Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: mimicry (Pagina 2 van 3)

Bloemetjesjurk

Krabspin misleidt bestuivers met vorm en kleur

krabspin is vermomd als bloemetje

De spin Epicadus heterogaster heeft de kleur van een bloem, en niet voor niets, laten Camila Vieira en collega’s zien: bijen komen op de kleur af en worden prooien. De eigenaardige vorm van de spin maakt de vermomming compleet.

Voor het krabspinnetje Epicadus heterogaster uit Brazilië is het altijd carnaval, zo lijkt het. Het beestje is vermomd als bloemetje: het is wit, geel of paars en heeft een achterlijf met opvallende uitsteeksels. Zo misleidt zij insecten die bloemen bezoeken om nectar te verzamelen en die al doende de bloemen bestuiven, is het idee. Als die op de spin afkomen, hoeft ze haar poten maar uit te steken om ze te pakken. De bestuivers zijn prooien geworden.
Camila Vieira en collega’s bewijzen nu dat insecten zoals bijen inderdaad op de kleur van de spin af komen.

Zonnebrandcrème

Net als veel bloemen heeft Epicadus heterogaster een ultraviolette component in haar kleur. Wij kunnen die ultraviolette kleur niet zien, maar insecten zien het uitstekend en sommige insecten, zoals bijen, hebben er een voorkeur voor. De kleur van de spin steekt duidelijk af tegen het groene blad waarop ze haar bezoekers opwacht.
Om te bewijzen dat de kleur insecten lokt, behandelden de onderzoekers verdoofde vrouwelijke spinnen met zonnebrandcrème die het ultraviolet tegenhoudt. Smeerden ze de crème op de rug van een vrouwtje, dan zagen langsvliegende bestuivers geen ultraviolet meer en kwamen ze niet op de spin af. Integendeel, ze gingen haar juist uit de weg. Maar brachten ze de crème op de buik van een spin aan, dan bleef zij er voor passerende bestuivers normaal uitzien en dan benaderden die haar wel. De ultraviolette kleur misleidt bestuivers dus, en de bloemachtige vorm zal daar ongetwijfeld bij helpen.

Niet opvallen

Jonge vrouwtjes hebben dezelfde ultraviolette kleur als volwassen vrouwtjes. Maar zij gebruiken de gelijkenis met een bloem op een andere manier. Ze zitten niet op een groen blad om bestuivers te lokken, want ze zijn zo klein dat bestuivers toch niet in hen geïnteresseerd zijn. En dan kunnen ze maar beter niet opvallen, want hun roofvijanden zien ze ook. Jonge spinnetjes zitten dan ook meestal op een bloem, waar ze prima gecamoufleerd zijn.

Willy van Strien

Foto: Alex Popovkin (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Epicadus heterogaster in levende lijve op TouTube

Ook de orchidee-bidsprinkhaan bootst een bloem na om insecten te vangen

Bron:
Vieira, C., E.N. Ramires, J. Vasconcellos-Neto, R.J. Poppi & G.Q. Romero, 2017. Crab spider lures prey in flowerless neighborhoods. Scientific Reports 7: 9188. Doi: 10.1038/s41598-017-09456-y

Succesvolle imitatie

Bosmierspringspin misleidt roofvijand met mierenloopje

bosmierspringspin Myrmarachne formicaria aapt een mier na

De bosmierspringspin aapt met succes het loopje van mieren na. Grotere spinnen die op kleine beestjes jagen trappen erin. Ze laten het spinnetje vaak met rust, zoals ze ook een mier niet gauw zullen aanvallen, zagen Paul Shamble en collega’s.

De bosmierspringspin Myrmarachne formicaria, een diertje van ongeveer een halve centimeter lang, heeft wel wat weg van een mier; hij is bijvoorbeeld behoorlijk slank voor een spin. Die gelijkenis is er niet voor niets. Veel roofvijanden, vooral grotere spinnen en wespen, pakken graag een spin maar laten een mier meestal lopen. Die kan immers bijten, een brandend zuur spuiten of een pijnlijke steek uitdelen om zich te verdedigen, en krijgt vaak hulp van nestgenoten. Dat schrikt veel vijanden af. Door een mier na te bootsen kan een kleine spin zijn roofvijanden op afstand houden.

Fikse opgave

Maar een uiterlijke gelijkenis is daarvoor niet genoeg. Een spin die voor mier wil doorgaan zal zich ook als een mier moeten bewegen.
Dat is een fikse opgave, schrijven Paul Shamble en collega’s. Want spinnen lopen op acht poten en mieren op zes, en de poten zijn bovendien anders gespierd: dat vraagt een wat andere looptechniek. Spinnen lopen in een vrij rechte lijn, terwijl mieren grote lussen maken – tenzij ze een geurspoor van nestgenoten volgen: dat doen ze met een typische, regelmatig slingerende zigzagbeweging. Springspinnen, de groep waartoe Myrmarachne formicaria behoort, jagen lopend; ze gaan steeds een stukje vooruit en staan dan een lange tijd stil om niet op te vallen. Mieren daarentegen rennen voortdurend rusteloos voort. Als springspinnen een prooi zien, springen ze daar van een grote afstand naartoe; mieren springen niet.
Een springspin die voor mier wil spelen moet zijn bewegingen dus behoorlijk aanpassen. Doet de bosmierspringspin dat?

Met drie hogesnelheidscamera’s tegelijk filmden de onderzoekers bosmierspringspin, andere springspinnen, die gewoon zichzelf zijn, en mieren, terwijl de dieren over een glasplaat liepen en analyseerden de looppatronen. Ze ontdekten dat een lopende bosmierspringspin meesterlijk mieren imiteert.

Niet aantrekkelijk

Hij loopt net als andere spinnen op acht poten, dat wel. Maar die poten beweegt hij op een mierachtige manier. Hij loopt met rukjes, zoals springspinnen nu eenmaal doen, maar hij staat steeds veel korter stil dan andere springspinnen. En als hij stilstaat heft hij zijn voorpoten op, zodat het lijkt alsof hij, net als mieren, drie paar poten en een paar antennen heeft. Hij loopt zigzaggend  in een rechte lijn, zoals een mier die een geurspoor volgt, en de onderzoekers zagen hem nooit een sprong maken.

Het mooiste onderdeel van het onderzoek is dat Shamble videoanimaties maakte van een bosmierspringspin, een andere springspin en een mier en die vertoonde aan een grote spin. Die zag de animaties als mogelijke hapjes, maar vond ze duidelijk niet allemaal even aantrekkelijk. Hij ging veel eerder op het scherm af als daar een animatie van een kleine spin te zien was dan wanneer er een mier verscheen. En het belangrijkste: hij had weinig neiging om het model van een bosmierspringspin aan te vallen.
De bosmierspringspin houdt grote spinnen dus voor de gek door het uiterlijk én de beweging van een mier na te bootsen, en is daarmee veilig voor deze belagers. Maar of roofvijanden met beter gezichtsvermogen, zoals spitsmuizen, vogels, padden of hagedissen, er ook in trappen, is de vraag.

Willy van Strien

Foto: Jeff Burcher (via Flickr. Creative Commons CC BY-NC-ND 2.0)

Bron:
Shamble, P.S., R.R. Hoy, I. Cohen & T. Beatus, 2017. Walking like an ant: a quantitative and experimental approach to understanding locomotor mimicry in the jumping spider Myrmarachne formicaria. Proc. R. Soc. B 284: 20170308. Doi: 10.1098/rspb.2017.0308

Het venijn in de kop

Vis met giftige hoektanden heeft veel navolgers

Sabeltandslijmvis Petroscirtes breviceps bootst een giftige soort na

Meiacanthus-soorten zijn als enige vissen bewapend met giftige tanden. Roofvissen laten deze venijnige vissen met rust, en een aantal andere vissen bootst het uiterlijk en gedrag van Meiacanthus na om vijanden op een afstand te houden. Een groot onderzoeksteam ontrafelde de evolutie van de giftige vissen.

Een roofvis die in een Meiacanthus-vis een makkelijk hapje denkt te zien, komt bedrogen uit. Het beestje laat zich niet zomaar opeten. Hij zet een paar scherpe tanden in zijn belager die gif injecteren. Die raakt van slag en laat zijn slachtoffer ontsnappen. En hij zal deze vis voortaan niet meer aanraken.
Meiacanthus-vissen zijn de enige vissen met giftanden. Ze behoren tot de groep van de sabeltandslijmvissen (Nemophini) die allemaal een paar grote, holle hoektanden in de onderkaak hebben. Nicholas Casewell laat, samen met een grote groep andere onderzoekers, zien dat de gemeenschappelijke voorouder van de sabeltandslijmvissen die grote hoektanden al had. Maar alleen bij de soorten van het geslacht Meiacanthus hebben ze zich ontwikkeld tot giftanden. Deze soorten hebben gifklieren aan de basis van de vergrote hoektanden en groeven in de tanden waarlangs het gif stroomt als ze het in een vijand inspuiten.

Het gif lijkt geen pijn te veroorzaken, schrijven de onderzoekers, maar het laat de bloeddruk van de roofvijand kelderen. Die wordt daardoor slap, raakt gedesoriënteerd en laat zijn prooi ongedeerd ontsnappen. De bloeddrukverlaging is kennelijk zo’n vervelende ervaring dat hij niet nog eens probeert een Meiacanthus te pakken. De onderzoekers troffen drie verbindingen in het gif aan die nooit eerder bij vissen waren gevonden.

Angst

Sommige niet-giftige sabeltandslijmvissen, maar ook sommige vissen van andere groepen, zien er hetzelfde uit als Meiacanthus-soorten en gedragen zich hetzelfde. Zo profiteren ze mee van de angst die roofvissen hebben voor Meiacanthus. Hoewel ze zelf geen verdediging tegen roofvissen hebben, zijn ze door deze na-aperij toch beschermd tegen aanvallen.

Wat doen niet-giftige sabeltandslijmvissen met hun vervaarlijke hoektanden? Voedsel pakken, waarschijnlijk. Dat geldt in elk geval voor alle Plagiotremus-soorten, die stukjes huid, schubben, slijm en vin van grotere vissen afbijten. Als ze op Meiacanthus-soorten lijken, doen hun slachtoffers niet gauw iets terug.

Plagiotremus rhinorhynchos heeft overigens nog een ander trucje. Hij kan ook het uiterlijk nabootsen van de gewone poetslipvis (Labroides dimidiatus) die grotere vissen van hun parasieten afhelpt: een ander voorbeeld van mimicry. Poetsvissen worden door roofvissen met rust gelaten omdat ze van nut zijn, en Plagiotremus rhinorhynchos buit dat handig uit. Veel vissen zijn meesters in vermommen en houden zo hun roofvijanden op de een of andere manier voor de gek.

Willy van Strien

Foto:
Petroscirtes breviceps, niet giftig, maar wel in het bezit van grote hoektanden in de onderkaak. ©Alex Ribeiro
CT-scan van de giftige soort Meiacanthus grammistes. ©Anthony Romilio (University of Queensland, Australië)

Zie ook: veilig dankzij vermomming

Bron:
Casewell, N.R., J.C. Visser, K. Baumann, J. Dobson, H. Han, S. Kuruppu, M. Morgan, A. Romilio, V. Weisbecker, S.A. Ali, J. Debono, I. Koludarov, I.Que, G.C. Bird, G.M. Cooke, A. Nouwens, W.C. Hodgson, S.C. Wagstaff, K.L. Cheney, I. Vetter, L. van der Weerd, M.K. Richardson & B.G. Fry, 2017. The evolution of fangs, venom,and mimicry systems in blenny fishes. Current Biology, 30 maart online. Doi: 10.1016/j.cub.2017.02.067

Kleine vogelverschrikker

Epauletspreeuw deinst terug voor fluitende rups

epauletspreeuw is bang voor fluitende rups

Het is bijna potsierlijk als de kleine rups van het motje Amorpha juglandis plotseling een hoge pieptoon uitstoot. Het jaagt vogels zoveel angst aan dat ze de rups met rust laten, zagen Amanda Dookie en collega’s. Waarom zijn vogels eigenlijk bang voor dit fluitende beestje?

rups van Amorpha juglandis kan fluitenNormaal gesproken zijn vogels niet bang voor een rups. Maar van rupsen van het motje Amorpha juglandis (een soort pijlstaart) kunnen ze behoorlijk schrikken, schrijven Amanda Dookie en collega’s. Dat zijn dan ook bijzondere beestjes: ze gaan gillen als ze worden aangeraakt.
Veronica Bura heeft een paar jaar geleden uitgezocht hoe de rupsen hun hoge pieptoon maken. Ze hebben een stelsel van luchtbuizen met aan weerskanten een rij openingen naar buiten; hierdoor halen ze adem. Om geluid te maken trekt een rups de voorkant van zijn lijf samen, houdt alle openingen dicht behalve het laatste paar en perst daar met kracht lucht uit. En dan ontstaat een fluittoon. Het laatste paar luchtgaten is groter dan de andere, waarschijnlijk speciaal om te kunnen fluiten.
Vaak slaan de rupsen ook met de kop om zich te verdedigen. Dookie wilde weten of de fluittoon op zich voldoende is om vogels angst aan te jagen, en hoe erg ze ervan schrikken.

Schrikken

Ze onderzocht het door vogels te confronteren met het afgespeelde geluid van een rups dat vooraf opgenomen was. Proefdieren waren mannelijke epauletspreeuwen, die net als de mot in Noord Amerika leven. De vogels werden elk in een eigen kooi gehuisvest en kregen vier dagen lang dagelijks meelwormen aangeboden op een schoteltje. Daarna begonnen de proeven. Naast het schoteltje meelwormen waren een bewegingssensor en een luidspreker bevestigd en zo gauw een vogel het schoteltje aanraakte, werd het geluid van een fluitende rups afgespeeld.
Dat miste zijn uitwerking niet: alle vogels schrokken. De meeste vlogen op, sprongen achteruit of klapten met hun vleugels. Na een tijdje probeerden ze opnieuw een meelworm te pakken en kregen ze weer het gefluit te horen. Ze wenden er een beetje aan en reageerden steeds minder heftig. Maar als ze na twee dagen rust opnieuw met het geluid geconfronteerd werden, schrokken ze weer net zo erg als de eerste keer.

Onraad

Weten de rupsen aan hongerige vogels te ontkomen met hun gefluit? Waarschijnlijk wel. Buiten scharrelen de vogels overal rond. Als een fluitende rups ze angst aanjaagt, laten ze die rups waarschijnlijk met rust en gaan ze verderop voedsel zoeken.

Wat vind een vogel nu eigenlijk zo eng aan een fluitende rups?
Zo’n beestje is niet gevaarlijk of giftig, voor zover bekend. Maar de korte, hoge pieptoon die hij uitstoot is voor de vogels verbonden aan onraad, denken de onderzoekers. Hij lijkt namelijk op de alarmroep die veel vogels laten horen als er gevaar dreigt, en een schrikreactie daarop zit bij vogels ingebakken. Waarschijnlijk maakt de rups gebruik van die schrikreactie.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: epauletspreeuw Agelaius phoeniceus. Janet Beasly (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.0)
Klein: rups van Amorpha juglandis. © Jayne Yack

Bronnen:
Dookie, A.L., C.A. Young, G. Lamothe, L.A. Schoenle & J.E. Yack, 2017. Why do caterpillars whistle at birds? Insect defence sounds startle avian predators. Behavioural Processes, 138: 58-66. Doi: 10.1016/j.beproc.2017.02.002
Bura, V.L., V.G. Rohwer, P.R. Martin & J.E. Yack, 2011. Whistling in caterpillars (Amorpha juglandis, Bombycoidea): sound-producing mechanism and function. The Journal of Experimental Biology 214: 30-37. Doi:10.1242/jeb.046805

Slimmigheidje

Pofadder lokt kikkers met uitgestoken tong

pofadder steekt tong uit om prooi te lokken

Een kikker in Zuid Afrika die denkt een smakelijk wormpje te zien en er op af gaat, kan pech hebben. Soms is zo’n worm de bedrieglijke tong van een slang, schrijven Xavier Glaudas en Graham Alexander, en dan loopt het waarschijnlijk slecht met de kikker af.

De giftige pofadder (Bitis arietans), die leeft in Zuid Afrika, jaagt op zijn prooien vanuit een hinderlaag. Hij is vooral ’s avonds en ’s nachts actief. Met zijn schutkleur en verscholen in de vegetatie wacht hij onopvallend tot er een slachtoffer in de buurt komt en valt dan aan. Maar hij kan maar tien centimeter uitschieten, en vaak blijft een prooidier net te ver weg om hem te kunnen pakken.

Lokgedrag

Maar daar heeft de slang een slimmigheidje op gevonden, zagen Xavier Glaudas en Graham Alexander toen ze een grote hoeveelheid video-opnamen bekeken die ze in het veld hadden gemaakt van pofadders in hun hinderlaag. Zo’n slang kan prooien dichterbij lokken door zijn zwarte tong uit te steken, de twee punten gespreid, en heen en weer te bewegen. Die tong is dan net een kronkelende worm. Een kikker trapt daar makkelijk in, zo blijkt. Hij hopt dichterbij om het lekkers te inspecteren en zodra hij binnen bereik van de slang komt, hapt die toe. De kikker die dacht een lekker hapje te vinden, wordt zelf opgegeten.

Bootst de pofadder met zijn tong werkelijk een worm na om prooien te lokken, of lijkt het maar zo? Volgens de onderzoekers doet hij dat zeker. Want de slang laat zijn tong alleen voor worm spelen als er een kikker of pad in de buurt is. Voor prooien die geen wormpjes eten, zoals een muis, doet hij het niet. Slangen steken hun tong ook uit om geuren op te vangen, maar dat doen ze dan maar steeds gedurende een halve seconde. Komt er een kikker in de buurt, dan laten ze hun tong tien keer zo lang buiten hangen. Ook dat wijst erop dat het lokgedrag is. Behoorlijk slim voor een slang.

De pofadders zwaaien ook wel met hun staartpunt, en ook daarmee doen ze volgens Glaudas en Alexander een beestje na om prooien te lokken. Maar ze hebben geen opnamen waarmee ze dat kunnen laten zien, want de camera was op de kop van de dieren gericht.

Willy van Strien

Foto: Joachim S. Müller (via Flickr, Creative Commons CC BY-NC-SA 2.0)

Xavier Glaudas vertelt over zijn onderzoek

Bron:
Glaudas, X. & G. J. Alexander, 2017. A lure at both ends: aggressive visual mimicry signals and prey-specific luring behaviour in an ambush-foraging snake. Behavioral Ecology and Sociobiology 71:2. Doi: 10.1007/s00265-016-2244-6

Ongenode gast

Kikker broedt veilig en ongestoord in mierennest

Lithodytes lineatus is veilig in mierennest

Bladsnijdermieren negeren het kikkertje Lithodytes lineatus dat in hun nesten leeft. Ze merken hem eenvoudigweg niet op, schrijven André de Lima Barros en collega’s, want de kikker weet zich goed te camoufleren.

Mieren gaan fel te keer tegen indringers in hun nesten. Maar het Zuid-Amerikaanse fluitkikkertje Lithodytes lineatus heeft nergens last van. Hij is helemaal thuis in de enorme nesten van bladsnijdermieren.
Andreas Schlüter schreef jaren geleden al dat hij kikkermannetjes vanuit een mierennest had horen roepen om vrouwtjes te lokken. Toen hij zo’n nest onderzocht, vond hij er een volwassen kikker en een poeltje waarin een groot aantal kikkervisjes zwom. De kikkers, zo is duidelijk, leven in nesten van bladsnijders.

Geuren

Dat ze het daar naar hun zin hebben, is te begrijpen. Volwassen kikkers, eitjes en kikkervisjes zijn er veilig voor roofvijanden, want de mieren houden die buiten het nest. Bovendien heerst er een aangenaam, vochtig klimaat.
De vraag is wel waarom de mieren, die verder alle indringers weren, deze inwoners in het nest tolereren.

André de Lima Barros en collega’s laten nu zien dat de kikkers chemisch gecamoufleerd zijn. Ze maken stoffen in de huid die kennelijk de geurstoffen nabootsen waarmee mieren onderling communiceren. Aangezien de mieren uitsluitend op geuren afgaan, vallen de kikkers niet op: een mooi voorbeeld van mimicry.

Niet tot last

De onderzoekers toonden dat aan door verschillende soorten kikkers bij een nestingang te zetten. Was dat een exemplaar van Lithodytes lineatus, dan lieten de mieren hem altijd met rust. Maar was het een andere kikker – ofwel een kikker die aan de fluitkikker verwant was, ofwel een kikker die er precies hetzelfde uitzag -, dan werden ze agressief en begonnen ze te bijten. De ongewenste gast probeerde gauw weg te komen.
Vervolgens maakten de biologen een extract uit de huid van Lithodytes lineatus en brachten dat aan op een kikker die normaal niet bij een mierennest wordt geduld. Ingesmeerd met het fluitkikker-extract werd hij met rust gelaten.

Lithodytes lineatus kan dus dankzij chemische camouflage ongestoord een mierennest in gaan en daar blijven. De ongenode gast is niet tot last. Hij blijft van de mieren en hun broed af. Hij eet wel allerlei andere beestjes, zoals roofwantsen en krekels. Wie weet helpt hij de mieren zo om het nest vrij te houden van hun vijanden. Dan zou hij iets terug doen voor de inwoning.

Willy van Strien

Foto: Lithodytes lineatus, buiten mierennest. Andreas Kay (via Flickr, Creative Commons CC BY-NC-SA 2.0)

Bronnen:
De Lima Barros, A., J.L. López-Lozano & A.P. Lima, 2016. The frog Lithodytes lineatus (Anura: Leptodactylidae) uses chemical recognition to live in colonies of leaf-cutting ants of the genus Atta (Hymenoptera: Formicidae). Behavioral Ecology and Sociobiolology, 20 oktober online. Doi: 10.1007/s00265-016-2223-y
Schlüter, A., P. Löttker & K. Mebert, 2009. Use of an active nest of the leaf cutter ant Atta cephalotes (Hymenoptera: Formicidae) as a breeding site of Lithodytes lineatus (Anura: Leptodactylidae). Herpetology Notes 2: 101-105.

Vliegenlokker

Parachutebloem ruikt als een honingbij in doodsnood

bloem van Afrikaanse parachuteplant is een vliegenval

Bloemen van de Afrikaanse parachuteplant bootsen de geur na van een honingbij in doodsnood in de kaken van een spin, laten Annemarie Heiduk en collega’s zien. Daar komen vliegjes op af die met zo’n spin zouden willen mee-eten. En die vliegjes bestuiven de bloemen.

Veel planten laten hun bloemen bestuiven door insecten. Zij pikken stuifmeel op bij de ene bloem en laten er wat van achter op de stamper van de volgende bloem die ze bezoeken. Die kan dan zaden gaan maken. En voor wat hoort wat: de meeste planten bieden hun bestuivers nectar aan als beloning.

Stuifmeelklompjes

Maar niet alle planten zijn zo eerlijk. Er zijn er ook die hun bestuivers lokken met valse beloften.

Een uitgekiend bedrog pleegt de Afrikaanse parachuteplant of lantaarnplant Ceropegia sandersonii, een slingerplant uit zuidelijk Afrika, laten Annemarie Heiduk en collega’s zien.
Bestuivers zijn Desmometopa-vliegjes, die de bloemen bezoeken en het stuifmeel verspreiden. Ze doen dat niet vrijwillig. De bloem is een trechtervormige val waar ze in kruipen. Naar beneden wijzende haartjes op de bloemwand maken het onmogelijk om eruit te komen. De gevangen vliegen trekken klompjes stuifmeel in de bloem los; die blijven aan hun kaken plakken.
Pas een dag later, als de bloem zijn beste tijd heeft gehad en de haartjes verslappen, kunnen de vliegjes ontsnappen, bepakt met stuifmeel. Bij de volgende bloem waar ze in gaan duwen ze de stuifmeelklompjes onwillekeurig op de juiste plek.

De vraag is: waarom vliegen ze er steeds weer in? Die vraag heeft Heiduk nu beantwoord: de bloem ruikt onweerstaanbaar naar vliegenvoer.

Bijenstoffen

De vliegjes, met name de vrouwtjes, hebben eiwitten nodig en halen die bij voorkeur uit honingbijen. Die kunnen ze zelf niet overmeesteren, want ze zijn veel en veel kleiner. Maar als een spin zo’n honingbij te pakken heeft komen ze mee-eten; ze zuigen dan vloeistoffen op die uit de bij lekken.
Ze vinden zo’n weerloze honingbij door de stoffen die vrijkomen uit klieren bij kaken en angel als zij zich tegen de spin probeert te verdedigen door te bijten of te steken. En aan de geurstoffen die ze verspreidt om andere bijen voor het gevaar te waarschuwen.
Heiduk analyseerde het geurmengsel dat de bloemen afgeven en vond daarin veel stoffen die overeenkomen met deze bijenstoffen. Het geurmengsel is voor bloemen heel ongewoon, en duidelijk bedoeld om de vliegjes voor de gek te houden. Die ruiken het en gaan er op af met het idee dat er een honingbij in doodsnood is. Ze vinden niets, worden een tijdlang vastgehouden en helpen intussen de plant. Geen dank!

Ook het bekende Chinese lantaarnplantje is een Ceropegia-soort. Alle Ceropegia-soorten hebben bloemen als vallen waarin ze bestuivende vliegjes vangen.

Willy van Strien

Foto: Ceropegia sandersonii. Alzheimer1 (via Flickr. Creative Commons BY-NC-SA 2.0)

Akelig filmpje: een honingbij is gepakt door een spin en wordt afgelikt door Desmometopa-vliegjes

Bron:
Heiduk, A., I. Brake, M. von Tschirnhaus, M. Göhl, A. Jürgens, S.D. Johnson, U. Meve & S. Dötterl, 2016. Ceropegia sandersonii mimics attacked honeybees to attract kleptoparasitic flies for pollination. Current Biology, 6 oktober online. Doi: 10.1016/j.cub.2016.07.085

Mestkever stinkt erin

Plantenzaden lijken op keutels van antilopen

keutel van elandantilope staat model voor plantenzaad

Een Zuid-Afrikaanse plant heeft een heel aparte manier zijn zaden op een goede plek te krijgen. Hij zet daar mestkevers voor aan het werk: de diertjes stoppen de zaden netjes in de grond, schrijven Jeremy Midgley en collega’s. Een verhaal over een plant, een mestkever en twee antilopen.

De Zuid-Afrikaanse grasachtige plantensoort Ceratocaryum argenteum groeit in droog gebied waar nogal eens brand uitbreekt. Na zo’n brand zijn de planten dood; ze kunnen niet meer uitlopen. Maar zaden die in de grond zitten overleven het vuur en kunnen ontkiemen. Zo blijft de plantenpopulatie bestaan.
De zaden moeten dan wel in de grond gestopt worden. Daarvoor zorgt de mestkever Epirinus flagellatus, laten Jeremy Midgley en collega’s zien. Het beestje rolt de afgevallen zaden een stukje bij de planten vandaan en begraaft ze twee centimeter diep.
Waarom doet die mestkever dat?

Indringende geur

Omdat de plant hem misleidt. De zaden zien er namelijk uit als de keutels van kleine antilopen: ze zijn bruin, rond, ongeveer één centimeter groot en ze hebben een bobbelig oppervlak. Dat is opvallend, want de zaden van verwante plantensoorten zijn kleiner, zwart en glad.
Maar nog bijzonderder is de indringende geur die de zaden van Ceratocaryum argenteum hebben. Ze ruiken naar poep van grazers. Midgley analyseerde de samenstelling van de vluchtige stoffen die de zaden loslaten. Die samenstelling blijkt hetzelfde als de mix van geurstoffen die vrijkomt uit de keutels van de elandantilope en de bontebok. Dat zijn de twee soorten antilopen die leven in het gebied waar Ceratocaryum argenteum voorkomt.
De zaden bootsen dus de keutels van deze dieren na qua uiterlijk en qua geur; een sterk staaltje van mimicry.

En de mestkever stinkt erin.

Werk voor niets

De mestkever is gek op poep. Als hij een keutel vindt, heeft hij een voedselpakket te pakken van voorverteerd plantenmateriaal. De kever is bijna net zo groot als de keutel. Hij zet zijn achterpoten ertegen, duwt zijn kop omlaag en rolt het balletje achterwaarts weg. Wat verderop werkt hij de keutel onder de grond. Vervolgens eet hij ervan of legt hij er eitjes in, zodat de larven straks een voedselvoorraad hebben.
Een mestkever die een zaad van Ceratocaryum argenteum vindt, ziet dat zaad aan voor een keutel. Hij rolt hem weg en stopt hem in de grond – en krijgt dan pas in de gaten dat hij er niets aan heeft. Hij heeft al het werk voor niets gedaan.
Maar de plant profiteert: die heeft zijn doel bereikt.

Willy van Strien

Foto: Elandantilope. Lip Kee Yap (Wikimedia Commons)

Kijk hoe een mestkever in het bedrog van de plant trapt

Bron:
Midgley, J.J., J.D.M. White, S.D. Johnson & G.N. Bronner, 2015. Faecal mimicry by seeds ensures dispersal by dung beetles. Nature Plants 1: 15141, 5 oktober online. Doi: 10.1038/nplants.2015.141

Bedrieglijke bloem

Hitsige wespen bestuiven orchidee tegen wil en dank

Grote vogelorchidee met Neozeleboria monticola

Sommige orchideeën hebben bloemen waarmee ze insecten verleiden. Zo komen in Australië soorten voor die wespenvrouwtjes nabootsen. Mannetjes raken opgewonden en proberen met zo’n bloem te paren. Terwijl ze daarmee bezig zijn, bestuiven ze die. De bloemen zijn er helemaal op gebouwd, laten Marinus de Jager en collega’s zien.

Breedlipvogelorchidee met Neozeleboria cryptoidesTussen veel soorten planten en insecten bestaat een mooie samenwerking. De bloemen bieden insecten nectar en stuifmeel aan en als de beestjes dat voedsel komen halen, bestuiven ze meteen de bloemen. Stuifmeel van de ene bloem plakt op ze vast, gaat mee naar de volgende bloem en komt daar op de stempel terecht. Die bloem kan dan zaad vormen, tenminste als beide bloemen van dezelfde soort zijn. Beide partijen, plant en insect, worden er wijzer van.

In de maling

Maar het kan gebeuren dat één van de partners vals speelt. Zo zijn er Chiloglottis-orchideeën die geen nectar maken om insecten op een fatsoenlijke manier te lokken. In plaats daarvan nemen ze mannelijke sluipwespen in de maling. De diertjes houden de bloem voor een vrouwtje en willen paren. Dat lukt natuurlijk niet, maar intussen zorgt zo’n opgewonden mannetje wel voor bestuiving. Marinus de Jager en collega’s laten zien dat de bloemen precies de goede vorm hebben om deze afgedwongen bestuiving mogelijk te maken.

Het onderzoek draait om twee soorten: de grote vogelorchidee (Chiloglottis valida) en de kleinere breedlipvogelorchidee (Chiloglottis trapeziformis). Het zijn kleine planten die groeien in vochtige bossen in Zuidoost-Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland. Bekend was al dat de bloemen de geur van een vrouwtjeswesp verspreiden. Daar komen de mannetjes grif op af.
Maar hoewel de twee orchideeën dezelfde geur gebruiken en dezelfde soorten wespen kunnen lokken, heeft elk toch maar één bestuiver: de grote vogelorchidee wordt bediend door de wesp Neozeleboria monticola, de breedlipvogelorchidee door Neozeleboria cryptoides. Die één-op-één relatie vergroot de kans op succes voor de plant: goeie kans dat een wesp die onbevredigd met stuifmeel is vertrokken een nieuwe poging waagt op een bloem van dezelfde soort. Het stuifmeel komt dan goed terecht.

De vraag is wel waarom de twee wespen alleen seksueel actief worden op hun eigen bloem.

Knobbeltjes

Nu blijkt uit proeven van De Jager dat de vorm van de bloemen de doorslag geeft. De bloemen van de twee orchideeën zien er verschillend uit. De bloem van de grote vogelorchidee heeft een grote hartvormige lip, die van de breedlipvogelorchidee een kleinere, ruitvormige lip (de naam is dus wat verwarrend). Op de lip van beide orchideeën zitten zwarte knobbeltjes, en die grijpt een hitsig mannetje vast. Ook die knobbeltjes zijn verschillend gevormd.

Als een wesp, gelokt door de vrouwtjesgeur, eenmaal bij een orchidee is aangekomen, bepaalt het uiterlijk van de bloem of hij op dreef komt. In de proeven kregen mannetjes de keus tussen de twee orchideeën. Dan doet zo’n mannetje meer en langduriger pogingen om te paren op de orchidee waarvan hij de vaste bestuiver is. Kennelijk lijkt roept het knobbeltjespatroon van juist die bloem een beeld op van het vrouwtje van zijn soort. De afmeting van de knobbeltjes en de kleur komen grofweg met zo’n vrouwtje overeen, laat De Jager zien. Het is een voorbeeld van mimicry.
Hoe zien de echte vrouwtjes van deze wespen er uit? Ze zijn maar half zo groot als de mannetjes en ze hebben geen vleugels. Ze brengen een groot deel van hun leven onder de grond door, waar ze zoeken naar engerlingen (rupsen van bladsprietkevers). Daar plakken ze hun eitjes op; de keverlarven zullen later het voedsel voor de wespenlarven vormen.

Nepseks

De bloemen van de twee soorten orchideeën zijn niet alleen zo gebouwd dat de vaste bestuiver er een vrouwtje van zijn eigen soort in ziet, maar ook nog zo dat hij bij zijn bezoek daadwerkelijk stuifmeel oppikt of stuifmeel van een vorige bloem op de stempel aanbrengt.
De twee wespen nemen precies een tegengestelde houding aan als ze denken een vrouwtje gevonden te hebben. Op de grote vogelorchidee gaat Neozeleboria monticola los met zijn kop naar buiten gericht, terwijl Neozeleboria cryptoides op de breedlipvogelorchidee zijn kop juist in de bloem steekt. In beide gevallen raakt de vergeefs bewegende wesp het stuifmeel, dat is bijeengepakt tot twee klompjes die op een steeltje staan. Dat steeltje breekt, de klompjes plakken op de wesp. En bij de volgende bloem die hem verleidt komen ze precies in contact met de stempel en laten ze weer los.

Voor de wespen levert de nepseks niets op. Maar de orchideeën worden succesvol bestoven. Hun voortplanting is geslaagd.

Er zijn meer bloemen die zulk seksueel bedrog plegen, bijvoorbeeld een Zuid-Afrikaans madeliefje. En in Noordwest-Europa komt onder meer de vliegenorchis voor, met bloemen die onweerstaanbaar zijn voor vliegen.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: bloem van grote vogelorchidee (Chiloglottis valida) met sluipwesp Neozeleboria monticola. Michael Whitehead
Klein: bloem van breedlipvogelorchidee (Chiloglottis trapeziformis) met sluipwesp Neozeleboria cryptoides. Rod Peakall

Zie ook:
Verliefd op een madeliefje

Bron:
De Jager, M.L. & R. Peakall, 2015. Does morphology matter? An explicit assessment of floral morphology in sexual deception. Functional Ecology, 16 september online. Doi: 10.1111/1365-2435.12517

Stoere kuif

Het vervaarlijke uiterlijk van de helmspecht is maar schijn

 Helmspecht bootst grotere soort na

Ziet hij er niet woest uit, met zijn felrode, opgezette kuif en zwarte rug? Maar de helmspecht is eigenlijk een watje. Om dat te verhullen, heeft hij zich het verenkleed van een grotere, agressieve specht aangemeten, denken Brett Benz en collega’s.

In de vogelgids van Zuid-Amerika staan de helmspecht en de gestreepte helmspecht naast elkaar. Dat lijkt logisch. De twee soorten zien er vrijwel hetzelfde uit en biologen hebben ze op dezelfde tak van de vogelstamboom gezet, in het geslacht Dryocopus. De helmspecht heet officieel Dryocopus galeatus, de gestreepte helmspecht is Dryocopus lineatus.
Het zijn mooie en opvallende vogels, met een zwarte rug, gestreepte buik, witte strepen op de nek en, als grootste blikvanger, een flinke vuurrode kuif. Indrukwekkende verschijningen.

Maar biologen hebben zich voor de gek laten houden, blijkt nu uit onderzoek van Brett Benz en van Martjan Lammertink. Beiden hebben met collega’s de evolutionaire relaties van spechten in kaart gebracht met dna-analyses. En ze concluderen dat de helmspecht helemaal niet zo nauw verwant is aan de gestreepte helmspecht. Hij hoort thuis bij een andere groep spechten, in het geslacht Celeus. Hij zou eigenlijk Celeus galeatus moeten heten.

Knokken

De helmspecht steekt met zijn felle kleuren erg af bij wat nu zijn ware familieleden blijken te zijn. De overige Celeus-soorten hebben niet zo’n spectaculair uiterlijk. Ze hebben ook een kuif, maar die is bruin, beige of geel; ook verder zijn ze vooral bruin gekleurd.

Gestreepte helmspechtDe vraag is nu waarom de helmspecht zo veel weg heeft van een verre verwant en zo weinig van zijn naaste familieleden.
Volgens Benz is het antwoord dat hij met zijn fiere uiterlijk niet alleen biologen, maar ook de gestreepte helmspecht voor de gek kan houden.
De helmspecht leeft in de Atlantische bossen in het zuidoosten van Zuid-Amerika. Daar komt ook de gestreepte helmspecht voor. De twee soorten zijn in zekere zin concurrenten: ze zoeken beide naar rotte plekken op bomen waar ze met hun snavel in kunnen peuteren om insecten te vinden. Maar zulke plekken zijn schaars en er moet vaak om geknokt worden. De gestreepte helmspecht verjaagt andere vogels van een boom waar hij wil foerageren. De helmspecht, kleiner en minder agressief van aard, is niet tegen hem opgewassen.

Stoerdoenerij

Maar door zijn verenpak na te maken, denkt Benz, doet hij alsof hij ook een flinke jongen is die beter met rust gelaten kan worden. Het is een geval van mimicry waarbij een bescheiden vogelsoort het uiterlijk nabootst van een sterkere concurrerende soort om niet steeds het onderspit te delven. Oftewel: het is stoerdoenerij.

Trapt de gestreepte helmspecht hier in? Om dat te achterhalen is gedragsonderzoek nodig. Als blijkt dat hij de helmspecht inderdaad vaak met rust laat vanwege diens namaakpak, dan zou het verhaal echt rond zijn.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Helmspecht. Kevin Zimmer
Klein: Gestreepte helmspecht. Dario Sanches (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Benz, B.W., M.B. Robbins & K,J. Zimmer, 2015. Phylogenetic relationships of the Helmeted Woodpecker (Dryocopus galeatus): A case of interspecific mimicry? The Auk, oktobernummer. Al online te zien via bioRxiv. Doi: 10.1101/023663
Lammertink, M., C. Kopuchian, H.B. Brandl, P.L. Tubaro & H. Winkler, 2015. A striking case of deceptive woodpecker colouration: the threatened Helmeted Woodpecker Dryocopus galeatus belongs in the genus Celeus. Journal of Ornithology, 31 juli online. Doi: 10.1007/s10336-015-1254-x

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑