Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: eetgewoonten (Pagina 1 van 2)

Zuur na het zoet

Mier slikt eigen mierenzuur om gezond te blijven

mierenzuur houdt schubmier gezond

Mierenzuur blijkt voor mieren een prima middel te zijn om een infectie door besmet voedsel te voorkómen, ontdekten Simon Tragust en collega’s. Een slok zuur na consumptie verhoogt de overlevingskans.

Mensen houden van zoete toetjes, maar voor schubmieren (Formicinae) geldt juist: na het zoet komt het zuur. Zij nemen een slok mierenzuur als ze wat gegeten of gedronken hebben, zagen Simon Tragust en collega’s.

Dat is opmerkelijk, want mierenzuur is een agressief, bijtend goedje. Schubmieren maken het aan in een gifklier die een opening heeft aan het eind van het achterlijf. Bekend was dat ze het ter verdediging naar roofvijanden spuiten, zoals vogels, spinnen en insecten, en dat is begrijpelijk. Maar inslikken?

Desinfecteren

Tragust en collega’s hadden eerder al laten zien dat schubmieren hun zuur niet alleen inzetten tegen roofvijanden, maar ook tegen ziekteverwekkers. Werksters gebruiken het in combinatie met hars om een ziekteverwekkende schimmel (Metarhizium brunneum) uit hun nest houden.

Daarnaast houden ze het broed met mierenzuur schoon. Ontdekken ze poppen die met sporen van de ziekteverwekkende schimmel zijn bedekt, dan maken ze die schoon en verspreiden ze er mierenzuur over, dat ze dat vanuit de klieropening in het achterlijf in de mond genomen hebben.

Zijn er toch al schimmelsporen op een pop ontkiemd en is de schimmel binnengedrongen, dan halen werksters de geïnfecteerde pop uit de cocon waarin hij zit, maken gaatjes in de huid en brengen daardoor mierenzuur in. Dan kan de schimmel niet meer doorgroeien en sporen vormen die de rest van de kolonie besmetten. De pop overleeft de behandeling niet, maar zou anders aan de schimmel te gronde zijn gegaan.

Zure krop

Nu komt dus een nieuwe toepassing van mierenzuur aan het licht: schubmieren slikken hun eigen mierenzuur in als ze iets gegeten of gedronken hebben. Tragust leidt dat af uit proeven in het lab met schubmier Camponotus floridanus. Hij gaf mieren honingwater of gewoon water en zag dat ze daarna aan hun achterlijf likten. Kennelijk namen ze dan zuur in de mondholte op en slikten het door, want Tragust liet zien dat de inhoud van hun krop, net voor de maag, daarna heel erg zuur werd.

Misschien, was het idee, slikken werksters mierenzuur om bacteriën te doden die op voedsel aanwezig kunnen zijn. En dat klopte, bleek uit proeven waarbij werksters voedsel kregen dat met een ziekteverwekkende bacterie (Serratia marcescens) was besmet. Bij mieren die daarna een slok mierenzuur namen, overleefde die bacterie het verblijf in de krop niet en bleef de rest van het darmstelsel schoon. Mieren die verhinderd werden om zuur op te nemen, liepen een groter risico op een dodelijke infectie.

Alleen bacteriën die in een zure omgeving gedijen overleven een zure krop, en zulke bacteriën bevolken dan ook de mierendarm. Maar dat zijn gunstige bacteriën, die helpen het voedsel te verteren.

Het zuur werkt dus uitstekend tegen ziekteverwekkende microben. Gelukkig hoeven wij niet zoals schubmieren een uiterst zuur toetje te nemen, want onze maag houdt zichzelf zuur.

Willy van Strien

Foto: Schubmier Camponotus cf. nicobarensis. ©Simon Tragust

Mieren gebruiken mierenzuur ook om hun nest schimmelvrij te houden

Bronnen:
Tragust, S., C. Herrmann, J. Häfner, R. Braasch, C. Tilgen, M. Hoock, M.A. Milidakis, R. Gross & H. Feldhaar, 2020. Formicine ants swallow their highly acidic poison for gut microbial selection and control. eLife 9: e60287. Doi: 10.7554/eLife.60287
Pull, C.D., L.V. Ugelvig, F. Wiesenhofer, A.V. Grasse, S. Tragust, T. Schmitt, M.J.F. Brown & S. Cremer, 2018. Destructive disinfection of infected brood prevents systemic disease spread in ant colonies. eLife 7: e32073. Doi: 10.7554/eLife.32073
Tragust, S., B. Mitteregger, V. Barone, M. Konrad, L.V. Ugelvig & S. Cremer, 2013. Ants disinfect fungus-exposed brood by oral uptake and spread of their poison. Current Biology 23: 76-82. Doi: 10.1016/j.cub.2012.11.034

Plekje vrij voor lekkernij

Zeekat hoeft overdag geen krab als er ’s avonds garnaal zal zijn

Zeekat eet overdag minder als er 's avonds garnaal zal zijn

De gewone zeekat heeft een duidelijke voedselvoorkeur: garnalen. Als hij die ’s avonds zal krijgen, laat hij daar overdag een plekje voor open, laten Pauline Billard en collega’s zien.

De inktvis Sepia officinalis, de gewone zeekat die onder meer langs de kust van Nederland en België voorkomt, eet van alles, maar hij heeft niet alles even graag. Garnalen zijn het lievelingseten. Hij vindt ze zo smakelijk, dat hij een maaltje krab laat staan als hij ’s avonds op garnaal kan rekenen, blijkt uit onderzoek van Pauline Billard en collega’s.

In het lab deden de onderzoekers twee experimenten. Eerst boden ze inktvissen, die ze in aparte bakken hielden, overdag krabbetjes aan. Een deel van de inktvissen kreeg elke avond ook nog garnaal, de andere inktvissen kregen dat soms wel, soms niet, op onvoorspelbare wijze.
De zeekatten die geheid elke avond garnaal kregen, gingen er toe over om minder van de overdag aangeboden krab te nemen en zo een plekje vrij te houden voor het favoriete voedsel. De inktvissen die niet zeker waren van de lekkernij ’s avonds, bleven de krab die ze overdag kregen gewoon opeten. Binnen is binnen.
Nadat het aanbod van de groepen werd verwisseld – dus inktvissen die eerst elke avond garnaal kregen, kregen dat nu onregelmatig en omgekeerd – pasten de dieren hun gedrag aan.

Honger

Toen was het tijd voor het tweede, ingewikkelder experiment. De inktvissen kregen weer overdag krab voorgeschoteld, maar deze keer kregen ze om de andere avond garnaal. Daar moesten ze even aan wennen, maar toen wisten ze ook daar op in te spelen. Ze aten overdag krab als ze de avond ervoor garnaal op hadden, dus de komende avond geen garnaal hoefden te verwachten. Omgekeerd, als ze de vorige avond geen garnaal gezien hadden, aten ze niet veel krab overdag, in afwachting van garnaal de komende avond.

Het gedrag van de dieren kan niet door een lege maag verklaard worden, want dan zouden ze juist wel krab moeten eten als ze de vorige avond geen garnaal op hadden en dus hongeriger waren.

Willy van Strien

Foto: Gewone zeekat. Amada44 (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Bron:
Billard, P., A.K. Schnell, N.S. Clayton & C. Jozet-Alves, 2020. Cuttlefish show flexible and future-dependent foraging cognition. Biology Letters 16: 20190743. Doi: 10.1098/rsbl.2019.0743

Kleine hapjes, grote slokken

Duizenden kreeftjes zuigt kleine alk per dag op

kleine alk eet bijna als een walvis

Kleine alken hebben een voor vogels bijzondere manier om voedsel te vergaren, laten Manfred Enstipp en collega’s zien. De vogels eten ‘bijna als een walvis’, staat boven hun publicatie.

Het is een lastige prooi waar de kleine alk naar zoekt, een zeevogel die al duikend in zee aan de kost komt. Hij leeft voornamelijk van piepkleine eenoogkreeftjes (ook wel roeipootkreeftjes genoemd) en heeft er naar schatting 60.000 per dag nodig. Het valt niet mee om die te pakken te krijgen, want ze kunnen er razendsnel vandoor gaan. Het is hoe dan ook moeilijk om iets kleins in het water te grijpen: het glipt tussen je vingers weg als je het probeert. Hoe krijgt een alk voldoende kreeftjes binnen?
Door gewoon maar met open bek door het water te zwemmen en de beestjes eruit te zeven, veronderstelden Manfred Enstipp en collega’s. Maar toen ze met hogesnelheidscamera’s kleine alken filmden in een proefbassin met eenoogkreeftjes en de beelden bekeken, bleek dat niet te kloppen.

Walvis

De kleine alken, zo zagen de onderzoekers, gaan gericht te werk. Ze zoeken met de ogen het water af naar prooien. Ontdekken ze een kreeftje, dan gaan ze er met gestrekte nek naartoe. Ze rekken hun keelzak op, zodat er onderdruk ontstaat in de mondholte, en openen hun snavel een beetje. Een flinke slok water, met kreeftje en al, wordt dan naar binnen gezogen.
De vogel houdt de prooi vervolgens tegen terwijl hij met zijn dikke tong het overtollige water naar buiten perst door neusgaten en kieren aan de achterkant van de snavel. De hele procedure duurt een halve seconde. Door op deze manier snel achter elkaar kreeftjes binnen te halen – en met wat geluk heeft hij soms er twee tegelijk – krijgt een kleine alk zijn maaltje wel bij elkaar.

Veel vissen passen deze zuigmethode toe om prooien te vangen, maar voor een vogel is het bijzonder. Het doet een beetje denken aan de manier waarop baleinwalvissen aan hun voedsel komen: grote hoeveelheden water innemen en tussen de baleinen door naar buiten persen, waarbij het plankton achterblijft.

Kleine alken broeden in het hoge noorden. Ze zijn ’s winters soms aan de Nederlandse en Belgische kust te zien; bij sterke storm worden ze soms een stuk landinwaarts geblazen.

Willy van Strien

Foto: Allan Hopkins (via Flickr, Creative Commons CC BY-NC-ND 2.0)

Bron:
Enstipp, M.R., S. Descamps, J. Fort & D. David Grémillet, 2018. Almost like a whale – First evidence of suction-feeding in a seabird. Journal of Experimental Biology, 29 mei online. Doi: 10.1242/jeb.182170

Zoenlippen

Vis kust hard koraal om ervan te eten

Lipvis Labropsis australis kust het koraal om ervan te eten

Als een van de weinige vissoorten voedt Labropsis australis zich met hard koraal. Hij heeft speciale lippen waarmee hij dat ongestraft kan doen, laten Victor Huertas en David Bellwood zien.

Labropsis australis: lippen met lamellenDe bek van Labropsis australis ziet er op het oog niet ongewoon uit voor een vis. Maar hij heeft vreemde lippen, zo werd duidelijk toen Victor Huertas en David Bellwood een zeer sterke vergrote afbeelding van de vissenbek maakten. De lippen vormen een vooruitstekende buis als ze gesloten zijn; ze zijn dik en vlezig en hebben plaatjes (lamellen) die doen denken aan de onderkant van een champignon. Ze zijn bedekt met een dikke laag slijm, geproduceerd door slijmklieren.
Dat is opmerkelijk, want de meeste lipvissen, de groep waar Labropsis australis toe behoort, hebben dunne, gladde lippen die niet slijmerig zijn en niet vooruitsteken.
Labropsis australis is een ‘buislipvis’.

Net een kus

De rare lippen hebben te maken met een ongewoon dieet, schrijven de onderzoekers. Het visje, dat leeft op het Groot Barrièrerif bij de noordkust van Australië, eet van hard koraal – en dat is niet makkelijk. De koralen hebben namelijk een messcherp skelet, bekleed met weefsel dat gemeen stekende netelcellen bevat, zoals kwallen die ook hebben. Daar blijven de meeste vissen dus vanaf. Maar Labropsis australis lijkt nergens last van te hebben.
De biologen filmden het gedrag van de vis met een hogesnelheidscamera om te zien hoe hij precies eet. Als de vis toehapt, zo zagen ze bij vertraagd afspelen, sluit hij zijn bek, perst zijn lippen naadloos op een stuk koraal en slurpt krachtig en snel een portie koraalslijm met wat weefsel naar binnen. Dat gaat gepaard met een hoorbare plop: het is net een kus.

Het slijm van de lippen speelt daarbij een sleutelrol, denken de auteurs. Dankzij de dikke slijmlaag blijft de vis ongedeerd, want de scherpe randjes en de stekende cellen van het koraal komen daar niet doorheen.

Willy van Strien

Foto’s: © Victor Huertas en David Bellwood
Groot: De lipvis Labropsis australis
Klein: Beeld van de lippen van Labropsis australis

De etende lipvis op een filmpje van Victor Huertas en David Bellwood

Bron:
Huertas, V. & D.R. Bellwood, 2017. Mucus-secreting lips offer protection to suction-feeding corallivorous fishes. Current Biology 27: R399–R407. Doi: 10.1016/j.cub.2017.04.056

Snelle hap

Dwergvleermuis houdt twee prooien tegelijk in de peiling

Een jagende dwergvleermuis plukt in razend tempo het ene na het andere insect uit de lucht. Emyo Fujioka en collega’s achterhaalden hoe hij zo behendig en succesvol kan zijn.

Elke paar seconden is het raak. Dan heeft een jagende dwergvleermuis alweer een beestje te pakken, vaak een mug of een motje. Hoe is het mogelijk dat hij steeds weer zo snel een nieuwe prooi weet te vinden en te vangen?

Piepgeluidjes

Om dat te achterhalen stelden Emyo Fujioka een netwerk op van microfoons. Die vingen het geluid op dat een Japanse dwergvleermuis (Pipistrellus abramus) uitstoot om prooien te zoeken. Een vleermuis brengt piepgeluidjes voort, zo hoog dat wij het niet kunnen horen. Stuit de geluidsgolf op een prooi, dan weerkaatst die en uit de echo maakt de vleermuis op waar de prooi vliegt. De gezamenlijke microfoons registreerden de richting van de vleermuispiepjes, en dat gaf de richting aan waarin een vleermuis vloog.

Uit het onderzoek bleek hoe een Japanse dwergvleermuis dubbele aanvallen plant. Als hij twee prooien waarneemt, zou hij eerst in een rechte lijn naar de eerste kunnen vliegen, die grijpen en daarna afbuigen om op de volgende af te gaan. Maar kan hij die dan nog wel vinden?

In een moeite door

Hij doet het slimmer: hij past zijn vliegroute meteen aan om zich op beide prooien tegelijk te richten. Hij benadert zijn eerste prooi vanuit een richting waarin hij niet alleen de eerste, maar ook de tweede recht voor zich heeft en goed in de peiling kan houden. Na de eerste hap heeft hij dan binnen een seconde ook de tweede te pakken, in één moeite door.

De Japanse dwergvleermuis komt in een groot deel van Azië voor. Goeie kans dat de gewone dwergvleermuis uit Europa (Pipistrellus pipistrellus), de meest voorkomende vleermuis in Nederland, het ook zo doet.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus, op jacht. Barracuda 1983 (Wikimedia Commons)
Klein: Japanse dwergvleermuis Pipistrellus abramus. Shizuko Hiryu

Bron:
Fujioka, E., I. Aihara, M. Sumiya, K. Aihara & S. Hiryu, 2016. Echolocating bats use future-target information for optimal foraging. PNAS, 11 april online. Doi: 10.1073/pnas.1515091113

Maakbare mond

Poliep Hydra trekt zijn scheur open

Zoetwaterpoliep moet steeds opnieuw een mond maken

Een mond die uit het niets ontstaat als dat nodig is en vervolgens weer naadloos dichtgroeit: het bestaat, en wel bij zoetwaterpoliepen. Jason Carter en collega’s ontdekten hoe vervormbare cellen deze truc mogelijk maken.

Hoewel zoetwaterpoliepen (Hydra-soorten) vastgehecht staan op een ondergrond, zijn het geen planten maar dieren, verwant aan zee-anemonen en kwallen. Dieren die vast voedsel gebruiken. Met hun ring van tentakels vangen ze een prooi, bijvoorbeeld een watervlo, en vanuit netelcellen schieten ze giftige harpoentjes af om die te doden of te verlammen. Dan kunnen ze de vangst opeten.
Het vreemde is alleen, dat de beestjes geen mondopening hebben. Het zogenoemde mondveld tussen de tentakels bestaat uit twee gesloten lagen van huidcellen die stevig aan elkaar vast zitten.

Maar geen nood: de beestjes toveren wel even een mond te voorschijn!

Scheuren

Een poliep scheurt de cellagen dan letterlijk uiteen. In ongeveer een minuut ontstaat er een gapend gat. Als de hap naar binnen is, sluit de cellaag zich weer spoorloos en naadloos. Mond dicht = mond weg, het ziet eruit alsof er niets gebeurd is. Later verschijnt er weer een opening die de onverteerbare restjes van het maal uitspuugt. Daarna trekt het gat weer dicht. En als de poliep opnieuw een prooi te pakken heeft, scheuren de cellagen weer open.

Gigantische muil

Met beeldvormende microscopische technieken laten Jason Carter en collega’s nu zien wat er gebeurt als er een mond verschijnt en verdwijnt bij de gewone zoetwaterpoliep, Hydra vulgaris, een wezentje van ongeveer een centimeter groot. Spiervezels die als spaken in het mondveld liggen trekken de cellen uiteen als de mond ontstaat. De cellen in het mondgebied strekken zich enorm: van bollen veranderen ze in dunne slierten rondom het groeiende gat. Ze wisselen niet van plaats en houden dezelfde buren.
Als het gat zich sluit, trekken ringvormige spiervezels de cellen weer bijeen. De cellen nemen hun oorspronkelijke bolvorm aan.
De poliepen kunnen per keer regelen hoe groot de mondopening wordt, schrijven de onderzoekers. Ze maken een gigantische muil als er een grote prooi is om op te slokken.

Waarom de poliepen niet gewoon een blijvende mondopening hebben, zodat de cellen niet steeds van vorm hoeven te veranderen? Niemand die het weet.

Willy van Strien

Foto: Gewone zoetwaterpoliep (Hydra vulgaris). Proyecto Agua (via Flickr, Creative Commons)

Bron:
Carter, J.A., C. Hyland, R.E. Steele & E-M.S. Collins, 2016. Dynamics of mouth opening in Hydra. Biophysical Journal 110: 1191–1201. Doi: 10.1016/j.bpj.2016.01.008

Smidse onder water

Lipvis slaat zijn harde prooien stuk op stenen

De lipvis Semicossyphus pulcher

Sommige lipvissen kunnen grote, gepantserde prooien aan door ze kapot te slaan tegen stenen, laat Robert Dunn zien. Deze vissen zijn even handig als zanglijsters.

De lipvis Semicossyphus pulcher eet dieren die stevig zijn ingepakt: schelpdieren, schaaldieren en vooral zee-egels, die een stekelige pantser hebben. Die prooien zijn niet altijd makkelijk te kraken. Robert Dunn laat zien hoe de vis daar toch in slaagt: hij slaat zijn prooien kapot op stenen.
Semicossyphus pulcher leeft in kelpwouden (velden met zeewieren) en op rotsbodems voor de kust van Californië. Hij heeft geen Nederlandse naam, maar in navolging van de Engelsen zouden we hem Californische schaapskop kunnen noemen.

Slaan of kraken

Op verschillende plaatsen tussen de kelp stapelde Dunn wat stenen op; hij legde paarse zee-egels neer (Strongylocentrotus purpuratus) en filmde schaapskoppen die de zee-egels kwamen halen met een videocamera onder water.
Hij zag later op de beelden wat er gebeurt als vrouwelijke schaapskoppen een zee-egel oppakken. Ze slaan het pantser van zo’n beestje vaak stuk op de stenen, pellen hem vervolgens en eten de inhoud op. De vissen kwamen steeds naar dezelfde plek toe om hun prooien te breken.

Mannetjes sloegen de gevonden zee-egels niet kapot. Dat hoefde ook niet: mannetjes zijn groter en kunnen de zee-egels met hun kaken kraken. Maar als mannetjes met grotere prooien te maken hebben, doen ze waarschijnlijk hetzelfde.

Dit is een van de eerste ontdekkingen van vissen die stenen gebruiken om een harde prooi kapot te slaan; er zijn nog een paar andere soorten lipvissen bekend die dat doen. Deze vissen gedragen zich als zanglijsters. Die slaan huisjesslakken stuk op een vaste plaats, de smidse, waar dan ook veel gebroken slakkenhuisjes omheen liggen. Deze vissen zijn even handig.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Lipvis Semicossyphus pulcher mannetje. Kristin Riser (Wikimedia Commons)
Klein: Zee-egel Strongylocentrotus purpuratus. Taollan82 (Wikimedia Commons)

Bekijk twee filmpjes: de lipvis Semicossyphus pulcher behandelt zijn prooi net als een zanglijster

Bron:
Dunn, R.P., 2015. Tool use by a temperate wrasse, California sheephead Semicossyphus pulcher. Journal of Fish Biology, 23 december online. Doi: 10.1111/jfb.12856

Natte hap

Slijkspringer neemt maaltijd op het droge dankzij watertong

Slijkspringers hebben een aparte manier van eten, schrijven Krijn Michel en collega’s. Dat moet ook wel, want als vis zijn ze er niet op gebouwd om op het land te foerageren  – en toch kunnen ze dat.

Gewervelde dieren op het land – amfibieën, reptielen, vogels, zoogdieren – hebben een gespierde tong waarmee ze voedsel naar de keel duwen en doorslikken. Zonder die tong lukt dat niet.
Voor vissen ligt dat anders. Zij hebben geen gespierde tong, maar slikken hun voedsel in door water naar binnen te zuigen en het voedsel in de zo opgewekte waterstroom mee nemen. Maar hoe zit het dan met slijkspringers? Deze vissen komen regelmatig op het land en vinden daar voedsel dat ze zonder problemen ter plekke opeten.

Spoelen en slobberen

Biologen wisten al dat deze vissen met amfibische neigingen hun bek en kieuwholten vol water hebben als ze de oever opkrabbelen. Krijn Michel en collega’s laten nu zien dat ze dat water niet voor niets met zich meedragen. Ze boden Berberse slijkspringers op een doorzichtige plaat een brokje garnaal aan en filmden met een hogesnelheidscamera en met een röntgen hogesnelheidscamera van onder en van opzij hoe ze zo’n hapje naar binnen werken.

Dat was de moeite waard, want slijkspringers blijken een aparte manier van eten te hebben. Als ze zich over een hapje buigen, persen ze water uit hun bek. Vlak voordat hun kaken het eten bereiken, spoelt het water er op en overheen. En op het moment dat de kaken zich sluiten, zuigen ze pijlsnel het water met het voedselbrokje op. Zo slobberen ze hun hap op. Om water naar buiten te persen verkleinen de vissen hun bekholte, en om de watermassa terug naar binnen te trekken maken ze die weer groter.
Berberse slijkspringers, ongeveer 10 centimeter lang, leven langs de westkust van Afrika en langs kusten in Zuidoost Azië.

Absorberende ondergrond

Dat de slijkspringers de watervoorraad in hun bek inderdaad nodig hebben om voedsel te kunnen inslikken blijkt uit een proef waarbij de onderzoekers het stukje garnaal op een absorberende ondergrond legden, en wel een stukje maandverband. Dat zoog het water dat de vissen over de hap uitstortten meteen op. De dieren konden hun hapje garnaal nog wel pakken, maar niet wegwerken: het bleef voor in de bek steken.
Slijkspringers gebruiken het water in hun bek als tong, is de conclusie. Ze hebben een tong van water. Daarmee kunnen ze op het droge meerdere happen na elkaar nemen en inslikken.

Deden de eerste vissen die 350 miljoen jaar geleden aan land gingen en zich tot amfibieën ontwikkelden het ook zo? Het is een mogelijkheid. Maar of het echt zo gegaan is….. daar is niets van te zeggen.

Willy van Strien

Foto: Bjørn Christian Tørrissen (Wikimedia Commons)

Onderzoek gefilmd: slijkspringer op het droge eet een hapje

Bron:
Michel, K.B., E. Heiss, P. Aerts & S. Van Wassenbergh, 2015. A fish that uses its hydrodynamic tongue to feed on land. Proc. R. Soc. B 282: 20150057, 18 maart online. Doi: 10.1098/rspb.2015.0057

Droog en donker bewaren

De notenkraker houdt zijn voedselvoorraad goed

Notenkrakers weten precies waar ze hun voorraad dennenzaden moeten opslaan om te voorkómen dat de zaden ontkiemen en voor consumptie verloren gaan, schrijven Eike Lena Neuschulz en collega’s.

Aan het eind van de zomer rijpen de zaden van de alpenden. Van deze tijdelijke voedselbron moeten de notenkrakers, kraaiachtige vogels uit de Alpen, het hele jaar leven. Het is nagenoeg hun enige voedsel. Ook de jongen die ze in het vroege voorjaar grootbrengen eten vooral zaden van de alpenden. Er zit voor de vogels dus maar één ding op: ze moeten een voorraad zaden opslaan waar ze tien maanden uit kunnen putten. En waarschijnlijk nog langer, want de dennen produceren in sommige jaren weinig zaden en dan zijn de vogels aangewezen op hun oude voorraden.
En dus gaat een notenkraker in het najaar hamsteren. Hij verzamelt zaden en begraaft ze op veel verschillende plaatsen in zijn territorium, hoog in de bergen. Terugvinden is geen probleem voor hem: 80 procent haalt hij weer op.

Juiste keus

Maar als in mei de sneeuw gesmolten is, kunnen begraven zaden ontkiemen en dan zijn ze voor de vogels niet meer eetbaar.

Nu blijkt dat de vogels dat risico beperken door hun opslagplaatsen heel zorgvuldig te kiezen. De onderzoekers observeerden notenkrakers in de Zwitserse Alpen om te zien op wat voor plaatsen ze hun zaden in de grond stoppen. En met zaaiproeven gingen ze na op wat voor soort plekken de dennenzaden goed ontkiemen.

Notenkrakers zoeken beschaduwde, droge plaatsen uit voor hun voorraden. En dat blijkt precies de juiste keus, want op zulke plaatsen komen maar weinig zaden tot ontkieming. Daar hebben ze juist licht en vocht voor nodig. Zo weten de vogels hun voorraden lange tijd goed te houden.

Enorm aantal

Voor de alpenden lijkt dat ongunstig. De notenkraker is het enige dier dat de zaden uit de harde kegels weet te krijgen en verspreidt. De boom is dus van de vogel afhankelijk voor zijn voortbestaan. En laat die de zaden nou uitgerekend naar plekken brengen waar de kans op ontkieming minimaal is.
Maar de dennen kunnen erg oud worden en produceren in hun leven een enorm aantal zaden. Ook al brengen notenkrakers de zaden naar moeilijke plaatsen, er ontkiemen er toch genoeg om een populatie alpendennen in stand te houden.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: notenkraker. Eike Lena Neuschulz
Klein: alpenden. Christof Berger (Wikimedia Commons)

Bron:
Neuschulz, E.L., T. Mueller, K. Bollmann, F. Gugerli & K. Böhning-Gaese, 2014. Seed perishability determines the caching behaviour of a food-hoarding bird. Journal of Animal Ecology, 22 september online. Doi: 10.1111/1365-2656.12283

Kleine schooiers

Rendierkalfjes drinken niet alleen bij hun eigen moeder

Een rendiermoeder zoogt haar eigen kalf – maar vaak ook kalfjes van andere vrouwtjes. Vergist zij zich dan? Misschien, soms….. maar volgens Sacha Engelhardt en collega’s gebeurt het vooral doordat kalveren melk proberen te stelen van vreemde vrouwtjes.

Het is voor zoogdiermoeders een uitputtingsslag om hun jongen te zogen. Ze laten dan ook alleen hun eigen kinderen van hun kostbare melk drinken, zou je verwachten.
Toch gaat dat niet altijd op. Bijvoorbeeld niet bij rendieren. De vrouwtjes leven in groepen, en alle rendierkalfjes drinken wel eens bij een vrouwtje dat niet hun moeder is; elke rendiermoeder heeft wel eens een jong aan de uier dat niet het hare is. Sacha Engelhardt en collega’s vroegen zich af hoe dat kan. Ontfermen rendiermoeders zich dan over kalfjes die niet hun jongen zijn, maar wel familie? Of kunnen ze hun eigen jongen niet goed herkennen? Of bietsen kalfjes, als ze de kans krijgen, melk bij willekeurige vrouwtjes, melk dus die niet voor hen bestemd is?

Besnuffelen

Ze pakten de vraag aan door een kudde halfgedomesticeerde rendieren in Finland te observeren.

Rendierjongen gaan meestal (drie van de vier keer) gewoon naar hun eigen moeder voor een voeding, zagen ze, maar melden zich ook regelmatig bij een ander vrouwtje. Daar zijn ze minder welkom. Bij hun eigen moeder mogen ze meestal drinken, bij een ander vrouwtje worden ze vaak weggestuurd. Rendiermoeders herkennen hun jongen dus wel.
Toch komen de kalveren bij een vreemde moeder nog aardig aan hun trekken: de helft van de keren dat ze het proberen kunnen ze gaan zuigen. Het lukt een vreemd kalf vooral als het erbij komt wanneer het eigen jong van zo’n vrouwtje gaat drinken. Het gaat dan zó staan dat de moeder hem niet kan besnuffelen om erachter te komen of ze met een vreemd kalf te maken heeft. Een eigen kalf vermijdt het gesnuffel van zijn moeder niet.

Extraatje

Uit dit alles leiden de onderzoekers af dat het ‘vreemd gaan’ niet ontstaat doordat moeders familieleden willen helpen of zich vergissen. Maar het gaat uit van de jongen. Zij drinken bij hun eigen moeder, zoals het hoort, maar proberen daarnaast bij andere vrouwtjes een slok te halen. De schooiers pakken het slim aan door tegelijk te komen met het echte kind van zo’n moeder en buiten bereik van haar snuit te gaan staan.
Ze drinken bij een vreemd vrouwtje per keer gemiddeld maar half zo lang als bij hun moeder. Maar het is toch een mooi extraatje.

Willy van Strien

Foto: Sacha Engelhardt

Bron:
Engelhardt, S.C., R.B. Weladji, Ø. Holand, C.M. de Rioja, R.K. Ehmann & M. Nieminen, 2014. Allosuckling in reindeer (Rangifer tarandus): Milk-theft, mismothering or kin selection? Behavioural Processes 107: 133-141. Doi: 10.1016/j.beproc.2014.08.013

« Oudere berichten

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑