Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Pagina 25 van 43

Honkman, faar, satelliet

Toevalstreffers schiepen drie typen kemphaanmannen

de honkman is een van drie typen kemphaanmannen

Kemphaanmannen zijn er in drie typen die verschillen in een reeks van eigenschappen: elk type man heeft zijn kenmerkende uiterlijk, gedrag en hormoonhuishouding. Bekend was al dat daar een erfelijke basis voor is. Twee onderzoeksgroepen kunnen ons nu vertellen wanneer en hoe de mannentypen zijn ontstaan.

De ene man is de andere niet, bij kemphanen. Verreweg de meeste mannen zijn honkman, sommige zijn satelliet en een enkeling is faar. De verschillen zijn groot – we beschreven de kemphanen al eerder.

Erfelijk vastgelegd

Honkmannen krijgen in het voorjaar oorpluimen en een halskraag van voornamelijk donker gekleurde sierveren. Op speciale baltsplaatsen, waar vrouwen langs komen om zich te laten dekken, knokken ze om een eigen honk te veroveren. Een honkman die daarin slaagt maakt een goede kans bij de vrouwen, maar de meeste honkmannen blijven zonder honk.
Satellieten in baltskleed hebben ook oorpluimen en een halskraag, maar dan met witte veren. Zij gaan niet voor een eigen honk, maar voegen zich bij een succesvolle honkman en hoewel ze ondergeschikt aan hem zijn, zien ze regelmatig kans om in een onbewaakt ogenblik te paren.
Faren zijn kleiner, zien er uit als een vrouw en slaan in de drukte op de baltsplaats stiekem hun slag.

Het is uniek dat deze typen – met hun reeks van kenmerkende eigenschappen qua uiterlijk, gedrag en hormoonhuishouding – erfelijk zijn vastgelegd. Hoe kon zoiets ontstaan? Clemens Küpper en Sangeet Lamichhaney, van twee verschillende onderzoeksgroepen, onderzochten de kemphaangenetica en publiceren nu tegelijk verhalen die perfect op elkaar aansluiten. Pittige materie, maar heel interessant.

Achterstevoren

De oorspronkelijke kemphaanman was wat we nu de honkman noemen, de agressieve uitslover. Ongeveer vier miljoen jaar geleden verscheen naast hem de faar ten tonele, resultaat van een reorganisatie in het erfelijk materiaal, het dna. Dat dna is een lange keten van bouwstenen, verpakt in een aantal chromosomen. Elk individu heeft een dubbele set chromosomen, een set afkomstig van de vader en een van de moeder. Bij faren is een gedeelte van de keten op een van de chromosomen (maar niet bij zijn tegenhanger) achterstevoren gekeerd.

Die omkering heeft op zichzelf al eigenschappen veranderd. Maar de gevolgen strekken veel verder, want sinds de draaiing plaatsvond maakten de genen op het omgekeerde deel gezamenlijk en ongestoord een evolutionaire ontwikkeling door. Normaal wisselen gelijke chromosomen onderling stukjes dna uit bij de vorming van eicellen en zaadcellen, waarna die geslachtscellen elk één set herschikte chromosomen krijgen. Zo wordt het dna gehusseld en krijgt elke nakomeling een unieke combinatie van eigenschappen. Maar met een omgekeerd gedeelte kan niets uitgewisseld worden. De genen die er op liggen erven voortaan over als één blok, als ‘supergen’.

Truc

Het supergen van de kemphaan bestaat uit ruwweg honderd genen, en die vormen nou net een mooi geheel voor de mannelijke voortplanting: er zijn genen bij die betrokken zijn bij veerkleur, ontwikkeling van zaadcellen en hormoonhuishouding. Dit blok ontwikkelde zich bij de omgekeerde variant anders dan bij de oorspronkelijke versie, met als gevolg dat faren (met een omgekeerde en een oorspronkelijke versie van het supergen*) sterk gingen verschillen van honkmannen (met twee oorspronkelijke versies).

De faren ontwikkelden een voortplantingsstrategie waarbij ze zich voordoen als vrouw. Die truc werkt alleen als ze sterk in de minderheid zijn, en dat zijn ze dan ook: ze maken minder dan één procent van de populatie uit. Ze geven het omgekeerde supergen door aan de helft van hun zonen en dochters. Kemphaanzoons die van pa of ma de faarversie van het supergen erven, zijn faar. Dochters die de omkering dragen zijn wat kleiner dan andere vrouwen.

Derde type

De honkmanvariant en de faarvariant van het supergen bestaan dus al miljoenen jaren naast elkaar zonder dat ze stukjes dna kunnen uitwisselen. Maar….. één keer (misschien een paar keer) gebeurde dat vreemd genoeg toch en zo ontstond een derde variant van het supergen: de faarvariant (dus omgekeerd) met stukjes van de honkmanvariant. Dat was 500.000 jaar geleden.
Mannelijk dragers van die derde variant ontwikkelden zich tot het derde mannentype, de satelliet. Voor de voortplantingsstrategie van dit nieuwe type – samenwerken met een honkman en onopgemerkt proberen te paren – is wat meer plaats dan voor die van de faar: met 5 tot 20 procent van de mannen als satelliet zijn er voldoende succesvolle honkmannen waarbij ze zich kunnen aansluiten.

Bizarre situatie

Voor satellieten geldt dat ze, naast de satellietvariant van het supergen, de oorspronkelijke honkmanvariant hebben*. De helft van hun jongen krijgt van hen de satellietvariant mee, en de andere helft de honkmanvariant. Kemphaanzoons die van pa of ma de satellietversie van het supergen erven, zijn satelliet. Op dochters die de satellietvariant dragen heeft dat geen opmerkelijk effect.

En zo is de bizarre situatie ontstaan van drie erfelijk bepaalde typen mannen. Een unicum. Het is mooi dat we nu weten hoe die situatie kon ontstaan.

*Omdat bij de omkering vier miljoen jaar geleden een gen verloren is gegaan dat codeert voor een eiwit dat onmisbaar is bij de celdeling, komt een embryo met twee omgekeerde supergenen niet tot ontwikkeling.

Willy van Strien

Foto: Een honkman. René Smits (De wereld door mijn lenzen)

Zie ook: superman krijgt minidochters

Bronnen:
Küpper, C., M. Stocks, J.E. Risse, N. dos Remedios, L.L. Farrell, S.B McRae, T.C. Morgan, N. Karlionova, P. Pinchuk, Y.I. Verkuil, A.S. Kitaysky, J.C. Wingfield, T. Piersma, K. Zeng, J. Slate, M. Blaxter, D.B. Lank & T. Burke, 2015.  A supergene determines highly divergent male reproductive morphs in the ruff. Nature genetics, 16 november online. Doi: 10.1038/ng.3443
Lamichhaney, S., G. Fan, F. Widemo, U. Gunnarsson, D. Schwochow Thalmann, M.P. Hoeppner, S. Kerje, U. Gustafson, C. Shi, H. Zhang, W. Chen, X. Liang, L. Huang, J. Wang, E. Liang, Q. Wu, S. Ming-Yuen Lee, X. Xu, J. Höglund, X. Liu & L. Andersson, 2015. Structural genomic changes underlie alternative reproductive strategies in the ruff (Philomachus pugnax). Nature Genetics, 16 november online. Doi:10.1038/ng.3430

Ogen op de rug

Gepantserde keverslak heeft goed zicht op zijn omgeving

keverslak Acanthopleura granulata heeft honderden oogjes

Dankzij honderden microscopisch kleine oogjes op hun schelp kunnen keverslakken een roofvijand zien aankomen, schrijven Ling Li en collega’s. En ondanks de aanwezigheid van al die zachte oogjes is de schelp toch stevig.

Keverslakken zijn vrij simpele dieren. Ze zijn klein en ovaal en hun rug is helemaal afgedekt met een schild van acht schelpplaten die met een rand zijn omzoomd. Aan de buikzijde hebben ze een voet om mee te kruipen. Ze behoren tot de weekdieren, de diergroep waar ook slakken, tweekleppige schelpdieren en inktvissen onder vallen.

Honderden ogen

Maar hoe simpel ook, sommige soorten keverslakken hebben iets bijzonders: ogen op hun schelp. Microscopisch kleine ogen zijn het, maar compleet met een doorzichtige lens, een oogkamer en een netvlies van lichtgevoelige pigmentcellen. Niet een paar ogen, maar honderden.

schelp van keverslak met oogjesZo’n keverslak met oogjes op de rug is Acanthopleura granulata, een beestje van 5 tot 7 centimeter dat leeft in de branding van de zee bij Zuid-Florida en in het Caribische gebied.

Daniel Speiser ontdekte vijf jaar geleden dat de ooglenzen uit aragoniet bestaan, het mineraal waar ook de schelp van gemaakt is. Het zijn dus heel andere lenzen dan wij hebben; onze ooglenzen bestaan uit eiwit. Lenzen van aragoniet zijn van geen enkel ander dier bekend.

Beeld

Speiser stelde ook dat de ogen van keverslakken vermoedelijk vormen kunnen onderscheiden. Als hij het licht temperde, reageerden de dieren daar niet op. Maar als hij een donkere cirkel over hen heen bewoog, klampten ze zich stevig vast aan de ondergrond. Dat is een verdedigingsreactie: een roofvijand kan ze dan minder makkelijk pakken. De ogen zien zowel in water als in lucht. De beestjes hebben dus naar alle kanten zicht als het zeewater over hen heen spoelt, maar ook als ze even droog zitten.

Nu schrijven Ling Li en collega’s dat de ogen van Acanthopleura granulata inderdaad een beeld produceren. Ze kunnen een vis van twintig centimeter lang op dertig centimeter afstand enigszins herkenbaar weergeven. Het oplossend vermogen van een oogje is niet groot omdat het maar ongeveer 180 lichtgevoelige cellen heeft. Ter vergelijking: het netvlies van ons oog telt er ruim honderd miljoen. Maar het is voldoende om een naderende roofvijand te ontdekken.

Breekbaar

De oogjes hebben wel een nadeel: het zijn zwakke plekken in het schild. De lenzen, met een speciale kristalvorm van aragoniet, zijn erg breekbaar en de oogkamers met netvlies eronder bestaan uit kwetsbaar zacht levend weefsel. Maar dankzij verdikkingen rondom de oogjes hebben de schelpplaten toch voldoende stevigheid. En als er eens een lens sneuvelt, blijven er genoeg intacte oogjes over. De ooglenzen slijten trouwens in verloop van tijd af, maar aan de zijkanten, waar de schelpplaten groeien, komen er steeds nieuwe bij.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: keverslak Acanthopleura granulata. James St. John (Wikimedia Commons)
Klein: detail van schelp met donkere ogen. Matthew Connors

Bronnen:
Li, L., M.J. Connors, M. Kolle, G.T. England, D.I. Speiser, X. Xiao, J. Aizenberg & C. Ortiz, 2015. Multifunctionality of chiton biomineralized armor with an integrated visual system. Science 350: 952-956. Doi: 10.1126/science.aad1246
Speiser, D.I., D.J. Eernisse & S. Johnsen, 2011. A chiton uses aragonite lenses to form images. Current Biology 21: 665-670. Doi: 10.1016/j.cub.2011.03.033

In goed overleg

Zebravink-ouders regelen de aflossing op het nest

zebravinken, mannetje en vrouwtje
In een zacht ‘gesprek’ maken een mannetje en een vrouwtje zebravink elkaar duidelijk hoelang ze op de eieren willen zitten, dus hoe lang de ander weg kan blijven om te eten. Het is het eerste voorbeeld van dieren die zo onderhandelen over zorgtaken, schrijven Ingrid Boucaud en collega’s.

Bij zebravinken vormen mannetje en vrouwtje een paar voor het leven. Eerlijk verdelen ze de zorg voor het nageslacht: nestbouw, broeden en voeden. En ze trekken altijd samen op. Maar als er eieren in het nest liggen, lukt dat niet. Een van de ouders moet dan op de eieren zitten om ze warm te houden. De partners nemen die taak beurtelings op zich, terwijl de ander elders gaat eten. Ze lossen elkaar ruwweg elk halfuur af.
Ingrid Boucaud en collega’s ontdekten nu dat de twee als het ware van tevoren afspreken hoe lang degene die vertrekt weg kan blijven.

Gesprekjes

Een aantal jaren geleden hadden Julie Elie en collega’s al beschreven hoe man en vrouw in en bij hun nest communiceren. Ze laten dan beurtelings zeer korte roepjes en wat langere, hoge tonen horen. Dat doen ze zachtjes: het zijn een soort onderlinge gesprekjes van ongeveer een halve minuut die niet voor pottenkijkers bedoeld zijn. Ze babbelen bijvoorbeeld als een van de twee terugkomt na een poosje weggeweest te zijn. Ze doen het in het wild – zebravinken leven in groepen in droge gebieden van Australië -, maar ook in gevangenschap.
De vogels bleken hun partner aan zijn geluidjes te herkennen, maar de onderzoekers opperden dat een stelletje misschien ook overlegt over de zorgtaken.

Begroeting

Nu schrijven Ingrid Boucaud en collega’s (van dezelfde onderzoeksgroep als Elie) dat man en vrouw met hun geluidjes regelen wanneer ze elkaar aflossen op het nest. Ze hielden zebravinken in een grote vliegkooi, verbonden met een aparte ruimte waar de vogels heen moesten om eten en drinken te vinden. Er nestelden 32 paartjes, waarvan de biologen er 12 volgden in de broedperiode. Ze namen het gedrag van de vogels waar en maakten geluidsopnamen. En ze deden proeven waarbij ze het mannetje van de koppels een tijdje ophielden, zodat hij langer van het nest wegbleef dan normaal. Omdat het vrouwtje pas van de eieren af kon als hij terug was, moest zij extra lang wachten voordat zij kon gaan eten.

Als een mannetje langer weggeweest is, houden de vogels het begroetingsgesprek korter en sneller dan anders, zo bleek.
Bovendien lijken ze af te spreken hoe lang de ander zal wegblijven. Naarmate de man in het gesprek na zijn terugkomst meer roept, zal de vrouw sneller weer terugkomen. En hetzelfde gebeurt daarna, als zij terug is en hij weer gaat vertrekken. Hoe sneller zij dan haar roepjes laat horen, hoe eerder hij zich weer zal melden om haar af te lossen.

Pa en ma houden dus rekening met elkaar. Voorbeeldig.

Willy van Strien

Foto: Zebravinken: mannetje rechts, vrouwtje links. Sunphlo (Creative Commons)

Bronnen:
Boucaud, I.C.A., M.M. Mariette, A.S. Villain & C. Vignal, 2015. Vocal negotiation over parental care? Acoustic communication at the nest predicts partners’ incubation share. Biological Journal of the Linnean Society, 13 november online. Doi: 10.1111/bij.12705
Elie, J.E., M.M. Mariette, H.A. Soula, S.C. Griffith, N. Mathevon & C. Vignal, 2010. Vocal communication at the nest between mates in wild zebra finches: a private vocal duet? Animal Behaviour 80: 597-605. Doi:10.1016/j.anbehav.2010.06.003

Doeltreffend knipje

Spin verminkt partner om volledig vaderschap te krijgen

Mannetjes van de spin Larinia jeskovi verminken elk vrouwtje dat ze bevruchten zo dat zij daarna niet meer kan paren. Deze drastische manier om het vaderschap veilig te stellen komt waarschijnlijk bij meer soorten spinnen voor, schrijven Pierick Mouginot en collega’s.

Als eind augustus in Polen het paarseizoen van de spin Larinia jeskovi op zijn eind loopt, is geen enkel vrouwtje intact. Vrouwtjes missen allemaal de scapus, een deel van de uitwendige structuur die rondom hun twee geslachtsopeningen zit. Wat is er met ze gebeurd?
Pierick Mouginot en collega’s vermoedden dat de mannetjes die verminking op hun geweten hebben. Dat vermoeden hebben ze bevestigd.

Houvast

Ze lieten een aantal maagdelijke vrouwtjes in het lab paren met een mannetje en onderzochten wat er zoal tussen twee partners voorvalt. Een mannetje dat wil paren trekt de aandacht van een vrouwtje in haar web. Zij komt naar hem toe en toont zich bereidwillig. Hij heeft zijn sperma dan al uitgestort en overgebracht naar zijn pedipalpen, tastorganen voor zijn voorpoten die er uitzien als bokshandschoentjes. De uiteinden van die pedipalpen brengt hij een paar keer in haar geslachtsopeningen, beurtelings links en rechts, om het sperma af te leveren.
Hij moet daarbij wel stevig houvast hebben. Halverwege de pedipalpen zitten daarom harde uitsteeksels die als vingers het uitwendige geslachtorgaan van het vrouwtje, waaronder de scapus, vastgrijpen. Pas als een pedipalp goed gekoppeld is, kan het mannetje het uiteinde inbrengen.

Tot zover niets bijzonders.

Nog zin in

Maar als de eerste pedipalp is ingebracht, laten de onderzoekers zien, wordt het spel ruwer. Dan snijdt een van de ‘vingers’ de scapus voor een deel los. En als het mannetje klaar is, nadat hij gemiddeld vier keer de pedipalpen ingebracht heeft, is de hele scapus eraf.
Zo wordt vrouwtje bij haar ontmaagding verminkt. Ze blijft aantrekkelijk voor andere mannetjes en zelf heeft ze er ook nog zin in, zo blijkt. Nieuwe pogingen om te paren volgen. Maar een mannetje kan haar geamputeerde geslachtsorgaan niet meer vastpakken en de pogingen mislukken.

Een mannetje dat succesvol paart heeft voordeel van de verminking die hij aanbrengt. Hij heeft een maagd bevrucht die vervolgens geen seks meer kan hebben. Het mannetje zal dus geen concurrentie hebben om het vaderschap. Hij wordt de vader van alle spinnetjes die zij voortbrengt. Het doeltreffende knipje is een veel makkelijker manier om het vaderschap veilig te stellen dan de alternatieven die mannetjes van sommige andere soorten spinnen of insecten hebben: de partner langdurig bewaken, stofjes met het sperma meegeven die haar lust of aantrekkelijkheid verminderen of een plug in haar geslachtsopening stoppen.

Geen ander

En de vrouwtjes? Die zijn de klos. Door de snijwond lopen ze misschien een infectie op. En ze kunnen na de eerste partner nooit meer een ander kiezen.

Beschadigde vrouwtjes komen bij meer soorten spinnen voor, waaronder meerdere Larinia-soorten, en Mouginot denkt dat ook bij deze soorten de mannetjes daar schuldig aan zijn. De vrouwtjes ondergaan een seksuele verminking die tot nu toe over het hoofd was gezien.

Willy van Strien

Foto: Larinia-soort, Cambodja. Patrick Randall (Creative Commons)

Bron:
Mouginot, P., J. Prügel, U. Thom, P.O.M. Steinhoff, J. Kupryjanowicz & G. Uhl, 2015. Securing paternity by mutilating female genitalia in spiders. Current Biology 25: 2980-2984. Doi: 10.1016/j.cub.2015.09.074

Onder invloed

Cafeïne in nectar maakt bijen wel erg enthousiast

bij bezoekt bloem met cafeïne in de nectar

Als bloemen een beetje cafeïne in hun nectar hebben, onthouden honingbijen de geur en plaats van die bloemen goed en komen ze er vaak terug. Ze porren bovendien hun nestgenoten op om er ook op af te gaan. De bloemen worden daardoor goed bestoven. Maar de bijen richten zich zo sterk op cafeïnenectar dat ze minder verzamelen dan mogelijk is, schrijven Margaret Couvillon en collega’s.

Sommige planten maken cafeïne aan in hun bladeren of zaden om die te beschermen tegen vraatzuchtige insecten. De bittere stof smaakt hen niet en is bovendien giftig. Cafeïne is dan ook een goede verdediging.
Maar er zijn ook planten, waaronder koffie- en citrussoorten, die een beetje cafeïne in hun nectar hebben. Dat lijkt vreemd, want nectar is een cadeautje voor dieren als bijen. Als die van bloem naar bloem gaan om het lekkers op te halen, brengen ze tegelijkertijd stuifmeel over zodat de bloemen zaad kunnen zetten. Waarom zit er giftige cafeïne in het cadeau?

Geheugensteuntje

Geraldine Wright en collega’s gaven daar een paar jaar geleden antwoord op. Er zit zo weinig cafeïne in de nectar, dat het geen kwaad kan en de honingbijen de drank nog lusten. Maar het is genoeg om het gedrag van de beestjes bij te sturen. De lage dosis cafeïne die ze met de nectar binnenkrijgen maakt de zenuwcellen die bij het langetermijngeheugen zijn betrokken extra gevoelig voor prikkels (net als bij ons). Bijen, zo was bekend, onthouden plaats en geur van een bloem die rijk is aan nectar. Wright liet zien dat bijen een geur beter en langer onthouden als die gekoppeld is aan nectar met wat cafeïne.

Als dat geheugensteuntje tot gevolg heeft dat bloemen met cafeïnenectar extra veel bezoek krijgen van honingbijen, dan profiteert de plant daarvan, is het idee. Want meer bezoek betekent betere bestuiving en meer zaadzetting. Margaret Couvillon en collega’s rapporteren nu dat bloemen met cafeïnenectar inderdaad meer bijen trekken.

Fanatieker

Dat komt niet alleen omdat het geheugen van de bijen wordt geholpen. De dieren blijken een lage dosis cafeïne ook te waarderen (net als wij). In experimenten boden de onderzoekers bijen een nepbloem aan met een suikeroplossing als ‘nectar’; sommige bijen kregen toegang tot een bloem met een cafeïnehoudende suikerplossing, andere tot een bloem met een cafeïnevrije drank. Ze mochten drie uur lang foerageren.
Een bij die een cafeïnehoudende drank kreeg aangeboden kwam vaker naar de nepbloem terug dan een bij die de cafeïnevrije drank aantrof. Bovendien deed ze bij thuiskomst fanatieker haar best om haar koloniegenoten er ook naartoe te sturen. Ze voerde vaker de kwispeldans uit, de dans waarmee bijen elkaar laten weten waar ze een rijke voedselbron hebben gevonden. Zo trok de nepbloem met cafeïnedrank veel meer bijen dan de nepbloem zonder.

Na die eerste dag kregen de bijen toegang tot beide nepbloemen: de bloem die de eerste dag een suikeroplossing met cafeïne had bevat en de bloem die een suikeroplossing zonder cafeïne had bevat. Maar nu waren beide nepbloemen leeg.
Bijen die de eerste dag de nepbloem met cafeïnehoudende drank hadden kunnen bezoeken, kwamen de dagen daarna vaak naar die nepbloem terug en bleven lang terugkomen, ook al vonden ze er geen drankje meer. Ze waren zeer hardnekkig en weinig geneigd om elders op zoek te gaan naar voedsel. De bijen die de eerste dag de cafeïnevrije nepbloem bezocht hadden, waren niet zo sterk aan die nepbloem gehecht.

Misbruik

In het echt zal een plant met cafeïnehoudende nectar al met al extra veel bezoek krijgen van honingbijen. Dat lijkt goed geregeld, al hebben de onderzoekers niet uitgezocht of dat extra bezoek inderdaad voor betere bestuiving en meer zaadzetting zorgt.

Voor de bijen pakt het in ieder geval niet goed uit. Ze zullen lang blijven rondhangen bij planten met cafeïne in hun nectar, ook als de hoeveelheid en kwaliteit van de nectar laag is. Ze gaan weinig op zoek naar nieuwe bloemen die meer of betere nectar bevatten. Zo verzamelen ze minder nectar dan ze zouden doen als de cafeïne geen invloed had op hun gedrag en ze vrij waren in hun bloemkeuze.
Een plant met cafeïnenectar misleidt de bijen en maakt misbruik van hun ijver.

Willy van Strien

Foto: Bij op de bloem van citroen. Jon Sullivan (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Couvillon, M.J., H. Al Toufailia, T. M. Butterfield, F. Schrell, F.L.W. Ratnieks & R. Schürch, 2015. Caffeinated forage tricks honeybees into increasing foraging and recruitment behaviors. Current Biology 21: 2815–2818. Doi: 10.1016/j.cub.2015.08.052
Wright, G.A., D.D. Baker, M.J. Palmer, D. Stabler, J.A. Mustard, E.F. Power, A.M. Borland & P.C. Stevenson, 2013. Caffeine in floral nectar enhances a pollinator’s memory of reward. Science 339: 1202-1204. Doi: 10.1126/science.1228806

Bijna landbouw

Angelloze bij houdt schimmel om larven te voeden

Schimmel in de broedcellen! Dat lijkt slecht nieuws, maar schijn bedriegt. De schimmel is onmisbaar voedsel voor de larven van de bij Scaptotrigona depilis, laten Cristiano Menezes en collega’s zien. Naast een paar honderd soorten mieren en termieten blijkt er nu ook een bij te zijn die een schimmel houdt in zijn kolonies.

De larven van Scaptotrigona depilis, een angelloze bij uit Brazilië die in kolonies leeft, groeien allemaal op in een eigen broedcel. Voordat de koningin daar een eitje in legt, hebben werksters eerst een laag voedsel voor de toekomstige bewoner opgebraakt. Als het eitje daar op ligt, sluiten zij de broedcel af. De jonge bij kan zich ontwikkelen.

Van levensbelang

Maar er gebeurt iets vreemds in zo’n cel, ontdekten Cristiano Menezes en collega’s, die een aantal broedcellen openden. Tegen de tijd dat de larve uitkomt gaan er witte schimmeldraden groeien. Als de larve drie dagen oud is, zijn de plukken schimmel op hun grootst; daarna verdwijnen ze. De onderzoekers zagen dat de larve de schimmeldraden opeet. Na zes dagen is de schimmel op, net als de voedselvoorraad die de werksters hadden aangebracht. Dan is de larve aan verpopping toe.

De schimmel is van levensbelang voor de bijen. De onderzoekers kweekten larven op in broedcellen van kunststof met gesteriliseerd voer. Vrijwel alle larven gingen dood. Maar als de biologen schimmeldraden aan de cellen toevoegden, bleef het merendeel van de beestjes in leven. De bijen kunnen niet zonder de schimmel.

Bouwmateriaal

Of de schimmel buiten bijenkolonies kan leven, is niet bekend. In de bijennesten heeft hij in elk geval een goed onderkomen. De schimmel zit besloten in het cerumen, het mengsel van was en plantenhars waar de bijen hun nest van bouwen en waar ook de broedcellen van zijn gemaakt. Schimmeldraden verschijnen alleen in broedcellen; de schimmel moet kennelijk in contact komen met larvenvoedsel om uit te groeien.
De bijen zorgen ook dat de schimmel steeds weer kan opkomen. Het bouwmateriaal van broedcellen wordt namelijk hergebruikt als de jonge bijen hun cel hebben verlaten. In nieuwe broedcellen waar een larve uit het ei kruipt is de schimmel weer present. En ook als de bijen een nieuwe kolonie stichten, lift de schimmel mee. Eerst zwermt dan een groot aantal werksters uit om wekenlang aan het nieuwe nest te bouwen. Als bouwmateriaal nemen ze cerumen uit het oude nest mee.

Een paar honderd soorten mieren en termieten kweken schimmels in speciale schimmeltuintjes; zij zijn ware landbouwers. Nu blijkt er dus ook een kolonievormende bij te zijn die er een schimmel op na houdt. Maar deze bij zorgt niet zo intensief voor zijn ‘gewas’ als de schimmelkwekende mieren en termieten. Het is bijna landbouw – maar nog niet helemaal.

Willy van Strien

Foto:
Van ei tot verpopping bij Scaptotrigona depilis. A: een eitje in zijn opengemaakte broedcel; B: larve is 1 dag oud, schimmel verschijnt; C: larve is 3 dagen oud, veel schimmel; D: larve is 4 dagen oud; E: larve is 6 dagen oud, schimmel is op; F: larve gaat verpoppen. Foto uit publicatie van Menezes et al.

Lees over de geschiedenis van bladsnijdermieren en hun schimmeltuintjes

Bron:
Menezes, C., A. Vollet-Neto, A.J. Marsaioli, D. Zampieri, I. Cardoso Fontoura, A. Ducati Luchessi & V.L. Imperatriz-Fonseca, 2015. A Brazilian social bee must cultivate fungus to survive. Current Biology, 22 oktober online. Doi: 10.1016/j.cub.2015.09.028

Mestkever stinkt erin

Plantenzaden lijken op keutels van antilopen

keutel van elandantilope staat model voor plantenzaad

Een Zuid-Afrikaanse plant heeft een heel aparte manier zijn zaden op een goede plek te krijgen. Hij zet daar mestkevers voor aan het werk: de diertjes stoppen de zaden netjes in de grond, schrijven Jeremy Midgley en collega’s. Een verhaal over een plant, een mestkever en twee antilopen.

De Zuid-Afrikaanse grasachtige plantensoort Ceratocaryum argenteum groeit in droog gebied waar nogal eens brand uitbreekt. Na zo’n brand zijn de planten dood; ze kunnen niet meer uitlopen. Maar zaden die in de grond zitten overleven het vuur en kunnen ontkiemen. Zo blijft de plantenpopulatie bestaan.
De zaden moeten dan wel in de grond gestopt worden. Daarvoor zorgt de mestkever Epirinus flagellatus, laten Jeremy Midgley en collega’s zien. Het beestje rolt de afgevallen zaden een stukje bij de planten vandaan en begraaft ze twee centimeter diep.
Waarom doet die mestkever dat?

Indringende geur

Omdat de plant hem misleidt. De zaden zien er namelijk uit als de keutels van kleine antilopen: ze zijn bruin, rond, ongeveer één centimeter groot en ze hebben een bobbelig oppervlak. Dat is opvallend, want de zaden van verwante plantensoorten zijn kleiner, zwart en glad.
Maar nog bijzonderder is de indringende geur die de zaden van Ceratocaryum argenteum hebben. Ze ruiken naar poep van grazers. Midgley analyseerde de samenstelling van de vluchtige stoffen die de zaden loslaten. Die samenstelling blijkt hetzelfde als de mix van geurstoffen die vrijkomt uit de keutels van de elandantilope en de bontebok. Dat zijn de twee soorten antilopen die leven in het gebied waar Ceratocaryum argenteum voorkomt.
De zaden bootsen dus de keutels van deze dieren na qua uiterlijk en qua geur; een sterk staaltje van mimicry.

En de mestkever stinkt erin.

Werk voor niets

De mestkever is gek op poep. Als hij een keutel vindt, heeft hij een voedselpakket te pakken van voorverteerd plantenmateriaal. De kever is bijna net zo groot als de keutel. Hij zet zijn achterpoten ertegen, duwt zijn kop omlaag en rolt het balletje achterwaarts weg. Wat verderop werkt hij de keutel onder de grond. Vervolgens eet hij ervan of legt hij er eitjes in, zodat de larven straks een voedselvoorraad hebben.
Een mestkever die een zaad van Ceratocaryum argenteum vindt, ziet dat zaad aan voor een keutel. Hij rolt hem weg en stopt hem in de grond – en krijgt dan pas in de gaten dat hij er niets aan heeft. Hij heeft al het werk voor niets gedaan.
Maar de plant profiteert: die heeft zijn doel bereikt.

Willy van Strien

Foto: Elandantilope. Lip Kee Yap (Wikimedia Commons)

Kijk hoe een mestkever in het bedrog van de plant trapt

Bron:
Midgley, J.J., J.D.M. White, S.D. Johnson & G.N. Bronner, 2015. Faecal mimicry by seeds ensures dispersal by dung beetles. Nature Plants 1: 15141, 5 oktober online. Doi: 10.1038/nplants.2015.141

Beurtelings op wacht

Met een maatje kunnen konijnvissen veilig foerageren

konijnvis Sigalus corallinus foerageert met een partner

De een steekt zijn snuit diep in het koraal om voedsel te zoeken, de ander ‘staat’ op de uitkijk. Na een tijdje draaien de rollen om. Konijnvissen komen goed aan de kost doordat ze met zijn tweeën foerageren en beurtelings in de gaten houden of alles veilig is, schrijven Simon Brandl en David Bellwood.

Voedsel zoeken en opletten: dat gaat niet altijd goed samen. Bijvoorbeeld niet voor vissen die hun snuit achter richels en in spleten en holtes van koraalriffen moeten steken om iets van hun gading te vinden. Hun uitzicht is dan sterk geblokkeerd. Een vijand, bijvoorbeeld een roofvis, kan zo toeslaan. En vijanden zijn talrijk.

Duo

Een aantal soorten konijnvissen (familie Siganidae) heeft daar iets op gevonden, ontdekten Simon Brandl en collega’s. De vissen foerageren samen met een maatje en de twee partners houden beurtelings de wacht. Deze vissen leven in tropische delen van de Stille Oceaan, onder meer op het Groot Barrièrerif ten noordoosten van Australië. Ze eten algen en sponzen.

Brandl observeerde en filmde de vier meest voorkomende soorten konijnvissen. Hij constateerde dat zij bijna altijd in tweetallen opereren. In zo’n duo gaat het er eerlijk aan toe. De vissen grazen om beurten terwijl de ander de wacht houdt. De vis die dienst heeft ‘staat’ bijna rechtop om de omgeving af te kunnen speuren. Als hij vlucht, stopt de ander ogenblikkelijk met eten en gaat als een haas zijn maatje achterna. De waakzame vis geeft waarschijnlijk signalen met vinbewegingen.
Het is voor het eerst dat bij vissen zo’n eerlijke samenwerking op basis van wederkerigheid aan het licht komt.

De koppels blijven lange tijd samen optrekken en de maatjes zijn bijna de hele tijd bij elkaar in de buurt. Vaak bestaan ze uit een mannetje en een vrouwtje omdat voortplanting de belangrijkste reden is om een partner te zoeken. Maar een kwart van de koppels bestaat uit twee mannetjes of twee vrouwtjes die kennelijk een relatie zijn aangegaan om samen te foerageren.

Extra diep

Sommige individuen zijn echter alleenstaand en Brandl vergeleek hun gedrag met dat van soortgenoten die een maatje hebben. Een vis in zijn eentje onderbreekt zijn maaltijd minder lang om rond te kijken dan een vis die op wacht staat voor zijn partner.
Daar staat tegenover dat een vis van een duo, als hij aan de beurt is om te eten, daar langer achtereen mee kan doorgaan. En wat belangrijker is: hij kan extra diep in spleten en holtes zoeken. Hij ziet dan niets, maar weet zich veilig omdat zijn maatje de wacht houdt. Dankzij hun samenwerking kunnen deze vissen voedsel halen van plekken waar vissen die op zichzelf zijn aangewezen niet durven te komen.

Willy van Strien

Foto: Jordan M. Casey

Bronnen:
Brandl, S.J. & D.R. Bellwood, 2015. Coordinated vigilance provides evidence for direct reciprocity in coral reef fishes. Scientific Reports 5: 14556. Doi: 10.1038/srep14556
Brandl, S.J. & D.R. Bellwood, 2013. Pair formation in the herbivorous rabbitfish Siganus doliatus. Journal of Fish Biology 82: 2031–2044. Doi:10.1111/jfb.12131
Fox, R.J. & D.R. Bellwood, 2013. Niche partitioning of feeding microhabitats produces a unique function for herbivorous rabbitfishes (Perciformes, Siganidae) on coral reefs. Coral Reefs 32: 13-23. Doi: 10.1007/s00338-012-0945-5

Boksen om een woonplaats

Winnaar is bidsprinkhaankreeft die de meeste klappen geeft


Bidsprinkhaankreeften zijn behendige boksers. De een slaat keihard toe met zijn enorme hamerpoten, de ander krult bliksemsnel zijn staart naar voren en vangt de klap op. Patrick Green en collega’s zagen dat de dieren niet terugschrikken voor zo’n geritualiseerd gevecht. Wie wint de krachtmeting?

Met voorpoten als hamers kunnen bidsprinkhaankreeften enorme klappen uitdelen. Ze slaan bijvoorbeeld met gemak een slakkenhuisje kapot om de inhoud op te eten. Maar ze gebruiken die hamers ook als ze onderling mot hebben. Levensgevaarlijk, want ze kunnen elkaar met één oplawaai doden. Patrick Green en collega’s wilden weten wanneer het tot een gevecht komt en wie de confrontatie wint.
Bidsprinkhaankreeften – kleine kreeftachtige dieren die met hun machtige hamerpoten aan bidsprinkhanen doen denken – leven in het Caribische gebied. Ze wonen in hun eentje in holten van koralen en sponzen en in lege slakkenhuisjes. Geschikte woonplaatsen zijn kostbaar, en de dieren, zowel mannetjes als vrouwtjes, zijn bereid om voor zo’n territorium te knokken.

Boksbal

De gevechten zijn geritualiseerd, zo was bekend, en dus veilig. De krachtpatsers kunnen om te beginnen hun voorpoten spreiden om een tegenstander af te schrikken. Komt het ondanks zo’n dreigement toch tot een gevecht, dan halen ze even hard uit als wanneer ze een prooi verbrijzelen. Maar ze vangen elkaars klappen behendig op. Ze buigen hun staart naar voren zodat de klap op het telson terechtkomt, een versterkt deel van de staart. Dat telson kan zo’n opdoffer goed hebben. Het is hard en geeft niet mee; het is net een boksbal.

Green veronderstelde dat een geschil over een woonplaats vaak zonder zo’n energievretende bokspartij wordt beslecht. Hij verwachtte dat de dieren elkaars kracht aflezen aan de dreighouding en dat de zwakste er meteen vandoor gaat. Maar gaan ze wel vechten, dacht hij, dan wint degene die de hardste klappen geeft.
Hij zette een exemplaar van de soort Neogonodactylus bredini in een bak met een holle buis als woonplaats. Als het beestje zijn intrek had genomen, zette hij er een tweede exemplaar bij, even groot en van hetzelfde geslacht, maakte video-opnamen en keek wat er gebeurde. Zo legde hij gevechten tussen 34 duo’s vast.

De meeste klappen

Maar wat hij had verwacht, kwam niet uit. De dieren namen vaak een dreighouding aan, maar niet altijd: één op de drie keer begonnen ze gelijk te timmeren. En als ze wel dreigden, liep het toch ook altijd op een vechtpartij uit. Soms was één klap genoeg om de strijd te beslissen, soms sloegen ze veel vaker.

En wie won de krachtmeting? Dat was, verrassend genoeg, niet per se degene die het hardst kon meppen. De onderzoekers maten de kracht van elk diertje in aparte proeven, waarin ze zo’n kreeftje op een krachtsensor lieten slaan. Bij de meeste gevechten was niet degene die de hardste oplawaaien verkocht de winnaar, maar degene die de meeste klappen uitdeelde. Die toonde zich het meest vasthoudend en beschikte over het grootste uithoudingsvermogen.
De ander droop af. Maar hij had het gevecht met dodelijke wapens wel overleefd.

Willy van Strien

Foto: Roy Caldwell

De onderzoekers aan het woord over de boksende bidsprinkhaankreeft

Bronnen:
Green, P.A. & and S.N. Patek, 2015. Contests with deadly weapons: telson sparring in mantis shrimp (Stomatopoda). Biol. Lett. 11: 20150558. Doi: 10.1098/rsbl.2015.0558
Taylor, J.R.A. & S.N. Patek, 2010. Ritualized fighting and biological armor: the impact mechanics of the mantis shrimp’s telson. The Journal of Experimental Biology 213: 3496-3504. Doi: 10.1242/jeb.047233

Bedrieglijke bloem

Hitsige wespen bestuiven orchidee tegen wil en dank

Grote vogelorchidee met Neozeleboria monticola

Sommige orchideeën hebben bloemen waarmee ze insecten verleiden. Zo komen in Australië soorten voor die wespenvrouwtjes nabootsen. Mannetjes raken opgewonden en proberen met zo’n bloem te paren. Terwijl ze daarmee bezig zijn, bestuiven ze die. De bloemen zijn er helemaal op gebouwd, laten Marinus de Jager en collega’s zien.

Breedlipvogelorchidee met Neozeleboria cryptoidesTussen veel soorten planten en insecten bestaat een mooie samenwerking. De bloemen bieden insecten nectar en stuifmeel aan en als de beestjes dat voedsel komen halen, bestuiven ze meteen de bloemen. Stuifmeel van de ene bloem plakt op ze vast, gaat mee naar de volgende bloem en komt daar op de stempel terecht. Die bloem kan dan zaad vormen, tenminste als beide bloemen van dezelfde soort zijn. Beide partijen, plant en insect, worden er wijzer van.

In de maling

Maar het kan gebeuren dat één van de partners vals speelt. Zo zijn er Chiloglottis-orchideeën die geen nectar maken om insecten op een fatsoenlijke manier te lokken. In plaats daarvan nemen ze mannelijke sluipwespen in de maling. De diertjes houden de bloem voor een vrouwtje en willen paren. Dat lukt natuurlijk niet, maar intussen zorgt zo’n opgewonden mannetje wel voor bestuiving. Marinus de Jager en collega’s laten zien dat de bloemen precies de goede vorm hebben om deze afgedwongen bestuiving mogelijk te maken.

Het onderzoek draait om twee soorten: de grote vogelorchidee (Chiloglottis valida) en de kleinere breedlipvogelorchidee (Chiloglottis trapeziformis). Het zijn kleine planten die groeien in vochtige bossen in Zuidoost-Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland. Bekend was al dat de bloemen de geur van een vrouwtjeswesp verspreiden. Daar komen de mannetjes grif op af.
Maar hoewel de twee orchideeën dezelfde geur gebruiken en dezelfde soorten wespen kunnen lokken, heeft elk toch maar één bestuiver: de grote vogelorchidee wordt bediend door de wesp Neozeleboria monticola, de breedlipvogelorchidee door Neozeleboria cryptoides. Die één-op-één relatie vergroot de kans op succes voor de plant: goeie kans dat een wesp die onbevredigd met stuifmeel is vertrokken een nieuwe poging waagt op een bloem van dezelfde soort. Het stuifmeel komt dan goed terecht.

De vraag is wel waarom de twee wespen alleen seksueel actief worden op hun eigen bloem.

Knobbeltjes

Nu blijkt uit proeven van De Jager dat de vorm van de bloemen de doorslag geeft. De bloemen van de twee orchideeën zien er verschillend uit. De bloem van de grote vogelorchidee heeft een grote hartvormige lip, die van de breedlipvogelorchidee een kleinere, ruitvormige lip (de naam is dus wat verwarrend). Op de lip van beide orchideeën zitten zwarte knobbeltjes, en die grijpt een hitsig mannetje vast. Ook die knobbeltjes zijn verschillend gevormd.

Als een wesp, gelokt door de vrouwtjesgeur, eenmaal bij een orchidee is aangekomen, bepaalt het uiterlijk van de bloem of hij op dreef komt. In de proeven kregen mannetjes de keus tussen de twee orchideeën. Dan doet zo’n mannetje meer en langduriger pogingen om te paren op de orchidee waarvan hij de vaste bestuiver is. Kennelijk lijkt roept het knobbeltjespatroon van juist die bloem een beeld op van het vrouwtje van zijn soort. De afmeting van de knobbeltjes en de kleur komen grofweg met zo’n vrouwtje overeen, laat De Jager zien. Het is een voorbeeld van mimicry.
Hoe zien de echte vrouwtjes van deze wespen er uit? Ze zijn maar half zo groot als de mannetjes en ze hebben geen vleugels. Ze brengen een groot deel van hun leven onder de grond door, waar ze zoeken naar engerlingen (rupsen van bladsprietkevers). Daar plakken ze hun eitjes op; de keverlarven zullen later het voedsel voor de wespenlarven vormen.

Nepseks

De bloemen van de twee soorten orchideeën zijn niet alleen zo gebouwd dat de vaste bestuiver er een vrouwtje van zijn eigen soort in ziet, maar ook nog zo dat hij bij zijn bezoek daadwerkelijk stuifmeel oppikt of stuifmeel van een vorige bloem op de stempel aanbrengt.
De twee wespen nemen precies een tegengestelde houding aan als ze denken een vrouwtje gevonden te hebben. Op de grote vogelorchidee gaat Neozeleboria monticola los met zijn kop naar buiten gericht, terwijl Neozeleboria cryptoides op de breedlipvogelorchidee zijn kop juist in de bloem steekt. In beide gevallen raakt de vergeefs bewegende wesp het stuifmeel, dat is bijeengepakt tot twee klompjes die op een steeltje staan. Dat steeltje breekt, de klompjes plakken op de wesp. En bij de volgende bloem die hem verleidt komen ze precies in contact met de stempel en laten ze weer los.

Voor de wespen levert de nepseks niets op. Maar de orchideeën worden succesvol bestoven. Hun voortplanting is geslaagd.

Er zijn meer bloemen die zulk seksueel bedrog plegen, bijvoorbeeld een Zuid-Afrikaans madeliefje. En in Noordwest-Europa komt onder meer de vliegenorchis voor, met bloemen die onweerstaanbaar zijn voor vliegen.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: bloem van grote vogelorchidee (Chiloglottis valida) met sluipwesp Neozeleboria monticola. Michael Whitehead
Klein: bloem van breedlipvogelorchidee (Chiloglottis trapeziformis) met sluipwesp Neozeleboria cryptoides. Rod Peakall

Zie ook:
Verliefd op een madeliefje

Bron:
De Jager, M.L. & R. Peakall, 2015. Does morphology matter? An explicit assessment of floral morphology in sexual deception. Functional Ecology, 16 september online. Doi: 10.1111/1365-2435.12517

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑