Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Pagina 8 van 43

Hulp helpt bij seychellenzanger

Oudere moeders en hun jongen profiteren

Oudere seychellenzanger-moeder en haar jong profiteren van hulp

Het is voor een seychellenzanger-vrouwtje een zware klus om jongen groot te brengen. Als ze ouder wordt, houdt ze het werktempo van haar jonge jaren niet vol. Helpers vangen dat op, laten Martijn Hammers en collega’s zien.

Volwassen seychellenzangers blijven nogal eens in het territorium van hun ouders hangen. Sommige eten alleen maar mee, maar andere, meest vrouwtjes, maken zich nuttig door te helpen als de ouders opnieuw gaan broeden. De helpers delen in het voortplantingssucces van hun ouders, want een nieuw jong is familie; ze doen ervaring op en leggen soms zelf ook een ei in het nest. Maar zitten de ouders wel op hun hulp te wachten?

Als het vrouwtje ouder is, komt de hulp zeker van pas, blijkt uit langjarig onderzoek van Martijn Hammers en collega’s op Cousin, een eiland dat behoort tot de Republiek der Seychellen.

Langdurige zorg

Seychellenzangers broeden in paren. Het vrouwtje legt een keer per jaar een ei en beide ouders zorgen voor de nakomeling. Maar het vrouwtje doet het meest. Het broeden neemt zij voor haar rekening, en als het jong is uitgekomen, brengt zij hem vaker voedsel dan het mannetje; de vogels eten insecten. De zorg duurt lang, het jong blijft drie tot vier maanden van zijn ouders afhankelijk.

Jonge moeders zijn sterk: ze werken hard en blijven daar gezond bij. Maar als een vrouwtje ouder wordt – dat is vanaf 6 jaar -, gaan de zorgtaken haar minder goed af. Ze brengt een jonkie minder vaak voedsel dan toen ze jonger was. Het jong heeft daardoor een kleinere kans om het eerste, kritische jaar door te komen. De oudere moeder zelf takelt af, en de kans dat ze doodgaat neemt met het jaar sterk toe.

Tenzij ze helpsters heeft.

Compensatie

Helpsters maken het leven voor een ouder vrouwtje een stuk makkelijker. Ze hoeft ze er minder vaak op uit om voedsel voor het jong te halen. Dat krijgt dankzij de hulp toch wel voldoende en de kans dat het overleeft is groot. De aanwezigheid van helpsters compenseert dus het lagere werkniveau van een oudere moeder. Zelf profiteert zij ook: het verouderingsproces zet later in en verloopt langzamer, de kans dat ze overleeft en nog eens kan broeden is groter.

Voor een jonge moeder maakt het niet zoveel verschil of er hulp is: de overlevingskans van haarzelf is toch al heel hoog, en van haar jong behoorlijk hoog. En het mooie is nu: juist oudere vrouwtjes, die hulp goed kunnen gebruiken, hebben meestal helpsters in hun territorium. Zij hebben immers al vaker een jong voortgebracht, en dus een grotere kans dat er tenminste een is die is blijven plakken en komt helpen.

En pa?

Eigenlijk doen we een seychellenzanger-vader te kort door te zeggen dat hij niet broedt en minder intensief voedt. Hij heeft namelijk een andere taak: het nest beschermen tegen roofvijanden die het op het ei hebben voorzien. Zijn inbreng gaat niet, zoals dat van een vrouwtje, achteruit als hij ouder wordt. Misschien is zijn vroege werktempo, dat lager is dan het werktempo van een jong vrouwtje, goed vol te houden.

De overlevingskans van een jong hangt dan ook niet af van de leeftijd van zijn vader. En mannetjes verouderen pas later dan vrouwtjes. Of een broedend paar inderdaad geholpen is met hulp van helpsters hangt dus niet van vaders leeftijd af, maar alleen van die van de moeder.

Willy van Strien

Foto: ©Charlie Davies

Er bestaat ook een andere vorm van hulp bij seychellenzangers

Bronnen:
Hammers, H., S.A. Kingma, L.A. van Boheemen, A.M. Sparks, T. Burke, H.L. Dugdale, D.S. Richardson & J. Komdeur, 2021. Helpers compensate for age-related declines in parental care and offspring survival in a cooperatively breeding bird. Evolution Letters, 20 januari online. Doi: 10.1002/evl3.213
Hammers. M., S.A. Kingma, L.G. Spurgin, K. Bebbington, H.L. Dugdale, T. Burke, J. Komdeur & D.S. Richardson, 2019. Breeders that receive help age more slowly in a cooperatively breeding bird. Nature Communications 10: 1301. Doi: 10.1038/s41467-019-09229-3

Geluidsversterking

Kleine boomkrekel zingt vanuit een venstertje

klein mannetje boomkrekel zingt vanuit een gat om het geluid te versterken

Wie klein is, moet slim zijn. Dat geldt althans voor boomkrekels. Mannetjes die zachter zingen dan andere hebben een goede manier om hun geluid te versterken, laten Rittik Deb en collega’s zien.

Kleine krekels hebben een probleem. Om vrouwtjes te lokken heffen krekelmannetjes hun voorvleugels op en strijken ze over elkaar. De voorvleugels zijn leerachtig en voorzien van een kammetje. Door het strijken gaan ze trillen, en als trillende vliezen brengen ze geluidsgolven voort: het bekende getjirp. Maar aan de vleugelranden doven de geluidsgolven uit, zodat het geluid zachter wordt. Vooral voor kleine soorten, met kleine vleugels, telt dat effect aan. Zoals voor boomkrekels (Oecanthus-soorten) met vleugeltjes van slechts ongeveer één centimeter lang.

Kleine en zacht zingende mannetjes van boomkrekel Oecanthus henryi uit India hebben een unieke methode om hun geluid te versterken, rapporteren Rittik Deb en collega’s: ze maken een geluidsversterker van een blad.

Peervormig gat

Dat het tjirpgeluid aan de vleugelranden uitdooft, komt doordat golven aan voor- en achterkant in tegengestelde fase zitten. Want als de trillende vleugels de lucht aan de voorkanten samendrukken (zodat een golfpiek ontstaat), zet die aan de achterkant uit (golfdal) en omgekeerd. Bij de randen heffen de golven elkaar op vanwege die tegengestelde fase. Dat dempt het geluid.

Boomkrekel-mannetjes kunnen dat voorkómen door de golven aan voor- en achterkant met een wandje gescheiden te houden. Ze doen dat door een venster in een blad te maken en daarin te gaan zitten zingen, met de kop naar de ene kant, het achterlijf naar de andere kant en de opgerichte voorvleugels loodrecht op het lichaam, in één vlak met het blad.

De onderzoekers hadden eerder al laten zien dat de boomkrekels in één keer een zo goed als perfect venster kunnen maken. Ze maken zo’n gat alleen in grote bladeren van hun waardplant, de lipbloemige plant Hyptis suavevolens. Slim, want grote bladeren geven een duidelijk effect. De beste plek voor het gat is in het midden, maar daar zit de hoofdnerf. Zouden de boomkrekels die doorboren, dan zou het blad slap worden. De boomkrekels maken het gat dan ook bijna in het midden, naast de hoofdnerf. En ze maken het peervorming, zodat het mannetje er met opgerichte voorvleugels precies in past, met de vleugelranden vlak naast de vensterranden.

Het venster functioneert uitstekend als geluidsversterker. Het geluid is harder dan het zonder bladvenster zou zijn. Dat vinden vrouwtjes aantrekkelijker. Bovendien komt het geluid verder en bereikt het dus meer vrouwtjes.

Meer sperma

Toch doen lang niet alle boomkrekel-mannetjes de moeite om zo’n geluidsversterker te maken. De onderzoekers laten nu zien dat vooral kleine exemplaren met een zacht geluid het doen, en leggen uit waarom juist zij het doen.

Door vanuit een zelfgemaakt venster te zingen, verhogen kleine en zacht zingende mannetjes het vrouwenbezoek, zoals verwacht. Met deze geluidsversterking kunnen ze per nacht ongeveer zes keer zoveel vrouwtjes aantrekken als zonder, berekenden de onderzoekers. Dat is een behoorlijke winst. Grote en luid zingende mannetjes kunnen met een venster ook meer vrouwtjes lokken. Alleen: zij schieten daar niets mee op, want ze krijgen zonder versterking al zoveel bezoek als ze aan kunnen. Zij hoeven geen extra vrouwtjes te lokken.

Grote mannetjes met een luide zang roepen dan ook op de standaardmanier: vanaf de rand van een blad. Maar andere mannetjes maken een venster om het geluid van hun zang te versterken. Daarmee doen ze zich groter voor dan ze zijn, en vrouwtjes trappen erin. Ze paren langer met luider zingende mannetjes – ofwel grote mannetjes, ofwel kleintjes met geluidsversterking -, zodat die meer sperma kunnen overdragen. Door een venster te maken, vergroten kleine en zacht zingende mannetjes hun voortplantingssucces, dat anders maar laag zou zijn.

Willy van Strien

Foto: Oecanthus henryi. ©Rittik Deb

Bronnen:
Deb, R., S. Modak & R. Balakrishnan, 2020. Baffling: a condition-dependent alternative mate attraction strategy using self-made tools in tree crickets. Proceedings of the Royal Society B 287: 20202229. Doi: 10.1098/rspb.2020.2229
Mhatre, N., R. Malkin, R. Deb, R. Balakrishnan & D. Robert, 2017. Tree crickets optimize the acoustics of baffles to exaggerate their mate-attraction signal. eLife 6: e32763. Doi: 10.7554/eLife.32763

Hoornaars maken rechtsomkeert

Aziatische honingbij ontmoedigt zijn vijand

Hoornaars jagen op Aziatische honingbij

Hoornaars zijn gevaarlijke roofvijanden van de Aziatische honingbij. Die probeert het gevaar af te wenden . Dat kan door naderende hoornaars te laten weten dat ze zijn gezien, zoals Shihao Dong en collega’s beschrijven, of door de nestingang met poep te beplakken, zoals Heather Mattila en collega’s laten zien.

De Aziatische honingbij, Apis cerana, heeft veel meer met gevaarlijke hoornaars te maken dan de Europese honingbij. Zo’n grote wesp met sterke kaken en giftige angel kan voor een kolonie van honingbijen hangen en foeragerende bijenwerksters uit de lucht plukken om op te eten.

En erger: hoornaars kunnen ook in groepen opereren, een bijennest binnengaan, alle volwassen bijen die niet op de vlucht slaan doden en bezit nemen van de larven en poppen. Die brengen ze naar hun eigen nest om aan hun eigen nakomelingen te voeren. Net als honingbijen leven hoornaars in sociale groepen met een koningin die eitjes legt en werksters die haar nakomelingen verzorgen.

Kortom: bezoek van hoornaars is iets wat bijen beslist niet moeten hebben.

Aziatische honingbijen hebben dan ook verschillende verdedigingsmechanismen ontwikkeld. De bijen laten een hoornaar die naderbij komt weten dat ze klaar staan om zich te verdedigen, schrijven Shihao Dong en collega’s. Een verrassingsaanval zit er dan niet in. Of ze smeren dierenpoep om de ingang van hun nest om de vijand af te schrikken, laten Heather Mattila en collega’s zien.

Gezien

Hoornaars zijn vooral in de herfst gevaarlijk, als het broed veel dierlijk voedsel nodig heeft.

Een hoornaar die een kolonie van Aziatische honingbijen vindt, kan niet zomaar naar binnen. Want de nestingang is te klein en wordt bewaakt door bijenwachters die hun nestgenoten kunnen alarmeren. Maar de hoornaar kan een chemisch geurmerk bij het nest aanbrengen en daarmee tientallen collega’s rekruteren, die gezamenlijk de nestopening met hun kaken vergroten en binnenvallen. Dat moeten de bijen zien te vermijden. Ze moeten die eerste hoornaar, de verkenner, afschrikken en een groepsaanval voorkómen.

Dat kan door zo’n hoornaar te laten merken dat ze gezien is, zoals Aziatische honingbijen in China doen. Als een Aziatische hoornaar, Vespa velutina, het nest nadert, zwaaien de bijenwachten met hun achterlijf. Andere wachters nemen deze beweging over, zelfs als ze de hoornaar niet met eigen ogen zien, en het gedrag trekt meer bijenwachters aan. Hoe dichterbij de hoornaar komt of hoe sneller zij vliegt, hoe sneller de zwaaibeweging wordt, tot meer dan 30 zwiepen per minuut.

Aziatische honingbijen doden hoornaars in hittebalHet schrikt de hoornaar af. Want als de bijen haar bijtijds in de gaten hebben, kunnen ze haar aanvallen en doden, zo was al bekend. Met een dichte bal van tientallen of honderden bijen sluiten ze haar in. De bijen laten hun vliegspieren trillen, zodat de temperatuur in de bal oploopt tot zo’n 47°C, een temperatuur die de bijen zelf nog net kunnen verdragen, en het gehalte aan koolstofdioxide stijgt. De hoornaar bezwijkt.

Maar het is beter als het zo ver niet komt, want het kost veel tijd en energie om een hoornaar in zo’n hittebal te doden. Niet alle bijen overleven de actie. Vandaar dat de bijen eerst proberen te vijand te ontmoedigen.

Bekakt

De Aziatische hoornaar is een kleine soort, en niet de gevaarlijkste voor de Aziatische honingbij. Hij voert geen groepsaanval uit en gaat geen bijennesten binnen. Bedreigender zijn de Aziatische reuzenhoornaar, Vespa mandarinia, en de daaraan verwante Vespa soror.

Om de grotere hoornaars te ontmoedigen, doen de Aziatische honingbijen wat meer moeite dan voor de kleine soort, zo lijkt het. In Vietnam weten ze de grote hoornaar Vespa soror van hun nest weg te houden door hoopjes dierenpoep rond de nestingang aan te brengen. Als werksters een hoornaar of haar chemische geurmerk opmerken, zoeken ze een hoop stront, halen er met hun monddelen een klontje vanaf, dragen dat naar het nest en plakken het bij de ingang. Ze doen dat niet als ze de kleinere Aziatische hoornaar, Vespa velutina, bij hun nest ontdekken.

Een bekakte ingang werkt afwerend: hoornaars gaan sneller weg en zijn minder geneigd om op het nest te landen en de ingang open te werken. De onderzoekers weten nog niet precies waarom de poep afwerend werkt.

Geurmerk gemaskeerd

In het noorden van Japan smeren de honingbijen een prutje van gekauwde plantenbladeren om de ingang van hun nest als ze een Aziatische reuzenhoornaar hebben gesignaleerd, bleek uit onderzoek van Ayumi Fujiwara. Het zou goed kunnen zijn dat de geur van het goedje het chemische geurmerk van de hoornaar maskeert. En misschien doet stinkende poep dat ook wel.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Japanse gele hoornaar, Vespa simillima xanthoptera, bij nest van Aziatische honingbij, Apis cerana. Takahashi (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.1 JP)
Klein: Aziatische honingbijen vormen een hittebal rondom twee hoornaars. Takahashi (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.1 JP)

Bronnen:
Dong, S., K. Tan & J.C. Nieh, 2020. Visual contagion in prey defence signals can enhance honest defence. Journal of Animal Ecology, 20 november online. Doi: 10.1111/1365-2656.13390
Mattila, H.R., G.W. Otis, L.T.P. Nguyen, H.D. Pham, O.M. Knight & N.T. Phan, 2020. Honey bees (Apis cerana) use animal feces as a tool to defend colonies against group attack by giant hornets (Vespa soror). PLoS ONE 15(12): e0242668. Doi: 10.1371/journal.pone.0242668
Fujiwara, A., M. Sasaki & I. Washitani, 2016. A scientific note on hive entrance smearing in Japanese Apis cerana induced by pre-mass attack scouting by the Asian giant hornet Vespa mandarinia. Apidologie 47: 789-791. Doi: 10.1007/s13592-016-0432-z
Tan, K., Z. Wang, H. Li, S. Yang, Z. Hu, G. Kastberger & B.P. Oldroyd, 2012. An ‘I see you’ prey-predator signal between the Asian honeybee, Apis cerana, and the hornet, Vespa velutina. Animal Behaviour 83: 879-882. Doi: 10.1016/j.anbehav.2011.12.031

Libel op reis

Wereldzwerver legt duizenden kilometers af

de wereldzwerver legt enorme afstanden af

De libel Pantala flavescens, de wereldzwerver, stond al bekend als trekker die enorme afstanden overbrugt. Met chemische analyses van de vleugels bevestigen Keith Hobson en collega’s nogmaals dat beeld.

Het is bekend dat sommige vlinders tussen ver uit elkaar gelegen gebieden trekken waar ze zomer en winter doorbrengen: monarchvlinder en distelvlinder. Minder bekend is dat er ook twee soorten libellen zijn die een lange reis niet schuwen: Pantala hymenaea uit Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en vooral de wereldzwerver, Pantala flavescens, die inderdaad een bijna wereldwijde verspreiding heeft. Deze soorten behoren tot de familie van de korenbouten.

trekkende wereldzwerver rust onderwegUit eerder onderzoek van Daniel Troast was gebleken dat wereldzwervers uit Noord Amerika (VS), Zuid Amerika (Guyana) en Azië (India, Korea en Japan) niet van elkaar verschillen in genetisch opzicht. Dat betekent dat de verschillende populaties met elkaar in contact staan. Oftewel: ze moeten grote afstanden kunnen afleggen.

Unieke prestatie

En dat doen ze zeker, blijkt uit chemische analyses van de vleugels door Keith Dobson en collega’s. Die analyses draaien om het relatieve gehalte aan deuterium (een isotoop (zware variant) van waterstof); dat weerspiegelt het gehalte in het water waarin de libellen als larven zijn opgegroeid. De waterstofisotopen-samenstelling van water hangt af van neerslag en temperatuur.

Hobson had al eerder in kaart gebracht hoe wereldzwervers jaarlijks op en neer pendelen van Noord-India , of misschien zelfs van over de Himalaya, naar Oost-Afrika. De totale afstand van zo’n ronde is tenminste 18.000 kilometer. Er zijn meerdere generaties nodig om hem te volbrengen. Een individueel beestje legt tot 6000 kilometer af in zijn leven; sommige vliegen 3500 kilometer over de oceaan. Dat is een unieke prestatie in de insectenwereld.

De treklibellen vangen onderweg kleine beestjes uit de lucht om te eten. Ze vliegen op grote hoogte en maken waarschijnlijk gebruik van winden die samenhangen met de ‘intertropische convergentiezone’. De zone verlegt zich gedurende het jaar en dat gaat gepaard met wind en instabiel weer.

Japanse zomergasten

Nu nam Hobson wereldzwervers onder de loep die ’s zomers in Japan verblijven. Ze zijn daar van april tot november te vinden en komen van juni tot september in grote aantallen voor. Het grootste deel van Japan is ’s winters te koud voor hen, dus ze overwinteren daar niet. Als ze in het voorjaar verschijnen, komen ze van elders. En dat elders is duizenden kilometers ver weg.

Volgens de vleugelanalyse komen de eerste exemplaren, in april, waarschijnlijk uit het zuidwesten: Zuid-China en Zuidoost-Azië. Later, in de zomer, arriveren libellen vanuit het westen, namelijk Noord-China en Mongolië , of vanuit Zuid-China, Noord-India en het Tibetaans Hoogland. Zou de reis vanuit Noord-India een vervolg zijn van de trektocht uit Oost-Afrika? Dat vermelden de onderzoekers helaas niet.

Nog later, in oktober en november, blijven libellen uit westelijke richting binnenkomen; Hobson vond dan ook exemplaren ook uit Korea en het oosten van Rusland. Slechts een aantal dieren was in Japan zelf opgegroeid. De migratie hangt samen met de windrichting, die ’s zomers overwegend westelijk is.

Snelle ontwikkeling

Het zwervende bestaan van de wereldzwerver is mede mogelijk doordat de larven zich snel ontwikkelen. Waar die ontwikkeling bij andere soorten tien maanden duurt, heeft de wereldzwerver er ongeveer zes weken voor nodig. En dan kan de trek worden voortgezet.

Die korte ontwikkelingsduur betekent ook dat libellen niet zijn aangewezen op permanent water voor hun voortplanting. Vrouwtjes kunnen hun eitjes ook goed kwijt in tijdelijke watertjes die ontstaan in perioden met veel regen.

Willy van Strien

Foto’s
Groot: De wereldzwerver, Pantala flavescens. Rison Thumboor (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)
Klein: Rustende wereldzwervers. Shyamal (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Meer insecten die trekken: monarchvlinder en distelvlinder

Bronnen:
Hobson, K.A., H. Jinguji, Y. Ichikawa, J.W. Kusack & R.C. Anderson, 2020. Long-distance migration of the globe skimmer dragonfly to Japan revealed using stable hydrogen (δ 2H) isotopes. Environmental Entomology, 21 november online. Doi: 10.1093/ee/nvaa147
Troast, D., F. Suhling, H. Jinguji, G. Sahlén & J. War, 2016. A global population genetic study of Pantala flavescens. PLoS ONE 11: e0148949. Doi: 10.1371/journal.pone.0148949
Hobson, K.A., R.C. Anderson, D.X. Soto & L.I. Wassenaar, 2012. Isotopic evidence that dragonflies (Pantala flavescens) migrating through the Maldives come from the northern Indian subcontinent. PLoS ONE 7: e52594. Doi: 10.1371/journal.pone.0052594

Eerst vriendelijk

Oudere sierschildpad-man gaat over tot geweld

Man sierschildpad is aardig als hij jong is

Tijdens hun leven veranderen sierschildpad-mannen hun gedrag tegenover vrouwen; ze schakelen over van een hoffelijke benadering op dwang, zagen Patrick Moldowan en collega’s.

Het gaat er bij de paring van de Amerikaanse sierschildpad, Chrysemys picta, vaak gemoedelijk aan toe. Een man maakt een vrouw het hof en op een gegeven moment streelt hij haar kop met de nagels van zijn voorpoten; die nagels zijn bij mannen langer dan bij vrouwen. Als zij daardoor bereidwillig wordt, gaat het samenzijn door. Deze gang van zaken was bekend.

Maar de heren zijn niet altijd zo vriendelijk, schrijven Patrick Moldowan en collega’s, die de dieren in moerassen in Canada bestuderen. Het was hun opgevallen dat gedurende de broedperiode, in de late zomer, veel vrouwen bijtwonden hebben op kop en nek. Kennelijk kunnen mannen venijnig worden en bijten, stellen ze. Daar wilden ze meer van weten.

Nagels of tanden

De tactiek waarmee een sierschildpad-man een vrouw benadert, blijkt af te hangen van zijn grootte, en dus zijn leeftijd. De onderzoekers kwamen daarachter door dieren, die ze eerst opmaten, tijdelijk in te sluiten in een hok in hun leefomgeving. Ze filmden hun gedrag en bekeken achteraf de beelden. Jonge volwassen mannen zijn galante strelers, zagen ze. Hun voorpoten hebben erg lange nagels. Maar als mannen ouder worden en doorgroeien, groeien die nagels niet mee. Zij worden daardoor in verhouding steeds kleiner.

Tegelijk krijgen mannen ‘wapens’. Vooraan op de bovenkaak verschijnen twee neptanden (tomiodonten). Bij mannen zijn die tanden veel prominenter dan bij vrouwen, en als een man groeit, worden zijn tanden in verhouding groter. Op de voorrand van het bovenschild vormen zich bovendien uitsteeksels. Die wapens zetten mannen in om vrouwen te dwingen tot paren; ze bijten en slaan met hun schild.

Mannen schakelen dus tijdens hun leven over van een vriendelijke naar een gewelddadige houding tegenover vrouwen en de relatieve grootte van nagels, tanden en uitsteeksels past bij hun gedrag.

Opslag

Een geslaagde daad kan veel nakomelingen opleveren; ook op langere termijn, want een vrouw slaat het sperma langdurig op. Logisch dus dat een sierschildpad-man moeite doet om een vrouw voor zich te winnen. Maar waarom doen alleen kleine mannen dat op vriendelijke wijze? Misschien omdat vrouwen, die gemiddeld groter zijn, zich goed tegen opdringerige kleine mannen zouden kunnen verweren. Dan is het beter om aardig te doen. Maar als mannen groter en sterker worden, levert dwang kennelijk meer succes op.

Helaas konden de onderzoekers niet zien of grote mannen werkelijk met geweld een paring weten af te dwingen, want zo ver gingen de dieren in de experimenten niet.

Willy van Strien

Foto: Rickard Holgersson (via Flickr, Creative Commons, Public Domain)

Bronnen:
Moldowan, P.D., R.J. Brooks & J.D. Litzgus, 2020. Sex, shells, and weaponry: coercive reproductive tactics in the painted turtle, Chrysemys picta. Behavioral Ecology and Sociobiology 74: 142. Doi: 10.1007/s00265-020-02926-w
Moldowan, P.D., R.J. Brooks & J.D. Litzgus, 2020. Demographics of injuries indicate sexual coercion in a population of Painted Turtles (Chrysemys picta). Canadian Journal of Zoolology 98: 269-278 Doi: 10.1139/cjz-2019-0238
Hawkshaw, D.M., P.D. Moldowan, J.D. Litzgus, R.J. Brooks & N Rollinson, 2019. Discovery and description of a novel sexual weapon in the world’s most widely-studied freshwater turtle. Evolutionary Ecology 33: 889-900. Doi: 10.1007/s10682-019-10014-3

Zuur na het zoet

Mier slikt eigen mierenzuur om gezond te blijven

mierenzuur houdt schubmier gezond

Mierenzuur blijkt voor mieren een prima middel te zijn om een infectie door besmet voedsel te voorkómen, ontdekten Simon Tragust en collega’s. Een slok zuur na consumptie verhoogt de overlevingskans.

Mensen houden van zoete toetjes, maar voor schubmieren (Formicinae) geldt juist: na het zoet komt het zuur. Zij nemen een slok mierenzuur als ze wat gegeten of gedronken hebben, zagen Simon Tragust en collega’s.

Dat is opmerkelijk, want mierenzuur is een agressief, bijtend goedje. Schubmieren maken het aan in een gifklier die een opening heeft aan het eind van het achterlijf. Bekend was dat ze het ter verdediging naar roofvijanden spuiten, zoals vogels, spinnen en insecten, en dat is begrijpelijk. Maar inslikken?

Desinfecteren

Tragust en collega’s hadden eerder al laten zien dat schubmieren hun zuur niet alleen inzetten tegen roofvijanden, maar ook tegen ziekteverwekkers. Werksters gebruiken het in combinatie met hars om een ziekteverwekkende schimmel (Metarhizium brunneum) uit hun nest houden.

Daarnaast houden ze het broed met mierenzuur schoon. Ontdekken ze poppen die met sporen van de ziekteverwekkende schimmel zijn bedekt, dan maken ze die schoon en verspreiden ze er mierenzuur over, dat ze dat vanuit de klieropening in het achterlijf in de mond genomen hebben.

Zijn er toch al schimmelsporen op een pop ontkiemd en is de schimmel binnengedrongen, dan halen werksters de geïnfecteerde pop uit de cocon waarin hij zit, maken gaatjes in de huid en brengen daardoor mierenzuur in. Dan kan de schimmel niet meer doorgroeien en sporen vormen die de rest van de kolonie besmetten. De pop overleeft de behandeling niet, maar zou anders aan de schimmel te gronde zijn gegaan.

Zure krop

Nu komt dus een nieuwe toepassing van mierenzuur aan het licht: schubmieren slikken hun eigen mierenzuur in als ze iets gegeten of gedronken hebben. Tragust leidt dat af uit proeven in het lab met schubmier Camponotus floridanus. Hij gaf mieren honingwater of gewoon water en zag dat ze daarna aan hun achterlijf likten. Kennelijk namen ze dan zuur in de mondholte op en slikten het door, want Tragust liet zien dat de inhoud van hun krop, net voor de maag, daarna heel erg zuur werd.

Misschien, was het idee, slikken werksters mierenzuur om bacteriën te doden die op voedsel aanwezig kunnen zijn. En dat klopte, bleek uit proeven waarbij werksters voedsel kregen dat met een ziekteverwekkende bacterie (Serratia marcescens) was besmet. Bij mieren die daarna een slok mierenzuur namen, overleefde die bacterie het verblijf in de krop niet en bleef de rest van het darmstelsel schoon. Mieren die verhinderd werden om zuur op te nemen, liepen een groter risico op een dodelijke infectie.

Alleen bacteriën die in een zure omgeving gedijen overleven een zure krop, en zulke bacteriën bevolken dan ook de mierendarm. Maar dat zijn gunstige bacteriën, die helpen het voedsel te verteren.

Het zuur werkt dus uitstekend tegen ziekteverwekkende microben. Gelukkig hoeven wij niet zoals schubmieren een uiterst zuur toetje te nemen, want onze maag houdt zichzelf zuur.

Willy van Strien

Foto: Schubmier Camponotus cf. nicobarensis. ©Simon Tragust

Mieren gebruiken mierenzuur ook om hun nest schimmelvrij te houden

Bronnen:
Tragust, S., C. Herrmann, J. Häfner, R. Braasch, C. Tilgen, M. Hoock, M.A. Milidakis, R. Gross & H. Feldhaar, 2020. Formicine ants swallow their highly acidic poison for gut microbial selection and control. eLife 9: e60287. Doi: 10.7554/eLife.60287
Pull, C.D., L.V. Ugelvig, F. Wiesenhofer, A.V. Grasse, S. Tragust, T. Schmitt, M.J.F. Brown & S. Cremer, 2018. Destructive disinfection of infected brood prevents systemic disease spread in ant colonies. eLife 7: e32073. Doi: 10.7554/eLife.32073
Tragust, S., B. Mitteregger, V. Barone, M. Konrad, L.V. Ugelvig & S. Cremer, 2013. Ants disinfect fungus-exposed brood by oral uptake and spread of their poison. Current Biology 23: 76-82. Doi: 10.1016/j.cub.2012.11.034

Is het een mier?

Springspin ruilt springvermogen in voor veiligheid

Myrmarachne: springspin lijkt sprekend op mier

 

Om aan roofvijanden te ontkomen, nemen sommige soorten Myrmarachne springspinnen het uiterlijk aan van een mier. Slimme zet, maar springen lukt dan niet goed meer, schrijven Yoshiaki Hashimoto en collega’s.

Iedereen ziet het verschil tussen een spin en een mier. Het lichaam van een spin heeft twee delen: een kopborststuk en een achterlijf dat meestal rond is. Het beestje heeft acht poten. Een mier daarentegen is slank. Kop en borststuk zijn gescheiden, terwijl het achterlijf met een smal ‘steeltje’ aan het borststuk vast zit; zij heeft zes poten en twee antennen.

Maar je kunt je vergissen, want sommige springspinnen, Myrmarachne-soorten, bootsen overtuigend het uiterlijk van een spin na. Dat gaat wel ten koste van hun springkunsten, laten Yoshiaki Hashimoto en collega’s zien.

Het zal zeker gunstig zijn voor deze spinnetjes om op een mier te lijken. Roofvijanden schrikken ervoor terug om een mier te pakken; die kan immers bijten en steken, mierenzuur spuiten of een leger collega’s in de buurt hebben. Spinnen die op een mier lijken, laten ze ook met rust.

Compleet beeld

De spinnen halen van alles uit de kast voor een goede vermomming. Vrouwtjes van Myrmarachne plataleoides bijvoorbeeld lijken sprekend op de groene wevermier (Oecophylla smaragdina). Ze zijn even groot en van dezelfde kleur. De vorm klopt ook, dankzij een insnoering achter de kop en een verlengd steeltje tussen een slank borststuk en een dun, lang achterlijf dat aan de voorkant is vernauwd. Twee zwarte vlekken aan de zijkant van de kop imiteren de grote ogen van mieren; de acht echte spinnenogen aan de voorkant vallen juist weinig op. En om het beeld compleet te maken heffen deze spinnen het eerste pootpaar vaak wat op, zodat het lijkt alsof ze zes poten en een paar antennen hebben, zoals mieren.

Maar Hashimoto vroeg zich af: blijven springspinnen die een mier nabootsen wel echt springspinnen? Met andere woorden: gaat de vermomming niet ten koste van het springvermogen?

Springspinnen maken geen web, maar jagen op de grond en bespringen hun prooien. Daartoe strekken ze hun poten. Ze doen dat niet met spierkracht, maar met kracht die ontstaat door vloeistofdruk: vanuit het achterlijf pompen ze hemolymfe, hun variant van bloed, naar het kopborststuk, waar de poten aan vast zitten, en door het kopborststuk samen te trekken, voeren ze de druk op zodat de poten zich strekken. Voor de mier-nabootsers is dat lastig, want ze moeten de vloeistof door het dunne steeltje tussen achterlijf en kopborststuk persen, en ze kunnen met het dunne kopborststuk weinig druk creëren. Vandaar de vraag.

Reuzensprong

De onderzoekers maten zeven Myrmarachne-soorten uit tropisch Zuidoost-Azië op en vergeleken hun vorm met die van andere soorten springspinnen. Myrmarache-spinnen waren inderdaad langer en slanker. Sommige mier-nabootsers, waaronder Myrmarachne plataleoides, waren superslank omdat ze een zeer dunne mier als voorbeeld hebben.

Bij een test in het lab sprongen gewone springspinnen een afstand van bijna drie keer hun lichaamslengte. Dat haalden de mier-nabootsers niet. De superslanke soorten sprongen maar tweederde van hun lichaamslengte, de wat dikkere soorten kwamen iets verder. Mierachtige springspinnen hebben dus inderdaad ingeleverd op hun springvermogen in ruil voor veiligheid. Dat maakt jagen moeilijker, want ze kunnen niet van een afstand een prooi bespringen. Uit proeven blijkt dan ook dat ze vaker misgrijpen dan gewone springspinnen.

Er zijn aanwijzingen, schrijven de onderzoekers, dat de superslanke mier-nabootsers zijn overgestapt op een hoofdzakelijk plantaardig dieet. Dat zou dan wel een reuzensprong zijn – zij het figuurlijk.

Willy van Strien

Foto: De springspin Myrmarachne plataleoides, vrouwtje. Renjusplace (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Hashimoto, Y., T. Endo, T.Yamasaki, F.Hyodo & T. Itioka, 2020. Constraints on the jumping and prey‑capture abilities of ant‑mimicking spiders (Salticidae, Salticinae, Myrmarachne). Scientific Reports 10: 18279. Doi: 10.1038/s41598-020-75010-y

Succesvol nest? Wegwezen!

Plevieren verlaten geslaagd gezin om elders opnieuw te beginnen

Plevieren, zoals de Amerikaanse strandplevier, scheiden als ze succesvol zijn

Een succesvol huwelijk leidt tot echtscheiding, althans bij plevieren. Want een ouder die vertrekt, kan meer jongen op de wereld zetten, constateerden Naerhulan Halimubieke en collega’s.

Een vogelman en -vrouw die samen succesvol een nest jongen hebben grootgebracht, doen er goed aan om bij elkaar te blijven, zou je denken. Ze hebben immers bewezen een goed team te zijn. En na een teleurstellend broedresultaat kunnen ze het beste maar uiteengaan en een andere partner zoeken, waarmee het wellicht beter lukt. De meeste soorten vogels die als koppels broeden doen het inderdaad zo.

Maar plevieren niet. Zij draaien het juist om, schrijven Naerhulan Halimubieke en collega’s. Een koppel plevieren zal vaak scheiden als het jongen heeft voortgebracht. En als een legsel is mislukt, blijven man en vrouw bij elkaar om het samen nog eens te proberen. Voor plevieren pakt dat het beste uit.

Nieuwe leg

De onderzoekers hadden dit patroon – scheiden bij succes, bij elkaar blijven bij mislukking – eerder al gevonden bij de Amerikaanse strandplevier Charadrius nivosus, die op zandstranden leeft. Een legsel bestaat uit drie eieren in een kuiltje, die door beide ouders worden bebroed. Als de kuikens uitkomen, verlaten ze meteen het nest. Ze zoeken zelf hun voedsel en vragen van hun ouders alleen warmte en bescherming. Daar kan één ouder gemakkelijk in voorzien. Het is dan ook niet nodig dat beide ouders bij de jongen blijven tot die, na ongeveer een maand, helemaal zelfstandig zijn.

Daarom zal vaak een van de ouders het succesvolle gezin verlaten, een nieuwe partner zoeken en een volgende leg beginnen. Vertrekkende ouders winnen tijd en profiteren zoveel mogelijk van het broedseizoen; hun gedrag levert hen gemiddeld een groter aantal jongen op in dat seizoen.

Vrouwtjes vertrekken vaker dan mannetjes. Dat zal ermee samenhangen dat er een klein overschot is aan volwassen mannetjes, zodat vrouwtjes gemiddeld sneller een nieuwe partner ontmoeten.

Anders ligt het als een broedsel bij de Amerikaanse strandplevier mislukt. Dat komt meestal doordat een roofvijand het nest geplunderd heeft. Dan kunnen de ouders het beste bij elkaar blijven om onmiddellijk een nieuw nest te beginnen.

Andere plevieren

Nu blijkt dit ook voor andere soorten plevieren, die allemaal langs kusten leven, te gelden. Halimubieke en collega’s onderzochten acht soorten, waaronder de strandplevier uit Europa, Charadrius alexandrinus. In populaties met een groter broedsucces vinden meer echtscheidingen binnen een broedseizoen plaats dan in populaties met minder succes, constateerden ze. En binnen populaties gaan koppels met een succesvol nest vaker uiteen dan stellen die hun legsel zien mislukken.

Over de jaren heen zijn deze vogels ook niet per se trouw aan hun partners. Als een nieuw broedseizoen aanbreekt, beginnen ze zo snel mogelijk te nestelen zonder zich erg druk te maken over partnerkeuze. Zo veel mogelijk nakomelingen krijgen, dat is het enige dat telt.

Willy van Strien

Foto: Amerikaanse strandplevier, Charadrius nivosus. Lisa Mcgloin (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 3.0)

Ook bij buidelmezen kunnen de ouders ervandoor gaan, met soms dramatisch gevolg

Bronnen:
Halimubieke, N., K. Kupán, J.O. Valdebenito, V. Kubelka, M.C. Carmona‑Isunza, D. Burgas, D. Catlin, J.J.H. St Clair, J. Cohen, J. Figuerola, M. Yasué, M. Johnson, M. Mencarelli, M. Cruz‑López, M. Stantial, M.A. Weston, P. Lloyd, P. Que, T. Montalvo, U. Bansal, G.C. McDonald, Y. Liu, A. Kosztolányi & T. Székely, 2020. Successful breeding predicts divorce in plovers. Scientific Reports 10: 15576. Doi: 10.1038/s41598-020-72521-6
Halimubieke, N., J.O. Valdebenito, P. Harding, M. Cruz‐López, M.A. Serrano‐Meneses, R. James, K. Kupán & T. Székely, 2019. Mate fidelity in a polygamous shorebird, the snowy plover (Charadrius nivosus). Ecology and Evolution. 9: 10734-10745. Doi: 10.1002/ece3.5591

Op tijd in bloei

Warkruid luistert signaal van gastheer af

warkruid weet zijn bloei af te stemmen op zijn gastheer

Warkruid, een plant die parasiteert op andere planten, bloeit vrijwel tegelijk met zijn gastheer. De parasiet pikt het signaal van de gastheer op dat de bloemvorming in gang zet, laten Guojing Shen en collega’s zien.

Soms is een plant overdekt met een wirwar van dunne, vastzittende draden. Dat is niet best voor die plant, want die draden zijn stengels van een parasitaire plant: warkruid (Cuscuta). Wereldwijd bestaan er zo’n tweehonderd soorten van. Zij hebben als regel meerdere gastheerplanten waarop ze gedijen. En of zo’n gastheer nu vroeg of laat in het seizoen tot bloei komt, warkruid doet mee en laat zijn bloemetjes tegelijkertijd verschijnen. Guojing Shen en collega’s achterhaalden hoe Australisch warkruid (Cuscuta australis) de bloeitijd van zijn verschillende gastheren weet te volgen.

Als jonge warkruidplantjes na ontkieming eenmaal een gastheerplant te pakken hebben, verliezen ze hun wortel, zodat ze geen water en voedingsstoffen meer uit de bodem kunnen opnemen. Bovendien hebben ze geen groene bladeren die met behulp van zonlicht koolstofdioxide uit de lucht opnemen en omzetten in koolhydraten, zoals andere planten. Alles wat ze nodig hebben, halen ze uit de gastheer, waar ze zich uitbundig omheen slingeren.

Maximaal uitzuigen

Om zijn gastheer uit te zuigen, vormt warkruid talloze zuigorganen (of boorwortels, wetenschappelijke naam: haustoria) die de stengels van zijn gastheer ingroeien en contact maken met zijn zeefvaten, die organische verbindingen transporteren, en houtvaten, die water transporteren. Door die haustoria onttrekt de parasiet voeding en water aan zijn slachtoffer.

Eenjarige warkruidsoorten, zoals Cuscuta australis, groeien eerst, bloeien dan en sterven na de bloei af. De parasiet haalt het maximale uit zijn gastheer als hij tegelijk met hem bloeit. Want als hij eerder in bloei komt, bereikt hij niet de omvang die hij had kunnen bereiken door langer door te groeien. Dat betekent dat hij minder bloemen en minder zaadjes maakt dan mogelijk was geweest. Maar stelt hij het te lang uit, dan komt hij tijdens de bloei voeding te kort. Want de gastheer sluist dan zoveel mogelijk voedingsstoffen naar zijn eigen bloemen en zaden en daardoor circuleren er minder in de vaten waaruit warkruid tapt.

Warkruid moet de bloei dus afstemmen op die van zijn gastheer.

Warkruid luistert af

De meeste planten bepalen hun bloeitijd aan de hand van verandering in daglengte. Als het tijd wordt, maken de bladeren het eiwit FT (flowering locus T), dat zich via de zeefvaten over de plant verspreidt. Dit eiwit schakelt de bloemvorming aan; het is, met andere woorden, een mobiel bloeisignaal.

Warkruid zou weinig hebben aan een eigen bloeisignaal, omdat het gelijk moet opgaan met zijn gastheer. Het moet dus flexibel zijn. Het is dan ook niet vreemd dat het geen functioneel FT-eiwit lijkt te hebben. Een warkruid-variant van het eiwit is er wel, maar het zet de bloei niet in gang. Hoe regelt de parasiet zijn bloei dan wel?

Door het bloeisignaal van de gastheer af te luisteren, schrijft Shen. Hij deed onderzoek aan Australisch warkruid, maar het verhaal zal voor meer soorten gelden. Voor groot warkruid (Cuscuta europaea) bijvoorbeeld, dat je in West-Europa kunt aantreffen op brandnetel en hop; of voor klein warkruid (Cuscuta epithymum), oftewel duivelsnaaigaren, dat groeit op onder meer heide, brem, gaspeldoorn en tijm.

Bekend was al dat de parasiet via haustoria niet alleen water en voedingsstoffen aan de gastheer onttrekt, maar dat er ook allerlei biologisch actieve stoffen worden uitgewisseld.

Waaronder het FT-eiwit.

Perfecte methode

Als voor de gastheer de bloeiperiode nadert en hij FT-eiwit aanmaakt, komt dat ook in het warkruid terecht. De onderzoekers laten zien dat het eiwit van de gastheer ook in de parasiet actief is en daar de bloemvorming in gang zet.

En zo komt het helemaal goed. Afluisteren is voor warkruid een perfecte manier om de bloei goed samen te laten vallen met die van zijn gastheer.

Willy van Strien

Foto: Australisch warkruid, Cuscuta australis. Harry Rose (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Bekijk de groei van vijfhoekig warkruid (Cuscuta pentagona, uit Noord-Amerika) op video

Bronnen:
Shen, G., N. Liu, J. Zhang, Y. Xu, I.T. Baldwin & J. Wu, 2020. Cuscuta australis (dodder) parasite eavesdrops on the host plants’ FT signals to flower. Proceedings of the National Academy of Sciences, 31 augustus online. Doi: 10.1073/pnas.2009445117
Liu, N., G. Shen, Y. Xu, H. Liu, J. Zhang, S. Li, J. Li, C. Zhang, J. Qi, L. Wang & J. Wu, 2020. Extensive inter-plant protein transfer between Cuscuta parasites and their host plants. Molecular Plant 13, 573-585. Doi: 10.1016/j.molp.2019.12.002

Ware zwangerschap

Drachtige zeepaardman, Hippocampus abdominalis, voedt de embryo’s bij

pregnant Hippocampus abdominalis males provision the embryos

Zeepaardjes zijn levendbarend, en het zijn de mannen die zwanger zijn. Mannetjes van het zeepaard Hippocampus abdominalis voorzien de embryo’s zelfs van voedingsstoffen, ontdekten Zoe Skalkos en collega’s.

Sommige soorten vissen zijn levendbarend. Meestal worden de jonge visjes dan uit de moeder geboren, maar bij zeepaardjes speelt de vader een unieke rol. Hij draagt de bevruchte eitjes in een vlezige, afgesloten broedbuidel tot de jonge visjes zelfstandig kunnen leven. Bij papa in de buidel zijn de embryo’s veilig voor kleine roofvijanden en ziekteverwekkers. De aanstaande vader zorgt dat het water in de buidel de juiste samenstelling heeft; de goed doorbloede buidelhuid levert zuurstof en afvalstoffen worden afgevoerd.

Mannetjes van Hippocampus abdominalis, het dikbuik-zeepaard dat leeft rond Australië en Nieuw-Zeeland, voorzien hun embryo’s bovendien van voedingsstoffen, schrijven Zoe Skalkos en collega’s.

Complexe broedbuidel

Als zeepaarden paren, brengt het vrouwtje haar eitjes over naar de broedbuidel van haar partner, die hij eerst heeft opgerekt door hem met zeewater te vullen. Hij bevrucht de eitjes meteen en draagt ze tot hij de jonge visjes kan laten gaan. Tijdens hun ontwikkeling leven de embryo’s van de grote hoeveelheid eiwitrijke dooier die de eitjes bevatten.

Hippocampus abdominalis is een grote soort, tot 35 centimeter lang, en heeft de meest complexe vorm van mannelijke zwangerschap onder zeepaarden. Jonge embryo’s zijn diep in de buidelwand ingenesteld; sommige zijn geheel door buidelweefsel omsloten. De embryo’s kunnen met de voedzame dooier toe, blijkt uit proeven waarin ze zich buiten een broedbuidel ontwikkelden. Maar de jonge visjes die zo worden opgekweekt, groeien slecht en lopen een groter risico om dood te gaan. Zou de zwangere vader via de buidelwand voedingsstoffen naar de honderden jonkies doorsluizen, vroegen de onderzoekers zich daarom af.

Aanvulling

Om dat na te gaan, vergeleken ze het drooggewicht van pas bevruchte eitjes met dat van jonge visjes, die na een draagtijd van zo’n 24 dagen uitzwemmen. Ze bepaalden ook het vetgehalte van eitjes en jonkies. Van eerder onderzoek wisten ze namelijk dat celonderdelen die vetten transporteren in grote hoeveelheden worden aangemaakt in de broedbuidel van zwangere mannetjes. Vet is de belangrijkste energiebron voor de embryo’s en ze hebben er veel van nodig.

Als de vader de embryo’s geen voedingsstoffen zou leveren, zou het drooggewicht van uitzwemmende visjes lager zijn dan dat van pas bevruchte eitjes. Embryo’s verbruiken immers de voedselvoorraad die de moeder meegaf; ze groeien ervan, maar een deel gaat bij de stofwisseling verloren. Het gewichtverlies zou, naar schatting, 30 tot 40 procent zijn.

Maar, zo bleek, jonge visjes van Hippocampus abdominalis hebben hetzelfde drooggewicht als pas bevruchte eitjes. Ook het vetgehalte was hetzelfde. Dat moet haast wel betekenen dat vader zijn nakomelingen bijvoedt, vooral met vetten, om aan te vullen wat verloren gaat.

Bijna volwaardig

Zeenaalden zijn vissen die nauw verwant zijn aan zeepaarden. Ook zeenaaldvaders dragen de embryo’s bij zich, al hebben niet alle zeenaaldsoorten daar een hoogontwikkelde, afgesloten broedbuidel voor. Van sommige soorten zeenaalden was bekend dat de vaders een kleine hoeveelheid voedingsstoffen naar de embryo’s transporteren. Nu blijkt dat dus ook bij tenminste één soort zeepaard te gebeuren.

Deze vissenvaders maken een zwangerschap door met alles erop en eraan. Toch is hun zwangerschap, vergeleken met die van zoogdieren, niet helemaal volwaardig, want de vissenmoeders leveren de meeste voeding voor de embryo’s. Maar bijzonder is het zeker.

Willy van Strien

Foto: Hippocampus abdominalis tijdens paring. Elizabeth Haslam (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Bekijk een filmpje over balts en geboorte van Hippocampus abdominalis

Bronnen:
Skalkos, Z.M.G., J.U. Van Dyke & C.M. Whittington, 2020. Paternal nutrient provisioning during male pregnancy in the seahorse Hippocampus abdominalis. Journal of Comparative Physiology B 190: 547-556. Doi: 10.1007/s00360-020-01289-y
Whittington, C.M., O.W. Griffith, W. Qi, M.B. Thompson & A.B. Wilson, 2015. Seahorse brood pouch transcriptome reveals common genes associated with vertebrate pregnancy. Molecular Biology and Evolution 32: 3114-3131. Doi: 10.1093/molbev/msv177

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑