in een natuurgebied stukjes pijlriet opgehangen, een reusachtig gras met stengels van 2 à 3 centimeter dik. Na een tijdje namen ze de stengelstukjes mee naar het lab, maakten ze in lengterichting open om te zien of er eitjes in zaten en kweekten die uit; de eitjes werden larven en poppen en tenslotte verschenen volwassen wespen die de onderzoekers op naam brachten.
Routinewerk.

Verrassing

Totdat ze in sommige stengels een verrassing aantroffen. Ze vonden er niet alleen door wespen gemaakte cellen met wespeneitjes, maar ook een kamertje dat was volgestouwd met verse dode mieren. Dat was nog nooit vertoond.
Toen de volwassen wespen in deze stengels uitkwamen, bleek het om een nog onbekende soort spinnendoder te gaan van het geslacht Deuteragenia. Die kreeg een toepasselijke naam: Deuteragenia ossarium, oftewel ‘knekelhuiswesp’. De vraag was waarom deze spinnendoders mierenlijkjes in hun nest inmetselen.

Spinnendoders zijn wespen die voor elk eitje dat ze leggen een spin vangen en verlammen, zodat de wespenlarve genoeg voedsel zal hebben om op te groeien en te verpoppen. Het is veel werk en deze wespen leggen daarom maar weinig eitjes.
Spinnendoders die in holle stengels broeden leggen hun eitjes achter elkaar, elk eitje met zijn eigen spin in zijn eigen ruimte die wordt afgesloten met een dun wandje, meestal van aarde. Tenslotte bouwen de moeders nog een lege cel aan het uiteinde van de stengel en dan zit hun taak erop.

Vrouwtjes van de nieuw ontdekte soort maken 2 tot 6 broedcellen in een stengel. Maar anders dan andere spinnendoders vullen ze de laatste cel op met mieren die ze kennelijk speciaal voor dat doel doden.

Parasieten

Het waarom werd duidelijk toen het de onderzoekers opviel dat de nakomelingen van knekelhuiswespen nauwelijks last hebben van parasieten. De broedcellen trekken parasitaire insecten aan. Die willen hun nakomelingen laten profiteren van de spin die erin ligt of van de larve of pop van de spinnendoder. Zij prikken hun eilegboor door de buitenwand en leggen een eitje in een broedcel; de larve die daaruit komt kan zijn slag slaan, ten koste van de rechtmatige bewoner, en een geparasiteerde broedcel levert uiteindelijk een volwassen parasiet op. Dat lot treft ruim 15 procent van de broedcellen van wespen in holle stengels.
Maar de knekelhuiswesp loopt veel minder risico: slechts 3 procent.

De geur van de mieren camoufleert de geur van het wespennest, vermoeden de onderzoekers, of jaagt vijanden weg. Het zal niet toevallig zijn dat ze in de dodencellen vaak een grote, agressieve mierensoort aantroffen die pijnlijk steekt. Een afschrikwekkende soort dus.
De knekelhuiswesp stopt dode mieren in het buitenste kamertje om haar nageslacht tegen vijanden te beschermen, is de conclusie. Griezelig, maar effectief.

Willy van Strien

Foto’s:
Het knekelhuiswesp-vrouwtje (Michael Staab; Wikimedia Commons) en een nest met vier cellen met poppen en links een kamer vol dode mieren (Merten Ehmig; Wikimedia Commons). De maatstreep bij de wesp is 1 centimeter.

Bron:
Staab, M., M. Ohl, C-D. Zhu & A-M. Klein, 2014. A unique nest-protection strategy in a new species of spider wasp. PLoS One 9: e101592, 2 juli. Doi:10.1371/journal.pone.0101592

De herkenningsriedel van ornaatelfjes

Eigen jongen roepen het juiste wachtwoord, koekoeksjongen niet

Ornaatelfjes hebben een manier om koekoeksjongen te ontmaskeren. Ze kunnen hun ongeboren jongen een wachtwoord aanleren dat een koekoeksjong niet kan nadoen. Toch maken ze hier niet altijd volop gebruik van, laten Sonia Kleindorfer, Diane Colombelli-Négrel en collega’s zien.

Per ongeluk een koekoeksjong grootbrengen in plaats van eigen jongen: het is een drama dat vogelouders kan overkomen. Ook het ornaatelfje, een veelvoorkomende zangvogel uit Oost en Zuid Australië, loopt zo’n risico. Want de Horsfields bronskoekoek legt regelmatig een ei in het nest van de zanger.
Een paartje ornaatelfjes herkent dat vreemde ei niet. De koekoek komt als eerste uit en werkt de eieren van de ornaatelfjes het nest uit. Vervolgens eist hij in zijn eentje de zorg op van zijn pleegouders.

Die krijgt hij niet altijd. Als ornaatelfjes slechts één jong in hun nest zien, zullen ze hem vaak in de steek laten. Ze sparen dan hun krachten en kunnen aan een nieuw nest beginnen. (Dat is anders bij de pleegouders van de gewone koekoek die bij ons voorkomt: zij zullen een koekoeksjong nooit verlaten).

Ongeboren jongen

Maar ornaatelfjes vergissen zich nogal eens. Soms brengen ze een koekoeksjong wel groot. En soms laten ze, omgekeerd, een eigen jong in de steek als dat als enige overblijft. Dat kan makkelijk gebeuren: ze leggen slechts drie eieren en de kans dat er maar één jong opgroeit is niet denkbeeldig.

Toch hebben ornaatelfjes een prachtige manier om een koekoeksjong te ontmaskeren, schrijven Sonia Kleindorfer, Diane Colombelli-Négrel en collega’s. Een broedend vrouwtje leert haar ongeboren jongen een wachtwoord. Na tien dagen broeden gaat zij regelmatig roepen naar de jongen in hun ei. In die roep, die een paar seconden duurt, zit een karakteristiek element dat voor elke vrouwtje anders is.
De jongen blijken dat ‘wachtwoord’ over te nemen. Als ze vijf dagen later uitkomen en om voedsel gaan bedelen, verwerken ze het karakteristieke element in hun gepiep, zo blijkt uit geluidsanalyses. De moeder stopt met roepen zodra de jongen uit zijn.

Hoe vaker de moeder haar roep laat horen, hoe beter de kleintjes het wachtwoord later nadoen. En hoe beter de kleintjes het wachtwoord beheersen, hoe harder de moeder voor ze aan de slag gaat om voedsel te halen. Het vrouwtje roept ook regelmatig naar het mannetje, dat tijdens de broedtijd een schitterend blauwe kleur heeft. Ook hij kent daardoor het wachtwoord en reageert als zijn jongen het laten horen.

Bedelroep

Ligt er een koekoeksei in het nest, dan komt dat na 12 dagen uit, als de moeder de ongeboren jongen twee dagen aan het toeroepen is. Ze stopt daar dan mee. Het koekoeksjong leert op de goede manier bedelen door uit te proberen op welk geluid zijn pleegouders het beste reageren. Maar wat hij ook doet: het wachtwoord ontbreekt aan zijn kreten. Misschien zijn twee dagen te kort om het te leren, misschien is hij er niet toe in staat.
Hoe dan ook: als een jonge vogel het wachtwoord niet laat horen, zijn de ouders meer op hun hoede, slaan ze vaker alarm en dragen ze minder voedsel aan. En de kans dat ze het jong aan zijn lot overlaten is groter.

Doordat een moeder haar eigen jongen een wachtwoord leert en die jongen dat verwerken in hun bedelroep, verminderen ornaatelfjes dus de kans dat ze een koekoeksjong grootbrengen. Het systeem is echter niet feilloos, en soms nemen de ouders toch de verkeerde beslissing.

Je zou verwachten dat de broedende moeders altijd zoveel mogelijk roepen, zodat hun jongen het wachtwoord heel goed leren en de kans op vergissing minimaal is. Toch doen die moeders dat niet.

Roofvijanden luisteren mee

En daar is een goede reden voor, want het geroep trekt de aandacht van roofvijanden, zoals eksters, kraaiachtigen, vossen, katten en ratten. De kans dat een nest wordt leeggeroofd is groot, en hoe vaker een broedend vrouwtje roept, hoe groter de kans op onheil is.
De ornaatelfjes moeten het gebruik van een wachtwoord om koekoeksjongen te kunnen ontmaskeren dus afwegen tegen het gevaar dat ze er roofvijanden mee aantrekken.

En dat is precies wat de vogels doen. Er zijn niet altijd evenveel koekoeken in de buurt. Soms is de kans dat er een koekoeksei in hun nest belandt nihil, soms is het wel 40 procent. Daar blijken de ouders rekening mee te houden.

Meer risico

De onderzoekers speelden bij sommige nesten het opgenomen geluid van een zingende koekoek af en bij andere nesten de zang van een onschuldige zangvogel, de twijgdoornsnavel. Bij weer andere nesten hielden ze het stil.
In nesten waarbij het stil was riepen de ornaatelfjes bijna tien keer per uur naar hun ongeboren jongen, en in de nesten waar de twijgdoornsnavel te horen was deden ze dat evenveel. Maar hoorden ze een koekoek, dan verdubbelden ze het aantal roepjes. Ze nemen dus meer risico als de kans groter is dat ze met een koekoeksjong worden opgezadeld. Maar het gevolg is wel dat hun jongen het wachtwoord dan extra goed leren en dus later makkelijker van een koekoeksjong te onderscheiden zijn. Kortom: horen ze een koekoek in de buurt, dan zorgen ze dat de kans op vergissing extra klein is.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Ornaatelfje, vrouwtje en jong. Nevil Lazarus (Wikimedia Commons)
Klein: Horsfields bronskoekoek. Aviceda (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Kleindorfer, S., C. Evans & D. Colombelli-Négrel, 2014. Females that experience threat are better teachers. Biology Letters, 7 mei online. Doi: 10.1098/rsbl.2014.0046
Kleindorfer, S., H. Hoi, C. Evans, K. Mahr, J. Robertson, M.E. Hauber, D. Colombelli-Négrel, 2014.  The cost of teaching embryos in superb fairy-wrens. Behavioral Ecology 25: 1131-1135. Doi: 10.1093/beheco/aru097
Colombelli-Négrel, D., M.E. Hauber, J. Robertson, F. J. Sulloway, H. Hoi, M. Griggio & S. Kleindorfer, 2012. Embryonic learning of vocal passwords in superb fairy-wrens reveals intruder cuckoo nestlings. Current Biology 22: 2155–2160. Doi: 10.1016/j.cub.2012.09.025

Vroeg uit het ei

Verlaten glaskikker-embryo’s wachten de ondergang niet af

Als embryo’s van de Fleischmann glaskikker in de steek gelaten worden, maken ze er het beste van, schrijven Jesse Delia en collega’s: als de eitjes dreigen uit te drogen, komen de kikkervisjes eerder uit. Ze zijn dan wel wat kleiner dan normaal, maar ze leven tenminste nog.

De Fleischmann glaskikker, Hyalino­batrachium fleischmanni, een beestje van niet meer dan 3 centimeter groot, leeft in regenwouden van Midden- en Zuid-Amerika. Hij dankt zijn naam aan zijn doorzichtige huid. De vrouwtjes leggen hun eitjes op het droge. Ze plakken ze aan de onderkant van een blad boven een riviertje; als de kikkervisjes uitkomen laten ze zich in het water vallen waar ze hun ontwikkeling tot kikkertjes voltooien. De eitjes zijn boven water veilig voor roofvijanden, maar lopen het risico om uit te drogen. Omdat ze onder een blad zitten, vangen ze geen regenwater op.

Vaders taak

En dus moeten ze goed nat gehouden worden, een taak die de mannetjes op zich nemen. ’s Nachts gaat een kikkervader op pad om de legsels te bezoeken waar hij verantwoordelijk voor is. Als een legsel dreigt uit te drogen gaat hij water halen; hij zoekt dan een nat blad en zuigt het water op in zijn buik. Daarna ‘bebroedt’ hij het legsel: hij houdt zijn buik ertegen zodat de eitjes het water kunnen opnemen.

Mannetjes doen hun werk uitstekend, had Delia al waargenomen in het Mexi­caanse plaatsje San Gabriel Mixtepec. Bij droog weer bezoekt een kikkervader zijn legsels meerdere malen per nacht en is hij urenlang in de weer. Delia nam de dikte van de massa eitjes als maat voor het vocht­gehalte en constateerde dat de massa overdag dunner wordt. Dat vochtverlies maakt de vader ’s nachts ruimschoots weer goed. Hoe platter een legsel overdag geworden is, hoe sterker het ’s nachts weer aangroeit.

Nieuw avontuur

De meeste mannetjes blijven hun legsels trouw verzorgen, soms drie weken lang. Maar soms lonkt een nieuw liefdesavontuur en komen ze voor een dilemma te staan: doorgaan met de nachtelijke zorg of er tussenuit knijpen om opnieuw te paren. Kiezen ze voor het laatste, dan moeten ze de zorg voor de eitjes een of twee nachten laten schieten. Een paring duurt namelijk lang: het mannetje omklemt het vrouwtje een vol etmaal.
Delia vroeg zich af hoe dat afloopt met de eitjes. Hij nam de proef op de som door de vader van een aantal legsels weg te halen en te kijken wat er gebeurde.

Kleine kikkervisjes

Een heel jong legsel is kwetsbaar. Als Delia een mannetje gedurende de eer­ste twee dagen weghaalde, dan gingen de eitjes verloren. Maar deed hij het pas na een dag of vijf of nog later, dan overleefden ze het. Zo’n verlaten legsel zou makkelijk kunnen uitdrogen, zeker bij droog weer. Maar daar laten de embryo’s het niet op aankomen, blijkt nu. Ze komen eerder hun ei uit. Blijft de vader voor de eitjes zorgen, dan komen de kikkervisjes na gemiddeld achttien dagen uit (ze kunnen er zelfs 27 dagen over doen); laat hij het afweten, dan verschijnen ze al na veertien dagen.
De snelheid waarmee de embryo’s zich ontwikkelen, verandert niet. Dat betekent dat vervroegd uitgekomen kikkervisjes uit verlaten legsels kleiner en minder ver ontwikkeld zijn als ze zich in het water laten vallen. Ze hebben zo een minder goede start, maar het is in elk geval een start. Waren ze niet vroeger uitgekomen, dan waren ze door uitdroging verloren gegaan.

De embryo’s reageren dus flexibel op hun vaders gedrag. Als hij voor ze blijft zorgen, nemen ze alle tijd voor hun ontwikkeling. Maar als hij ’s nachts niet meer langs komt en uitdroging dreigt, dan wachten ze de ondergang niet af, maar nemen ze het lot in eigen hand.

Willy van Strien
Dit is een bewerking en uitbreiding van een artikel dat ik vorig jaar voor Bionieuws schreef

Foto: Jesse R.J. Delia

Bronnen:
Delia, J.R.J., A. Ramírez-Bautista & K. Summers, 2014. Glassfrog embryos hatch early after parental desertion. Proc. R. Soc. B 281: 20133237, 30 april online. Doi: 10.1098/rspb.2013.3237
Delia, J.R.J, A. Ramírez-Bautista & K. Summers, 2013. Parents adjust care in response to weather conditions and egg dehydration in a Neotropical glassfrog. Behavioral Ecology and Sociobiology 67: 557-569. Doi: 10.1007/s00265-013-1475-z

Moeder maakt de kleintjes giftig

Roofzuchtige mieren blieven geen kikkervisjes van aardbeikikkers

Moeder aardbeikikker zorgt er goed voor dat rovers van haar jongen afblijven. Ze laat haar kikkervisjes gifstoffen eten. De kleintjes slaan dat gif op en hebben dankzij die chemische verdediging niets te vrezen van hongerige mieren, schrijven Jennifer Stynoski en collega’s.

Een fijne plek om op te groeien, voedzame hapjes: jonge aardbeikikkers komen niets te kort dankzij de zorg van vooral hun moeder. Aardbeikikkers, slechts een paar centimeter groot, leven in Midden Amerika. Als het vrouwtje eitjes heeft gelegd op vochtige bladeren en het mannetje ze heeft bevrucht, blijft hij ze bewaken en nat houden totdat de kikkervisjes uitkomen. Dan neemt het vrouwtje de zorg over. Ze neemt de jongen op haar rug en brengt ze een voor een in een plasje in het hart of de bladoksels van planten als bromelia. Elk jonkie krijgt zijn eigen minipoeltje. Een moeder moet meestal zo’n vijf kleintjes onderbrengen.

Regelmatig gaat ze daarna bij haar kinderen langs om ze eten te brengen, tot ze na zes weken kikkertjes zijn geworden. Hun voedsel produceert ze zelf. Ze legt namelijk onbevruchte eitjes in het water als ‘voedseleitjes’. De jongen kunnen niet zonder dit speciale maal; ze eten niets anders.

Bescherming

Nu blijkt dat de voedseleitjes ook giftige stoffen bevatten en dat de kikkervisjes dat gebruiken als chemisch beschermingsmiddel. Aardbeikikkers zijn pijlgifkikkers, dus giftig. Volwassen dieren hebben huidklieren waarin ze giftige stoffen opslaan. Die laten ze los als ze bedreigd worden door een roofvijand. Ze maken de giftige stoffen, alkaloïden, niet zelf, maar halen het uit de insecten die ze eten, zoals mijten, mieren, duizendpoten en kevers.

De kikkervisjes in hun poeltjes eten zulke prooien echter niet en kunnen dus niet zelf aan chemische afweerstoffen komen. Maar Jennifer Stynoski en collegas laten zien dat de kikkermoeders wat alkaloïden in de voedseleitjes stoppen en dat de kikkervisjes ze op die manier binnenkrijgen. Als ze wat ouder zijn, ontwikkelen de huidklieren zich waarin ze de stoffen kunnen opslaan en vanaf dan zijn ze giftig.

Verkeerd menu

Om te laten zien dat kikkervisjes inderdaad gif uit de voedseleitjes halen, kweekte Stynoski zelf kikkervisjes op en voedde die met de eitjes van een niet-giftige boomkikker, de roodoogmakikikker. Op dit verkeerde menu bleven de kikkervisjes een paar dagen in leven – maar giftig werden ze niet.

De chemische bescherming die de kikkervisjes van hun moeder krijgen werkt goed, in elk geval tegen de roofzuchtige mier Paraponera clavata. Mieren van deze soort jagen op allerlei beestjes en slepen die naar hun nest. Kikkervisjes van de roodoogmakikikker nemen ze ook mee als prooi. Maar van aardbeikikkervisjes moeten ze niets hebben. Die laten ze met rust.

Willy van Strien

Foto: Geoff Gallice (Wikimedia Commons)

Een andere zorgzame kikkerouder:
Een goede jeugd (Amazone gifkikker)

Bron:
Stynoski, J.L., Y. Torres-Mendoza, M. Sasa-Marin & R. Saporito, 2014. Evidence of maternal provisioning of alkaloid-based chemical defenses in the strawberry poison frog Oophaga pumilio. Ecology 95: 587-593. Doi: 10.1890/13-0927.1

Warm gezinsleven

Jonge oorwurmen krijgen aandacht van hun moeder en van elkaar

Oorwurmen groeien op in eenoudergezinnen. Bekend was al dat een oorwurmmoeder een tijdlang voor haar jongen zorgt, wat bij insecten maar weinig voorkomt. Nu melden Joachim Falk en collega’s dat de jongen ook elkaar steunen door voedsel te delen. 

Een vrouwtje van de gewone oorwurm, Forficula auricularia, legt in het najaar twintig tot veertig eitjes in een holletje in de grond. De hele winter bewaakt zij de eitjes; ze zorgt dat ze niet uitdrogen of beschimmelen. Als in het vroege voorjaar de jongen zijn uitgekomen, blijven ze nog een paar weken bij hun moeder. Zij beschermt ze, braakt voedsel voor hen op en begeleidt ze als ze ’s nachts zelf eten gaan zoeken.
Jonge oorwurmen zijn kleine versies van volwassen dieren, oftewel nimfen. De nimfen kunnen het zonder zorg redden. Ze zijn bijna meteen mobiel en kunnen zelfstandig voedsel zoeken. Maar ze doen het beter als hun moeder zich om hen bekommert.

Adoptie

Niet elk vrouwtje met eitjes overleeft de winter of het voorjaar. Nimfen die geen moeder meer hebben verlaten hun holletje en proberen zich aan te sluiten bij de jongen van een ander vrouwtje. Ze zoeken liefst een gastgezin waarin de nimfen kleiner zijn dan zijzelf. Een moeder neemt weesjes die zijn komen aanlopen meestal op: Joachim Falk en collega’s hadden eerder al ontdekt dat oorwurmweesjes worden opgevangen in adoptiegezinnen.

Tweedehandsvoedsel

Nu blijkt dat de nimfen uit een gezin elkaar helpen. Ze houden elkaar schoon en ze delen voedsel, zoals de onderzoekers het formuleren. Dat gebeurt alleen wel wat indirect – en een tikje onsmakelijk. De diertjes eten namelijk elkaars uitwerpselen op. Ze doen dat altijd, maar vooral als ze geen voedsel van de moeder krijgen. De onderzoekers lieten dat zien met proeven waarbij ze een nimf een dag apart hielden, geen eten gaven en daarna terugzetten bij zijn maatjes die op die dag gekleurd voedsel hadden gegeten. Omdat de beestjes doorschijnend zijn, konden ze zien hoe de kleurstof uit het voedsel dat de anderen gegeten hadden in de hongerige nimf verscheen.
Nimfen van een gezin vinden de uitwerpselen van de anderen natuurlijk toch wel. Het bijzondere is echter dat ze extra veel uitwerpselen voor elkaar produceren als er behoefte aan is. Ze eten die van de grond, of ze nemen het weg uit elkaars anus. Dat gaat allemaal gemoedelijk, zonder agressie.

Dat ‘tweedehands voedsel’ is waardevol. Nimfen groeien ervan, dus er zitten blijkbaar nog voedingsstoffen in; de eerste gebruiker heeft niet alles eruit gehaald. Vandaar dat de onderzoekers spreken van voedsel delen. Ze denken dat nimfen deze voeding makkelijk kunnen opnemen omdat het al is voorverteerd. Moeilijk afbreekbare stoffen, zoals cellulose, zitten er niet meer in. Bovendien kunnen de nimfen er bacteriën uit opnemen om een goede darmflora mee op te bouwen.

Kannibalisme

Maar als voedsel schaars is, komen nimfen voor zichzelf op en kunnen ze elkaar doden of zelfs opeten. Ze doden en eten dan eerder nimfen van een andere moeder dan eigen broertjes en zusjes, en de kleinere nimfen leggen het meestal af tegen grotere. Geadopteerde nimfen vormen in zo’n situatie een risicofactor. Ook de aanwezigheid van de moeder pakt verkeerd uit als er veel concurrentie om voedsel is: er gaan dan meer nimfen dood dan wanneer er geen moeder is.

Het gezinsleven heeft dus ook nadelen, met name in slechte tijden. Maar de voordelen wegen kennelijk zwaarder. Dat nimfen voedsel delen in goede tijden is zo’n voordeel. Deze samenwerking is misschien de opmaat naar ontwikkeling van een complexere sociale samenlevingsvorm, zoals bijvoorbeeld mieren, termieten en sommige bijen en wespen die hebben, denken de auteurs.

Willy van Strien

Foto: Joël Meunier

Bronnen:
Falk, J., J.W.Y. Wong, M. Kölliker & J. Meunier, 2014. Sibling cooperation in earwig families provides insights into the early evolution of social life. The American Naturalist, 12 februari online. Doi: 10.1086/675364
Wong, J.W.Y. & M. Kölliker, 2013. The more the merrier? Condition-dependent brood mixing in earwigs. Animal Behaviour 4: 845–850. Doi: 10.1016/j.anbehav.2013.07.027
Meunier, J. & M. Kölliker, 2012. When it is costly to have a caring mother: food limitation erases the benefits of parental care in earwigs. Biology Letters 8, 547-550. Doi:10.1098/rsbl.2012.0151
Dobler, R. & M. Kölliker, 2010. Kin-selected siblicide and cannibalism in the European earwig. Behavioral Ecology 21: 257-263. Doi:10.1093/beheco/arp184
Staerkle, M. & M. Kölliker, 2008. Maternal food regurgitation to nymphs in earwigs (Forficula auricularia). Ethology 114: 844-850. Doi: 10.1111/j.1439-0310.2008.01526.x

Jonge vari’s naar de crèche

Moeder krijgt tijd voor zichzelf dankzij gezamenlijke opvang

Vari-moeders brengen hun kinderen naar een oppas. Dat geeft die moeders wat vrijheid, en de jongen doen het bovendien beter, blijkt uit onderzoek van Andrea Baden en collega’s.

Je kinderen toevertrouwen aan de zorgen van een ander? Er zijn nauwelijks dieren die dat aandurven. Maar de vari, een lemuur (halfaap) uit de regenwouden in het oosten van Madagaskar, is een uitzondering. De meeste moeders stallen hun jongen regelmatig bij die van een ander vrouwtje. Andrea Baden, die de dieren bestudeerde in het Nationaal Park Ranomafana, kwam erachter hoe handig dat is.

Kinderen komen bij de vari (andere namen: bonte of gekraagde maki) in geboortegolven. De vrouwtjes zijn al jong geslachtsrijp en kunnen tot op hoge leeftijd jongen krijgen, maar ze zijn hoogst zelden vruchtbaar. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat hun favoriete voedsel, allerlei vruchten, slechts af en toe en onregelmatig in grote hoeveelheden beschikbaar is.
Maar áls ze vruchtbaar zijn, dan zijn ze het ook allemaal en dan gaan ze als een speer. De vrouwtjes worden zwanger en krijgen na een korte draagtijd twee of drie jongen die dankzij voedzame melk hard groeien: een ware babyboom.

Zware tijd

Baden volgde het gedrag van acht vrouwtjes in een groep vari’s op de voet; de dieren leven in groepen van twintig tot dertig individuen. Met DNA-analyses ploos ze familierelaties uit. In de zes jaar dat ze haar onderzoek deed, maakte ze slechts één geboortegolf mee.

Met de geboortes breekt een zware tijd aan voor de moeders, constateerde ze. De eerste zes weken verzorgt elk vrouwtje haar eigen baby’s. Ze houdt dan maar weinig tijd over om voedsel te zoeken of te rusten. Ze kan niet ver weg. De jongen kunnen zich niet verplaatsen of aan hun moeder vasthouden. Zij moet haar kroost dus achterlaten als ze voedsel gaat zoeken. Regelmatig neemt ze hen in haar bek mee naar een nieuwe verblijfplaats. Ze beschikt over verschillende nesten die ze al tijdens haar zwangerschap had gebouwd.

Kinderopvang

Na zes weken gaan de meeste moeders (zes van de acht) het anders aanpakken: ze brengen hun jongen regelmatig bij elkaar onder. Twee stel kinderen verblijven dan in hetzelfde nest zodat de moeders beurtelings kunnen oppassen. Vaak, maar niet altijd, brengen twee vrouwtjes die familie van elkaar zijn of die al lange tijd veel met elkaar optrekken hun jongen samen.
Na nog een maand worden de jongen mobiel en gaan ze met hun moeder mee. Dan is kinderopvang niet meer nodig.

Vrouwtjes die gebruik gaan maken van een ‘crèche’ krijgen het inderdaad makkelijker, zo bleek. Ze brengen minder tijd door bij de kinderen en hebben meer tijd om op voedsel uit te gaan dan moeders die in hun eentje voor de kinderen blijven zorgen.
Bovendien doen hun jongen het beter. Van de veertien crèchekinderen waren er dertien met tien weken nog in leven; van de vijf kinderen die apart gehouden werden overleefden er slechts twee.

Hogere overleving

De studie was noodgedwongen kleinschalig, maar levert toch een duidelijk beeld op.
De vraag is nu waarom vari-kinderen die regelmatig naar een crèche gaan een hogere overlevingskans hebben. Het kan zijn dat hun moeders beter doorvoed zijn en daardoor meer of voedzamere melk produceren. Het kan ook zijn dat de kleintjes door het extra toezicht minder makkelijk ten prooi vallen aan roofdieren. De nesten zitten hoog in de bomen, dus Baden kon niet precies zien wat er zich allemaal afspeelde. Maar ze is van plan om haar onderzoek aan deze dieren voort te zetten.

Willy van Strien
Foto’s: Andrea Baden. Groot: een vrouwtje voedt haar baby’s. Klein: een jonge vari.

Bron:
Baden, A.L., P.C. Wright, E.E. Louis Jr. & B.J. Bradley, 2013. Communal nesting, kinship, and maternal success in a social primate. Behavioral Ecology and Sociobiology, augustus. Doi: 10.1007/s00265-013-1601-y

Het geheim van een goed huwelijk

Onenigheid over oorsprong monogamie bij zoogdieren

Monogamie is zeldzaam onder zoogdieren. Twee onderzoeksgroepen zochten uit onder welke omstandigheden monogamie kon ontstaan – en zijn het daar niet over eens.

Het is scheef verdeeld bij de zoogdieren: terwijl vrouwtjes lange tijd zoet zijn met zwangerschap en zogen, zijn mannetjes in principe vrijgesteld van zorg voor hun jongen. Bij de meeste soorten (68 procent) geldt: vrouwtjes leven als single en als een mannetje een vrouwtje zwanger heeft gemaakt kan hij gaan, op zoek naar een ander. Zij neemt alle ouderzorg voor haar rekening. Andere soorten (23 procent) leven in groepen met meerdere volwassenen, bijvoorbeeld harems, waarin mannetjes en vrouwtjes verschillende partners kunnen hebben.

Zeldzame samenlevingsvorm

Dan blijft nog maar 9 procent over, en dat zijn soorten waarbij een mannetje zich aan één vrouwtje bindt – ook al kan hij dan geen nakomelingen verwekken in de periode dat zij draagt en zoogt. Man en vrouw vormen langdurig een monogaam stel. Onder welke omstandigheden gaven mannen hun vrijheid op zodat deze zeldzame samenlevingsvorm kon ontstaan? Twee groepen onderzoekers probeerden deze vraag te beantwoorden.
Pikant is dat hun antwoorden niet overeenkomen.

Monogamie komt bij zoogdieren dus maar weinig voor – vergelijk eens met vogels, waar 90 procent van de soorten monogaam is! –, maar bij sommige groepen meer dan bij andere.
Apen en mensapen tellen de meeste monogame soorten (29 procent), zoals het zwartstaartzilverzijdeaapje uit Brazilië (een lange naam voor een klein diertje). Op de tweede plaats komen de roofdieren (16 procent), bijvoorbeeld de fennek of woestijnvos uit Noord Afrika en het Arabisch Schiereiland.
Onder andere groepen, zoals evenhoevigen, zijn nauwelijks monogame soorten te vinden.

Alleenstaande vrouwen …..

Dieter Lukas en Tim Clutton-Brock betrokken de hele groep zoogdieren bij hun onderzoek naar de oorsprong van monogamie. Van ruim 2500 soorten verzamelden ze allerlei gegevens en namen er de evolutiestamboom bij. Ze gebruikten ingewikkelde statistiek om patronen op te sporen.
Ze kregen eruit dat de stap tot monogamie slechts 61 keer gezet is. Monogamie is praktisch altijd ontstaan bij soorten waar vrouwtjes in hun eentje leefden in een eigen woongebied en mannetjes rondzwierven, waar vrouwtjes bovendien voedsel van hoge kwaliteit nodig hadden dat moeilijk te vinden was, waar de concurrentie tussen vrouwtjes dus hoog was, ze elkaars nabijheid niet verdroegen en ver uit elkaar leefden. In die situatie deed een mannetje er het beste aan om, als hij een vrouwtje vond, bij haar te blijven en andere mannetjes uit de buurt te houden. Hij was niet in staat om meer dan één vrouwtje te verdedigen.

….. of gevaarlijke mannen

Christopher Opie en collega’s deden soortgelijk onderzoek, maar dan alleen onder apen en mensapen. Uit hun vergelijking van 230 soorten kwam een ander scenario naar voren. Monogamie ontstond bij soorten waar mannen de gewoonte hadden om de jongen van een vrouwtje die nog gezoogd werden te doden als hij niet de vader was. Het vrouwtje werd dan weer vruchtbaar zodat hij sneller zijn slag kon slaan. Bij sommige van die soorten gingen mannetjes er toe over om bij het vrouwtje dat ze zwanger maakten te blijven en hun jongen tegen kindermoordenaars te beschermen.

Oneens

Lukas vindt het onwaarschijnlijk dat kindermoord door mannen tot monogamie heeft geleid. Maar Opie ziet geen aanwijzingen dat verspreid levende vrouwtjes de motor waren. Het is moeilijk te beoordelen welke groep gelijk heeft, maar Lukas lijkt wat meer steun te krijgen van andere biologen.

De twee groepen onderzoekers zijn het ook ergens over eens. Er was namelijk nog een andere verklaring voor monogamie in omloop: monogamie zou zijn ontstaan als de moeder alleen de zorg niet aan kon. Dan zou het mannetje zijn gebleven om de jongen te helpen dragen, beschermen of te eten geven.
Maar deze verklaring vegen zowel Lukas als Opie van tafel. Volgens beiden is vaderzorg niet de oorzaak van monogamie geweest, maar het gevolg. Alleen mannetjes in monogame relaties zijn zich om hun jongen gaan bekommeren.

En dan nog niet eens altijd. Bij veel monogame soorten, waaronder de dikdik, draait ma voor alle zorg op, ook al blijft pa bij zijn gezin. Bij slechts 60 procent van de monogame soorten, waaronder de fennek, helpen de vaders mee. Soms vormt zich een helpend groepje rond een monogaam paar, bijvoorbeeld van oudere kinderen; dat gebeurt bijvoorbeeld bij het zwartstaartzilverzijdeaapje.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot, zwartstaartzilverzijdeaapje: Karra Rothery (Wikimedia Commons)
Klein, fennek: Wildfeuer (Wikimedia Commons); dikdik: David Dennis (Wikimedia Commons)

Wetenschapsjournalist Carl Zimmer noteerde in The New York Times enig commentaar op beide onderzoeken van andere biologen.

Bronnen:
Lukas, D. & T.H. Clutton-Brock, 2013. The evolution of social monogamy in mammals. Science, 29 juli online. Doi: 10.1126/science.1238677
Opie, C., Q.D. Atkinson, R.I.M. Dunbar & S. Shultz, 2013. Male infanticide leads to social monogamy in primates. PNAS, 29 juli online. Doi: 10.1073/pnas.1307903110

Een goede jeugd

Kikkervader zoekt het beste water voor zijn kroost

Met zorg kiest een mannetje van de Amazonekikker de poeltjes waarin zijn nakomelingen veilig kunnen opgroeien met voldoende voedsel. Voor eitjes neemt hij andere poeltjes dan voor kikkervisjes, ontdekten Erik Poelman en collega’s.

In de regenwouden van Zuid Amerika groeien bromelia’s op de bosgrond en op boomtakken. In het regenseizoen, dat bijna een half jaar duurt, staat er altijd water in de oksels van de bladeren. Die minipoeltjes zijn voor sommige kikkereitjes en kikkervisjes een uitstekend plekje om op te groeien: besloten en veilig.
Zo ook voor de Amazone gifkikker, een diertje van twee centimeter lengte. De vader zoekt de bladokselpoeltjes voor zijn nageslacht zorgvuldig uit, stelde Erik Poelman vast.

Een kikkermannetje verdedigt een territorium waarin verschillende bromelia’s groeien. Als er een vrouwtje komt dat eitjes wil leggen, leidt hij haar naar een bladokselpoeltje. Keurt ze het plasje goed, dan legt ze haar eitjes aan de waterrand, één tot zes stuks, en hij bevrucht ze.

Geschikte poeltjes

Daarna neemt de vader de verdere zorg voor zijn rekening. Hij bewaakt de eitjes en als ze na twee weken zijn uitgekomen brengt hij de jonge kikkervisjes een voor een op zijn rug naar een nieuw bladokselpoeltje. Daar groeien ze op en na drie maanden veranderen ze in kleine kikkertjes die het water verlaten.

Poelman laat zien dat een kikkervader heel goed weet wat hij doet. Voor de eitjes en de kikkervisjes kiest hij bepaalde bromelia-soorten en bepaalde bladoksels binnen die soorten.

Voor de eitjes zoekt de kikkervader kleine bladokselpoeltjes dicht bij de grond. Veel water hoeft er niet in te staan; als de eieren twee weken lang vochtig blijven is het al goed. Er hoeft ook geen voedsel in het water te zitten. Beide ouders letten wel op dat er geen roofzuchtige insectenlarven zijn. En ze kijken of er al niet een kikkervisje zwemt, want die lust de eitjes graag.

De kikkervisjes krijgen elk een eigen plasje, anders eten ze elkaar op. De vader brengt ze naar grotere bladokselpoeltjes, poeltjes die niet zullen uitdrogen voordat het kikkervisje pootjes heeft. Ook moet er voldoende voedsel in zitten: bladafval, algen en kleine insectenlarven.
En ook hier mogen natuurlijk geen rovers zijn. Vaak duikt de vader een paar keer een poeltje in om de kwaliteit vast te stellen voordat hij het kikkervisje op zijn rug erin loslaat. Geschikte bromelia’s met grote bladoksels zijn zeldzaam en soms moet een mannetje naar het territorium van een buurman om daar een geschikt poeltje in te pikken.

Tijdnood

Als de regentijd ten einde loopt en de bladokselpoeltjes dreigen op te drogen, veranderen de kikkers van strategie, had Poelman eerder al ontdekt. Dan gaan de ouders eitjes leggen in een poeltje met een kikkervisje dat in tijdnood komt. Die eet het eitje op en kan dankzij het extra voedzame hapje zijn ontwikkeling versnellen. Het nieuwe eitje gaat verloren, maar dat had toch te weinig tijd om de ontwikkeling tot kikkertjes te voltooien. De ouders redden er een broertje of zusje mee.

Willy van Strien

Foto’s: Amazone gifkikker: Erik Poelman; bromelia Aechmea aquilegia: BotBln (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Poelman, E.H., R.P.A. van Wijngaarden & C.E. Raaijmakers, 2013. Amazon poison frogs (Ranitomeya amazonica) use different phytotelm characteristics to determine their suitability for egg and tadpole deposition. Evolutionary Ecology 27: 661-674. Doi: 10.1007/s10682-013-9633-3
Poelman, E.H. & M. Dicke, 2007. Offering offspring as food to cannibals: oviposition strategies of Amazonian poison frogs (Dendrobates ventrimaculatus). Evolutionary Ecology 21: 215-227. Doi: 10.1007/s10682-006-9000-8

Huisvredebreuk

Pimpelmeesman moet niets hebben van vreemde veren in zijn nest

Onbekende veren bij de eieren: daar heeft een pimpelmeesman een grote hekel aan, ondervonden Vicente García-Navas en Juan José Sanz. Want er kan een rivaal achter zitten.

Wel goed, maar niet gek. Pimpelmeesmannen zijn bereid om hard te werken voor hun gezin zolang ze erop vertrouwen dat de jonkies in het nest inderdaad hun jonkies zijn. Hebben ze redenen om aan te nemen dat sommige jongen van een andere vader zijn, dan loopt hun ijver aanzienlijk terug.
De publicatie waarin Vicente García-Navas en Juan José Sanz dit constateren is aanleiding om – slechts twee weken na het vorige stukje – opnieuw over pimpelmezen te schrijven. Nu is tenslotte de tijd dat je de beestjes druk in de weer kunt zien met hun nesten.

De pimpelmees is een van de weinige vogelsoorten waarbij het vrouwtje het nest bouwt. Vervolgens legt ze elke dag een eitje tot het legsel compleet is; meestal stopt ze bij tien tot twaalf eitjes.
Het mannetje komt in deze periode af en toe kijken. En soms brengt hij iets mee. Veel mannetjes leggen een paar veren van grotere vogels, zoals een duif of patrijs, in het nest. In het gebied waar García-Navas en Sanz hun onderzoek doen, in midden Spanje, is de helft van de nesten versierd met gemiddeld zes veren. Het maximum is een uitstalling van maar liefst dertig veren.

Andere vent

Met die veren, schreef ik vorige keer, ‘belooft’ het mannetje om een goede vader te zijn.
Broeden is de taak van het vrouwtje, maar als de jongen uitkomen en om voedsel bedelen, helpt haar partner met de zware taak om voortdurend rupsjes te halen. Een mannetje dat zijn nest had versierd in de eileg-periode werkt nu gemiddeld harder, met als gevolg dat de jongen wat zwaarder zijn als ze uitvliegen. En als er gevaar dreigt, zal zo’n man een grotere neiging hebben om zijn gezin te verdedigen.

Maar toen de onderzoekers zelf wat extra veren in een aantal nesten legden, ontstond een nieuwe situatie. Daar gaat de nieuwe publicatie op in.

Voor een mannetje moet het vreemd zijn om zomaar nieuwe veren in zijn nest aan te treffen, veronderstelden de onderzoekers. Het lijkt alsof een andere vent is komen aanzetten met een cadeautje om indruk te maken op het vrouwtje.
Vanwege die vermeende indringer zal de eigenaar van het nest gaan twijfelen aan zijn vaderschap – en daarom minder bereid zijn zich enorm voor de jongen in te spannen. Buitenechtelijke jongen komen bij pimpelmezen veel voor; ruim de helft van de nesten is niet helemaal zuiver.
Helaas is niet bekend of er inderdaad mannetjes zijn die andermans nest en vrouw bezoeken en een paar veren achterlaten.
Hoe dan ook: de onderzoekers legden vijf veren in nesten waar de eigenaar zelf ook al was begonnen het interieur te versieren.

Twijfels

Een vrouwtje trok zich niets van de ingreep aan, en had misschien ook niets door. Ze legde een groter legsel in versierde nesten, of de onderzoekers nu hadden bijgedragen aan de versiering of niet.
Maar een mannetje merkte de inmenging wel op en moest er niets van hebben. Meestal verwijderde hij de nieuwe veren of verstopte hij ze onder het nestmateriaal. De onderzoekers legden dan nieuwe veren neer of haalden verstopte veren weer te voorschijn.
Sommige mannetjes vertrokken. De vaders die aan het twijfelen gebracht waren maar toch bleven helpen, waren duidelijk wat gedemotiveerd. Ze sleepten niet zoveel voer aan als vaders met wiens nest niet geknoeid was en ze waren minder geneigd om hun nest te verdedigen. Een begrijpelijke reactie.

Overspel

Een beetje wrang was dat ze hun vrouwtje ook minder goed in de gaten leken te houden en niet meer zo fanatiek alle indringers uit hun territorium weerden. Hoewel ze hun vrouw van overspel verdachten op grond van misleidende informatie – er was een onderzoeker in plaats van een andere pimpelmeesman in het nest geweest – kwam dat overspel er zo alsnog van.

Omgekeerd bleken juist deze mannetjes zelf ook bij andere vrouwtjes meer jongen verwekt te hebben dan mannetjes die hun partner vertrouwden. Het experiment heeft dus nogal wat teweeg gebracht.

Willy van Strien

Foto’s : Vicente Gracía-Navas (groot, nest) en Luc Viatour (klein, kop; Wikimedia Commons)

Bronnen:
García-Navas, V., J. Ortego, E.S. Ferrer & J.J. Sanz, 2013. Feathers, suspicions, and infidelities: an experimental study on parental care and certainty of paternity in the blue tit. Biological Journal of the Linnean Society, 9 april online. Doi: 10.1111/bij.12079
Sanz, J.J. & V. García-Navas, 2011. Nest ornamentation in blue tits: is feather carrying ability a male status signal? Behavioral Ecology 22: 240-247. Doi: 10.1093/beheco/arq199

Zie ook:
Pimpelmezen maken het knus in hun nest

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑