Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: parasitisme (Pagina 1 van 5)

Twee soorten, toch broers

Messor ibericus-koningin maakt zoons van een andere soort

Twee soorten zonen van een moeder: Messor ibericus en Messor structor

Koninginnen van de Iberische oogstmier Messor ibericus hebben vier typen nakomelingen: niet alleen werksters, koninginnen en mannen van hun eigen soort, maar ook mannen van een andere soort. Biologisch onmogelijk? Yannick Juvé en collega’s leggen uit hoe het kan.

In kolonies van de Zuid-Europese mier Messor ibericus leven een koningin, werksters en mannen van Messor ibericus – maar ook mannen van een andere soort: Messor structor. En dat is vreemd, want kolonies van Messor structor komen in de meeste gebieden waar Messor ibericus leeft niet voor. Zoals op Sicilië, waar de dichtstbijzijnde kolonie van Messor structor op het vasteland is, meer dan 1000 kilometer weg.

Het was een raadsel hoe dat kan, maar de oplossing die Yannick Juvé en collega’s nu aandragen is niet minder raadselachtig. Ze ontdekten namelijk dat die structor-mannen zoons zijn van de ibericus-koningin, en dus broers van de ibericus-mannen.

Onmogelijker wordt het niet, al is dat in de biologie nooit zeker.

Moederskindjes

Het zal niemand verbazen dat hier een ingewikkeld verhaal achter zit. Toch is het een begrijpelijk verhaal. Als je maar voor ogen houdt dat mieren, net als bijen en wespen, een afwijkend systeem hebben voor geslachtsbepaling.

Bij de meeste soorten dieren en planten heeft elk individu, man of vrouw, twee sets chromosomen, staafjes in de celkernen waarin het erfelijk materiaal dna verpakt is; een van de sets komt van moeder, de andere van vader. Eicellen en zaadcellen hebben één set chromosomen, en na bevruchting ontstaat een nieuw individu met een dubbele set; hij erft eigenschappen van beide ouders. Maar zo is het niet bij mieren, bijen en wespen: daar hebben vrouwen (koningin of werkster) twee sets chromosomen en mannen maar één. Dat komt doordat mannen zich ontwikkelen uit onbevruchte eicellen. Zij zijn dus letterlijk moederskindjes, ze hebben geen vader.

Een koningin paart met een of meer mannen, slaat het sperma op en legt later eitjes die ze al dan niet bevrucht.

In twee stappen is Messor ibericus gaan afwijken van dit patroon.

Hybride werksters

De eerste stap was dat een ibericus-koningin niet alleen paart met mannen van haar eigen soort, maar ook met die van een andere soort, Messor structor. Ze slaat beide soorten sperma op en kan ze kennelijk uit elkaar houden. Uit eitjes die ze bevrucht met ibericus-zaad komen jonge koninginnen, uit eitjes die ze bevrucht met structor-zaad komen werksters, die dus hybriden zijn met dna van een ibericus-moeder en een structor-vader. Paart een koningin niet met een structor-man, dan kan ze geen werksters maken en dus geen kolonie stichten, buitensoortse paringen zijn noodzakelijk.

Het is raar – en het is wonderlijk dat bevruchting met soortvreemd sperma mogelijk is – maar het komt bij enkele andere miersoorten ook voor. Zulke soorten misbruiken mannen van een andere soort; die mannen schieten er niets mee op, want met hun sperma worden alleen werksters geproduceerd, die zich niet voortplanten. Het is sperma-parasitisme.

Zaadeters

Even tussendoor de vraag: waarom moeten ibericus-werksters per se hybriden zijn? Een hypothese is, dat er zo een verschil te maken is tussen koninginnen en werksters. Bij soorten met gewone, dat wil zeggen niet-hybride werksters is er qua erfelijk pakket geen verschil tussen een koningin en een werkster. Het verschil in vorm en gedrag dat beide typen vrouwen als volwassen mier hebben, ontstaat door het voedsel dat ze als larve krijgen. Toekomstige koninginnen krijgen een eiwitrijker dieet, met een groter aandeel dierlijk voedsel. Maar Messor-soorten zijn oogstmieren; ze verzamelen en eten uitsluitend zaden. Dan is het moeilijk om in het dieet voor vrouwelijke larven een onderscheid aan te brengen. Een erfelijk verschil is dan handig.

En doordat werksters, en niet koninginnen, uit soortvreemd sperma ontstaan, gaat hybridisatie niet ten koste van de overerving van eigen dna. Koninginnen, die zich voortplanten, zijn immers honderd procent ibericus.

Truc

Terug naar de hoofdlijn. De productie van hybride werksters was voor Messor ibericus de eerste stap naar de vreemde levenswijze. Het werkte kennelijk, maar het sloot de soort wel op in het gebied waar Messor structor leefde. Verspreiding daarbuiten was niet mogelijk.

Om onafhankelijk te worden van de aanwezigheid van Messor-structor deden ibericus-koninginnen een tweede stap, ontdekte Juvé nu: ze maken zelf structor-mannen, naast mannen van de eigen soort. En die stap is uniek.

Ibericus-koninginnen maken structor-mannen door eitjes te leggen met een kern waarin alleen een vaderlijke set chromosomen zit. Ze halen die set uit een structor-spermacel die ze in opslag hebben. Dat vereist wel een truc, die nog niet opgehelderd is. Koninginnen ontdoen eicellen misschien voor de bevruchting van moederlijk dna, of ze vernietigen dat na bevruchting. Resultaat: een zoon; nu geen moederskindje, maar een vreemd kind. Het klinkt eenvoudig, maar het moet een kunst zijn geweest om de soortvreemde vaderlijke chromosoomset te laten matchen met de moederlijke celmachinerie.

Gedomesticeerd

Toen het eenmaal was gelukt, hadden ibericus-koninginnen altijd structor-mannen in hun kolonie om werksters te maken en nieuwe structor-zonen. Messor ibericus was niet langer gebonden aan de aanwezigheid van Messor structor en heeft nu inderdaad een veel groter verspreidingsgebied.

In de gebieden waar de twee soorten samen voorkomen, een deel van Frankrijk, Zwitserland en Noord-Italië, paren ibericus-koninginnen nog wel met structor-mannen uit structor-kolonies.

Maar elders produceren ze dus twee soorten zoons, harige ibericus-zoons en bijna kale structor-zoons. De structor-mannen zijn hier een onlosmakelijk onderdeel van de levenscyclus van Messor ibericus. Ze zijn geïsoleerd van hun eigen soortgenoten; ze komen die niet tegen, en als dat wel zou gebeuren, zouden ze niet meer kunnen paren met een structor-koningin. Ze vormen een volledig gedomesticeerde lijn.

Wederzijds parasitisme

Waar structor-mannen aanvankelijk misbruikt werden als spermaleveranciers die zelf geen vruchtbaar nageslacht kregen (eerste stap), kreeg de situatie na de tweede stap een nieuwe dimensie. Want de gedomesticeerde structor-mannen hebben wel nageslacht dat zich kan voortplanten: hun zoons. Voor die voortplanting zorgt de ibericus-kolonie, dus de gedomesticeerde structor-mannen parasiteren zelf ook. Afhankelijkheid en parasitisme zijn wederzijds geworden.

Wat biologisch onmogelijk leek, bestaat toch. Voor de evolutie geldt blijkbaar: alles wat ook maar enigszins denkbaar is – hoe onwaarschijnlijk en complex ook -, ontstaat een keer.

Willy van Strien

Foto’s: Twee soorten mannen van dezelfde moeder: Messor ibericus links en Messor structor rechts. Foto van de onderzoekers (Creative Commons CC BY 4.0)

Bronnen:
Juvé, Y., C. Lutrat, A. Ha, A. Weyna, E. Lauroua, A.C. Afonso Silva, C. Roux, E. Schifani, C. Galkowski, C. Lebas, R. Allio, I. Stoyanov, N. Galtier, B.C. Schlick-Steiner, F.M. Steiner, D. Baas, B. Kaufmann & J. Romiguier, 2025. One mother for two species via obligate cross-species cloning in ants. Nature, 3 september online. Doi: 10.1038/s41586-025-09425-w
Romiguier, J., A. Fournier, S.H. Yek & L. Keller, 2017. Convergent evolution of social hybridogenesis in Messor harvester ants. Molecular Ecology 26: 1108-1117. Doi: 10.1111/mec.13899

Manloze vis

Amazonemolly is een seksuele parasiet

De Amazonemolly is een vis met uitsluitend vrouwen

Alle Amazonemolly’s zijn vrouwen. Een vrouw paart met een man van een andere soort – en baart vervolgens dochters die klonen van haarzelf zijn. Wat houdt dit seksueel parasitisme in stand? Waldir Berbel-Filho en collega’s lossen een stukje van de puzzel op.

Het tropische visje Poecilia formosa, de Amazonemolly, heeft een zeer eigenaardig seksleven. De soort bestaat alleen uit vrouwen die zich ongeslachtelijk voortplanten: ze krijgen dochters die een genetische kopie van hun moeder zijn. Maar een vrouw moet wel met een man paren om de ontwikkeling van de embryo’s in gang te zetten. Mannen van de eigen soort zijn er niet, en dus neemt ze een man van een verwante soort. Zijn sperma triggert de ontwikkeling van haar eitjes, maar zijn erfelijk materiaal (dna) wordt buitenspel gezet. Hij draagt niet bij aan de erfelijke eigenschappen van het nageslacht.

Amazones parasiteren dus seksueel op mannen van andere soorten. Over de vraag hoe deze situatie kan blijven voortbestaan breken onderzoekers als Waldir Berbel-Filho en collega’s zich het hoofd.

Hybride

De Amazonemolly is een zoetwatervisje van gemiddeld zo’n 5,5 centimeter lang dat leeft in het zuiden van de Amerikaanse staat Texas en het noordoosten van Mexico. De soort is een hybride, in één keer ontstaan doordat een man van Poecilia latipinna (breedvinkarper) ooit paarde met een vrouw van Poecilia mexicana (kortvinmolly). Deze oudersoorten zijn de ‘gastheren’ waarop de Amazones seksueel parasiteren.

Waar Amazonemolly’s leven, komt vrijwel altijd maar één van beide oudersoorten voor, hetzij de breedvinkarper, hetzij de kortvinmolly. De zilvergrijze vrouwtjes van alle drie de soorten lijken op elkaar, maar ze verschillen in lichaamsvorm: de kortvinmolly is langer en dunner dan de breedvinkarper, en zijn rugvin staat wat verder naar achteren en is korter. Amazonemolly’s zitten qua lichaamsvorm tussen beide oudersoorten in, maar hun vorm varieert van plaats tot plaats.

Wonder

De hybridisatie vond 100.000 à 200.000 duizend jaar geleden plaats, wat betekent dat de Amazonemolly al ongeveer 500.000 generaties heeft doorgemaakt.

Dat mag een wonder heten. Want omdat mannen van breedvinkarper en kortvinmolly die met een Amazonemolly paren geen vader van de nakomelingen zijn, zou je verwachten dat ze het verschil leren zien tussen een Amazonemolly en een vrouw van hun eigen soort en paring met een Amazone vermijden. Maar als ze alleen met vrouwen van de eigen soort zouden paren, kan de Amazonemolly zich niet voortplanten en sterft uit.

Daarbij concurreert de Amazonemolly met de oudersoorten om voedsel; de visjes eten vooral algen en kleine insecten. En omdat Amazones alleen dochters krijgen, kunnen hun populaties twee keer zo hard groeien als die van de oudersoorten, die evenveel zoons als dochters krijgen. De Amazones zouden de oudersoorten dus kunnen verdringen, maar gaan dan bij gebrek aan mannen zelf ook verloren.

Lichaamsvorm

Het lijkt een hopeloze situatie. Om te verklaren dat Amazonemolly’s zich toch weten te handhaven, onderzocht Berbel-Filho drie mogelijkheden.

Mogelijkheid één: om de belangstelling van mannen te krijgen, lijken Amazones op een bepaalde locatie het meest op vrouwen van de oudersoort die daar ook aanwezig is. Dus waar ze samen met de breedvinkarper voorkomen lijken ze op breedvinkarper-vrouwen, en waar ze samen met kortvinmolly voorkomen op kortvinmolly-vrouwen. Oftewel: door mimicry misleiden ze mannen.

Mogelijkheid twee: om concurrentie om voedsel tegen te gaan, verschillen Amazonemolly’s juist van vrouwen van de oudersoort waarmee ze samen voorkomen. Is dat de breedvinkarper, dan lijken ze op kortvinmolly-vrouwen en omgekeerd. Het achterliggende idee is dat een andere lichaamsvorm samengaat met een iets ander menu, zodat soorten met verschillende lichaamsvormen tenminste een deel van het beschikbare voedsel voor zichzelf hebben en de soorten naast elkaar kunnen blijven bestaan.

Mogelijkheid drie: de vormvariatie van Amazonemolly’s is willekeurig en onafhankelijk van de oudersoort waarmee ze voorkomen.

Nauwkeurige metingen lieten zien: de tweede mogelijkheid is de juiste. Amazonemolly’s lijken qua lichaamsvorm minder op vrouwen van de oudersoort waarmee ze samen voorkomen. Amazones verdringen de plaatselijk aanwezige oudersoort dus niet door voedselconcurrentie, is de conclusie, al moet nog wel bewezen worden dat een verschil in lichaamsvorm de concurrentie om voedsel inderdaad verlaagt.

Verspilling

Maar dan is er nog het andere gevaar, het gevaar dat mannen van de oudersoorten niet met Amazones willen paren. Het verschil tussen vrouwen per locatie helpt mannen om de seksuele parasiet te kunnen onderscheiden van de eigen soort. Eerder onderzoek liet zien dat mannen inderdaad vaker met een vrouw van de eigen soort paren. Hoe redt de Amazonemolly het dan?

Daar is nog geen duidelijk antwoord op. Het zou kunnen zijn, denk ik, doordat vrouwen alleen gemiddeld van elkaar verschillen. De visjes variëren in lichaamsvorm, en er is enige overlap tussen vrouwen van de plaatselijk aanwezige oudersoort en Amazones. Als mannen zo kieskeurig zouden zijn dat ze elke paring met een Amazone vermijden, zouden ze ook sommige vrouwen van de eigen soort afkeuren en vaderschap mislopen. Als de hoeveelheid sperma die ze produceren niet beperkend is, kunnen ze beter wat verspillen aan verkeerde vrouwen dan bevruchtingskansen bij goede vrouwen verspelen.

Willy van Strien

Foto: Amazonemolly, Poecilia formosa. ©Tyler Reich

Bronnen:
Berbel-Filho, W.M., M. Tobler, T. Reich, A. Eghbalpour, M.J. Ryan, K. Heubel, F. Garcia-De León & I. Schlupp, 2025. Converging or diverging? Shape coevolution between a sperm-dependent asexual and its sexual hosts. Proceedings of the Royal Society B 292: 20250432. Doi: 10.1098/rspb.2025.0432
Riesch, R., M. Plath, A.M. Makowicz & I. Schlupp. 2012. Behavioural and life-history regulation in a unisexual/bisexual mating system: does male mate choice affect female reproductive life histories? Biological Journal of the Linnean Society 106: 598-606. Doi: 10.1111/j.1095-8312.2012.01886.x
Riesch, R., I. Schlupp & M. Plath, 2008. Female sperm limitation in natural populations of a sexual/asexual mating complex (Poecilia latipinna, Poecilia formosa). Biology Letters 4: 266-269. Doi: 10.1098/rsbl.2008.0019

Zombiespin

Nieuw ontdekte schimmelsoort manipuleert grottenspinnen

De holenwebspin kan door schimmel Gibellula attenboroughii worden veranderd in een sporenverspreider

De nieuw ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii infecteert grottenspinnen en dwingt ze om zijn sporen te helpen verspreiden, rapporteren Harry Evans en collega’s.

Dieren die een parasiet in zich dragen, gedragen zich soms als zombies. Dan manipuleert de parasiet hun gedrag zo dat ze meewerken aan hun eigen ondergang, ten gunste van de parasiet. Het is sterk dat parasieten daartoe in staat zijn, want het betekent dat ze het zenuwstelsel van hun gastheer kunnen bespelen. Er zijn meerdere voorbeelden van, kijk maar eens in de categorie manipulatie; het zijn lugubere verhalen.

Sommige parasitaire schimmels doen het ook. Onlangs is een nieuwe parasitaire schimmel ontdekt die in spinnen leeft. Hij is Gibellula attenboroughii genoemd, naar de bekende maker van natuurdocumentaires David Attenborough. Harry Evans en collega’s beschrijven hem.

De onderzoekers vonden de schimmel Gibellula attenboroughii in een verlaten kruitmagazijn in Ierland, groeiend op de holenwielwebspin Metellina merianae. Deze Europese spin leeft in grotten, holen en kelders, waar ze zich normaal gesproken dicht bij haar web verborgen houdt. Maar een geïnfecteerde spin, zo blijkt, verlaat haar veilige plek en gaat op het plafond of de wand bij de ingang zitten, waar lucht circuleert. Ze raakt overdekt met schimmeldons en speciale sporendragende schimmeldraden, en sterft. Luchtstromen nemen de schimmelsporen mee en verspreiden ze.

Sporenverspreider

De schimmel heeft de spin dus omgevormd tot een sporenverspreider. Dit type manipulatie kennen we al langer. Berucht zijn schimmelsoorten van het geslacht Ophiocordyceps die reuzenmieren (van het geslacht Camponotus) infecteren . Vaak wordt een zieke mier ertoe gedwongen het nest te verlaten, in de vegetatie vlak bij een mierenpad te klimmen en zich vast te bijten; de kaken gaan op slot, de mier sterft. Uit zijn lichaam groeit een soort paddenstoeltje dat schimmelsporen produceert. De dode mier hangt op een plek die gunstig is voor verspreiding naar nieuwe slachtoffers.

Er waren ook schimmels bekend die spinnen infecteren en er een sporenverspreider van maken. De nu ontdekte schimmel Gibellula attenboroughii valt specifiek grottenspinnen aan. Het is opmerkelijk dat een ziekteverwekker zich onder deze spinnen kan verspreiden, aangezien ze, in tegenstelling tot mieren, geïsoleerd leven. Behalve de holenwielwebspin infecteert de schimmel ook de gewone grottenspin, Meta menardi, een grotere soort.

Willy van Strien

Foto: Holenwielwebspin Metellina merianae. -serwacy01- (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Zie ook: cicaden die slachtoffer zijn van een manipulerende schimmel

Bronnen:
Evans, H.C., T. Fogg, A.G. Buddie, Y.T. Yeap & J.P.M. Araújo, 2025. The araneopathogenic genus Gibellula (Cordycipitaceae: Hypocreales) in the British Isles, including a new zombie species on orb-weaving cave spiders (Metainae: Tetragnathidae). Fungal Systematics and Evolution 15: 153–178. Doi: 10.3114/fuse.2025.15.07
Hughes, D.P., J.P.M. Araújo, R.G. Loreto, L. Quevillon, C. de Bekker & H.C. Evans, 2016. Chapter eleven. From so simple a beginning: the evolution of behavioral manipulation by fungi. Advances in Genetics 94: 437-469. Doi: 10.1016/bs.adgen.2016.01.004

Zelfmoord op commando

Paardenhaarworm manipuleert bidsprinkhaan met diens eigen genen

Bidsprinkhaan Tenodera angustipennis is gastheer van paardenhaarwormen

Paardenhaarwormen, die als larve parasitair leven in verschillende insecten, drijven hun gastheer tot zelfmoord. Tappei Mishina en collega’s vroegen zich af hoe ze aan de middelen komen om dat voor elkaar te krijgen.

Een sterk en gruwelijk voorbeeld van parasieten die hun gastheer manipuleren vormen paardenhaarwormen. Als larven leven ze in onder meer krekels, sprinkhanen en bidsprinkhanen, maar als volwassen wormen leven ze vrij in water. Om daar te geraken, brengen ze hun ongelukkige gastheer tot een zelfdestructieve daad: hij springt in het water. Paardenhaarwormen kunnen het gedrag van hun gastheer zo ingrijpend ontregelen dankzij genen die ze van hem hebben opgepikt, tonen Tappei Mishina en collega’s aan.

In het water paren volwassen paardenhaarwormen (Nematomorpha) in een kluwen van mannetjes en vrouwtjes; ze worden daarom ook wel gordiaanse wormen genoemd. De vrouwtjes leggen vervolgens eitjes waaruit microscopisch kleine larven komen. Om zich verder te kunnen ontwikkelen moeten die naar gastheer-insecten die op het droge leven. De gastheren kunnen de larfjes direct met hun voedsel binnenkrijgen of via een ‘transporteur’ zoals een eendagsvlieg. Dit insect komt als larve in het water met paardenhaarworm-larven in aanraking, vliegt als volwassen eendagsvlieg uit en kan dan worden gepakt door een gastheer-insect, dat zo met een parasitaire paardenhaarworm-larve geïnfecteerd raakt.

Horror

En dan begint een horrorverhaal. De paardenhaarworm-larve groeit uit tot een uiterst dunne worm die een aantal keer de lengte van de gastheer kan bereiken. Tegen de tijd dat de parasiet rijp is, dwingt hij zijn gastheer tot onnatuurlijk gedrag, waarmee die niet meer baas is over zichzelf. Hij begint te dwalen totdat hij op water stuit. Dan gaat hij erin, vaak met de dood tot gevolg. Als hij het overleeft, is hij onvruchtbaar.

Chordodes paardenhaarworm is langer dan zijn gastheer

Maar de worm is in zijn element. Hij kronkelt uit het insectenlijf en gaat op zoek naar soortgenoten. Als de gastheer in het water wordt aangevallen door een roofzuchtig waterbeestje voordat de worm eruit is, dan komt die versneld naar buiten. En mocht de gastheer door een vis of kikker worden ingeslikt, dan weet de worm ook nog uit die vis of kikker te ontsnappen.

Hoe kunnen paardenhaarwormen het gedrag van hun gastheren, waar ze evolutionair gezien ver van af staan, zo ingrijpend manipuleren, vroeg Mishina zich af.

Zijn onderzoek aan de bidsprinkhaan Tenodera angustipennis en de paardenhaarworm Chordodes fukuii laat zien dat de worm zich de biochemie van zijn gastheer letterlijk heeft eigengemaakt.

Expressiepatroon

De onderzoekers gingen allereerst na welke genen in de paardenhaarworm en in het brein van de bidsprinkhaan geactiveerd of juist uitgeschakeld zijn, en hoe dat patroon verandert tijdens de manipulatie. Ze constateerden dat alleen bij de worm het expressiepatroon verandert: tijdens manipulatie worden vele genen afgelezen om tot eiwit te worden vertaald die eerst inactief waren, terwijl andere genen juist worden uitgezet. De worm produceert eiwitten om het brein van de bidsprinkhaan te beïnvloeden, is de conclusie.

Vervolgens vergeleken ze genen van Chordodes-soorten met gegevens van bekende genen en eiwitten die zijn opgeslagen in databanken. Dat leverde een verrassend resultaat op: ruim 1400 genen van de parasieten komen sterk overeen met genen van bidsprinkhanen. Het zijn vooral deze genen die tijdens manipulatie van expressie veranderen; de meeste worden sterker geactiveerd, andere onderdrukt. Andere paardenhaarwormen dan Chordodes-soorten, die andere gastheren hebben, bezitten deze bidsprinkhaan-genen niet.

Overdracht van genen

Het lijkt erop dat Chordodes in de loop van zijn evolutionaire geschiedenis genen van zijn gastheren, bidsprinkhanen, heeft opgepikt, en niet zo’n beetje ook. Dat gebeurde niet een keer, maar vele malen. Het is niet gek dat de eiwitten waar deze genen voor coderen iets teweegbrengen in bidsprinkhanen.

Genoverdracht van dier op dier: dat is een bijzonder en, voor zover we weten, heel zeldzaam verschijnsel. Wie weet speelt het in andere gevallen van gastheermanipulatie ook een rol, opperen de onderzoekers.

Willy van Strien

Foto’s: ©Takuya Sato
Groot: bidsprinkhaan Tenodera angustipennis
Klein: bidsprinkhaan Tenodera angustipennis en Chordodes-paardenhaarworm

Een griezelfilmpje over paardenhaarwormen op YouTube

Bronnen:
Mishina, T., M-C. Chiu, Y. Hashiguchi, S. Oishi, A. Sasaki, R. Okada, H. Uchiyama, T. Sasaki, M. Sakura, H. Takeshima & T. Sato, 2023. Massive horizontal gene transfer and the evolution of nematomorph-driven behavioral manipulation of mantids. Current Biology, 19 oktober online. Doi: 10.1016/j.cub.2023.09.052
Sánchez, M.I., F. Ponton, D. Missé, D.P. Hughes & F. Thomas, 2008. Hairworm response to notonectid attacks. Animal Behaviour 75: 823-826. Doi: 10.1016/j.anbehav.2007.07.002
Ponton, F., C. Lebarbenchon, T. Lefèvre, D.G. Biron, D. Duneau, D.P. Hughes & F. Thomas, 2006. Parasite survives predation on its host. Nature 440: 756. Doi: 10.1038/440776a
Biron, D.G., L. Marché, F. Ponton, H.D. Loxdale, N. Galéotti, L. Renault, C. Joly & F. Thomas, 2005. Behavioural manipulation in a grasshopper harbouring hairworm: a proteomics approach. Proceedings of the Royal Society B 272: 2117-2126. Doi: 10.1098/rspb.2005.3213

Alleen als het fris is

Kleine leverbot verandert mier in zombie, maar niet overdag

op last van de kleine leverbot klimt de kale bosmier de vegetatie in

Larven van de kleine leverbot, een parasiet, moeten overstappen van mier naar hert. Ze sturen het gedrag van geïnfecteerde mieren om de kans op die overstap te maximaliseren, melden Simone Nordstrand Gasque en Brian Fredensborg.

Een mier die is geparasiteerd door larven van de kleine leverbot is zichzelf niet. Op gezag van de parasiet klimt hij omhoog in het gras en blijft daar onbeweeglijk zitten. Zo komt de parasiet makkelijker terecht in de gastheer waarin hij volwassen wordt, een grazer. De manipulatie is complex, laten Simone Nordstrand Gasque en Brian Fredensborg zien: alleen als het fris is zit een geïnfecteerde mier boven; als het warm is, komt hij terug en gedraagt hij zich normaal.

De kleine leverbot (Dicrocoelium dendriticum, een platworm) heeft een ingewikkelde levenscyclus met drie larvenstadia in drie verschillende gastheren; buiten een gastheer kan hij niet leven. Hij ontwikkelt zich achtereenvolgens in een landslak, een mier en een grazend zoogdier, zoals hert, schaap of koe. Hij moet dus een aantal keer overstappen.

Galwegen

Kleine leverbot leeft in lever van grazers als hij volwassen is

Volwassen leverbotten leven in galwegen in de lever van grazers. Ze paren en maken eitjes aan die met de ontlasting naar buiten komen. De eitjes worden opgepikt door een landslak die van de uitwerpselen eet. Uit de eitjes komen in het slakkenlijf de zogenoemde miracidium-larven. Zij vermenigvuldigen zich aseksueel en er verschijnen duizenden larven van een volgend stadium, de cercaria-larven. Zij kruipen naar de long van de slak, waar ze worden verpakt in slijmballen.

De slak hoest de slijmballen op, en dan is de volgende gastheer aan de beurt. Ook die komt uit zichzelf: de slijmballen zijn smakelijke hapjes voor mieren, die ze meenemen naar hun nest. Volwassen mieren en larven eten ervan en raken besmet. In mieren ontwikkelen de cercaria-larven zich tot een volgend stadium, de metacercaria-larven.

Opoffering

En dan staat de lastigste overstap op het programma, die nodig is om de cyclus te voltooien: van mier terug naar grazer. Dat gaat niet zomaar. Mieren zitten in hun nest of lopen rond, vooral over de bodem. Daar neemt een grazer geen hap van. Hier zou de cyclus spaak kunnen lopen, maar nu grijpt de parasiet in.

De larven – het kunnen er honderden zijn – kapselen zich veilig in in het achterlijf van de mier. Maar één van hen verhuist naar een zenuwknoop in de kop van de mier. Hoe hij het precies doet is onduidelijk, maar deze larve krijgt controle over het gedrag van de mier. Die klimt als een zombie zonder reden omhoog in een grasspriet en bijt zich vast; de kaken gaan op slot. En zo kan een grazend dier de mier met de larven aan boord samen met het gras binnenkrijgen.

De larve die de overstap mogelijk maakte, sterft in de maag van de grazer. Hij heeft zich opgeofferd voor de andere. Die komen op een veilige plek uit hun kapsel, ontwikkelen zich tot volwassen wormen en nestelen zich in de galwegen van de grazer: de cirkel is rond.

Het is al bijzonder dat een parasiet het gedrag van zijn gastheer zo ingrijpend verandert. Maar de kleine leverbot gaat nog verder dan dat: hij zorgt ervoor dat de verandering alleen tot uiting komt als dat zin heeft.

Uitgekiend

Gasque en Fredensborg deden onderzoek naar het gedrag van de kale bosmier (Formica polyctena) na infectie met de kleine leverbot in bossen in Denemarken, waar reeën leven. Ze laten zien dat een besmette mier zich alleen boven in de vegetatie vastbijt en blijft zitten als het fris is, dus ’s morgens vroeg en ’s avonds. Overdag laat hij los, gaat naar beneden en doet weer net als de andere mieren.

Het is de temperatuur die bepaalt of een geïnfecteerde mier zichzelf is of een zombie wordt, zo blijkt. Het tijdstip van de dag, de luchtvochtigheid en de hoeveelheid zonlicht doen er niet toe. Hoe warmer het is, hoe minder besmette mieren hoog in de vegetatie zitten. Alleen aan het eind van het seizoen, als het overdag fris blijft, blijven veel geïnfecteerde mieren de hele dag zitten.

Vanuit het oogpunt van de parasiet is dat gunstig. Want op warme dagen zou een vastgeklemde mier oververhit kunnen raken en doodgaan, en dan overleven ook de parasitaire larven niet. Aangezien herten vooral in de schemering grazen, heeft het geen zin om dat risico te nemen. Het is beter om de mier dan zijn mierengang te laten gaan, en hem pas ’s avonds weer omhoog te sturen.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: geïnfecteerde kale bosmier, Formica polyctena. ©Simone Nordstrand Gasque
Klein: kleine leverbot (Dicrocoelium dendriticum), volwassen vorm. D. Drew (Wikimedia Commons, Public Domain)

Bron:
Gasque, S.N. & B.L. Fredensborg, 2023. Expression of trematode-induced zombie-ant behavior is strongly associated with temperature. Behavioral Ecology, 24 augustus online. Doi: 10.1093/beheco/arad064

Handtekening op ei

Afrikaanse koekoek maakt weinig kans bij treurdrongo

Afrikaanse koekoek heeft geen succes bij treurdrongo

Vrouwen van de Afrikaanse koekoek leggen hun eieren in nesten van de treurdrongo. Ze bootsen de eieren van drongo’s prima na – en toch ontmaskeren drongo’s meer dan 90 procent van de koekoekseieren, laten Jess Lund en collega’s zien.

Ten zuiden van de Sahara leeft de Afrikaanse koekoek, Cuculus gularis, die, net als de gewone Europese koekoek, eieren legt in nesten van andere vogelsoorten (een ei per nest) met de bedoeling dat pleegouders hun jongen grootbrengen. De broedparasiet richt zich op maar enkele vogelsoorten, waarvan de treurdrongo, Dicrurus adsimilis, een van de belangrijkste is.

Maar bij deze belangrijke gastheersoort heeft de koekoek nauwelijks succes, berekenen Jess Lund en collega’s. De beoogde pleegmoeder doorziet het bedrog meestal doordat ze op haar eigen eieren een ‘handtekening’ heeft gezet ter verificatie.

Het is het gevolg van de lange evolutionaire geschiedenis die Afrikaanse koekoek en treurdrongo delen. Tussen beide vogelsoorten bestaat een groot conflict, want de broedparasiet kan niet zonder de diensten van de pleegouder, en voor de pleegouder is de belasting enorm.

Wapenwedloop

Het begint er al mee dat de Afrikaanse koekoek een drongo-ei vernietigt als ze een ei komt leggen in het nest van een treurdrongo-paar. Het koekoeksjong maakt de klus af. Het komt als eerste uit en wipt de drongo-eieren uit het nest; mocht er daar al een van zijn uitgekomen, dan wordt dat jong er ook uit gekieperd. De pleegouders verliezen dus hun hele legsel. Vervolgens zijn ze weken zoet met de veeleisende zorg voor het pleegjong.

Dit conflict met grote belangen deed een wapenwedloop ontstaan. De drongo leerde om de eieren van de koekoek te herkennen en uit hun nest te gooien. Als reactie daarop ontwikkelde de koekoek eieren die steeds beter op drongo-eieren gingen lijken. Momenteel is de mimicry vrijwel perfect: in de ogen van drongo’s zien koekoekseieren er precies zo uit als drongo-eieren.

Individuele handtekening

De eieren van de treurdrongo zijn zeer variabel. De achtergrondkleur varieert van wit tot roodbruin, en de eieren kunnen effen, gestippeld of gevlekt zijn. Dezelfde variatie hebben eieren van de Afrikaanse koekoek. Op populatieniveau is de nabootsing uitstekend en het lijkt alsof de Afrikaanse koekoek voor ligt in de wapenwedloop.

Maar in werkelijkheid staat de treurdrongo er veel beter voor.

Dat komt doordat een drongo-vrouw eieren produceert die er allemaal precies hetzelfde uitzien. Elke vrouw heeft haar eigen karakteristieke kleur en patroon. Zo zet ze als het ware een onderscheidende handtekening op elk ei ter verificatie: deze heb ik gelegd. Een koekoeksvrouw legt weliswaar een ei met een uiterlijk dat valt binnen de drongo-variatie, maar ze legt haar eieren in willekeurige drongo-nesten. De kans dat ze een ei legt bij een drongo-vrouw die precies hetzelfde ei maakt, is klein. Het koekoeksei wijkt meestal af.

Beschermd

Met experimenten en modellen voorspellen de onderzoekers hoe groot de kans is dat een treurdrongo een ei van de Afrikaanse koekoek in het nest herkent en verwerpt. En dat is meer dan 90 procent! Zonder individuele handtekeningen zou die kans veel kleiner zijn. Dus de strategie van drongo’s – grote variatie tussen legsels, grote eenvormigheid binnen legsels – is een uitstekend antwoord op de vrijwel perfecte nabootsing door koekoeken. De treurdrongo heeft zich effectief beschermd tegen de broedparasiet.

En zo is de Afrikaanse koekoek weinig succesvol bij deze gastheer. Slechts een enkele keer wordt een koekoeksei geaccepteerd. Als je ook nog bedenkt dat ongeveer een op de vijf drongo-nesten tijdens de broedtijd verloren gaat, komt het voortplantingssucces van de broedparasiet uiterst laag uit. Maar dat lage succes is kennelijk genoeg om zich als soort te kunnen handhaven.

De treurdrongo is zelf ook een parasiet, maar van een ander type: hij steelt prooien die andere vogels bemachtigd hebben.

Willy van Strien

Foto: Afrikaanse koekoek. Alastair Rae (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.0)

Zie ook: gelegenheidsdieven

Bronnen:
Lund, J., T. Dixit, M.C. Attwood, S. Hamama, C. Moya, M. Stevens, G.A. Jamie & C.N. Spottiswoode, 2023. When perfection isn’t enough: host egg signatures are an effective defence against high-fidelity African cuckoo mimicry. Proceedings of the Royal Society B, 26 juli online. Doi: 10.1098/rspb.2023.1125
Stoddard, M.C., R.M. Kilner & C. Town, 2014. Pattern recognition algorithm reveals how birds evolve individual egg pattern signatures. Nature Communications 5: 4117. Doi: 10.1038/ncomms5117

Elfenlampionnetje teruggevonden

Het oneerlijke plantje Thismia kobensis bestaat nog

Het herontdekte elfenlampionnetje van Kobe, Thismia kobensis, is mycoheterotroof

Het was ontdekt in 1992, gold als uitgestorven omdat de vindplaats in 1999 werd vernietigd, maar is nu elders weer teruggevonden: het elfenlampionnetje van Kobe. Kenji Suetsugu en collega’s beschrijven het mooie maar oneerlijke plantje.

Je herkent ze nauwelijks als planten, de kleine, wonderschone ‘elfenlampionnetjes’ die op de bosbodem staan, vaak verscholen onder afgevallen boombladeren. Elfenlampionnetjes, Thismia-soorten, zijn dan ook merkwaardige planten. Wat je ziet, zijn de bloemetjes, nog geen centimeter groot. De planten hebben geen groene bladeren, hooguit wat schubjes op de ultrakorte steel. De rest van de planten leeft ondergronds.

Er zijn ongeveer 90 soorten, en een daarvan is Thismia kobensis, het elfenlampionnetje van Kobe. Klein en onopvallend als het is, was het pas in 1992 ontdekt in een eikenbos bij de Japanse stad Kobe, en de vondst was maar zuinig: er groeide niet meer dan één exemplaar. De vindplaats ging in 1999 op de schop toen er een industrieel complex verrees, en de nog maar net ontdekte soort stierf uit. Dacht men. Maar sprookjes bestaan: in 2021 zagen biologen het plantje onverwacht terug op een naaldboomplantage in de stad Sanda, 30 kilometer van de oorspronkelijke vindplaats verwijderd. En dit keer was de vondst royaler: bijna 20 exemplaren. Kenji Suetsugu en collega’s geven nu een wetenschappelijke beschrijving van de soort.

De lieflijkheid van zijn bloemetje ten spijt: het elfenlampionnetje van Kobe behoort tot een groep van valsspelende planten.

Energiebehoefte

Dat valsspelen hangt samen met het gebrek aan bladeren.

De groene bladeren van gewone planten bevatten veel bladgroenkorrels. In deze celorgaantjes vindt fotosynthese plaats: planten halen koolstofdioxide uit de atmosfeer en met behulp van zonlicht leggen ze de koolstof daarvan vast in koolhydraten als suikers en zetmeel. Aan deze koolhydraten ontlenen ze energie. Planten zonder groene bladeren kunnen geen koolhydraten maken, maar hebben wel energie nodig.

Veel van deze planten lossen dat op door met hun wortels suikers te onttrekken aan schimmels in de bodem. De wetenschappelijke term daarvoor is mycoheterotrofie.

Elfenlampionnetje is suikerdief

De meeste mycoheterotrofe planten richten zich op schimmels die in een samenwerkingsverband leven met groene planten. De schimmels krijgen suikers van deze planten. In ruil daarvoor helpen de schimmels de planten om water en voedingsstoffen als stikstof en fosfor uit de bodem op te nemen. Deze samenwerking, mycorrhiza genoemd, is voor beide partijen gunstig en zij spelen het spel eerlijk.

Maar als mycoheterotrofe planten als Thismia contact maken met mycorrhiza-schimmels, werken ze niet zo samen. Ze ontvangen wel water en voedingsstoffen, maar ze leveren geen suikers terug. Dat kunnen ze niet. In plaats daarvan nemen ze, naast water en voedingsstoffen, ook suikers uit de schimmel op. Oftewel: ze spelen vals, ze stelen. De schimmel had die suikers van groene planten gekregen, en mycoheterotrofe planten parasiteren dus indirect, via mycorrhiza-schimmels, op groene planten.

Moeilijk alternatief

Er bestaan zo’n 500 soorten mycoheterotrofe planten. Ze leven op voedselarme bodems in bossen, waar maar weinig zonlicht de bodem bereikt en de mogelijkheid voor fotosynthese, dus suikerproductie, beperkt is. Suikerdiefstal is het alternatief dat deze planten ontwikkeld hebben.

Sarcodes sanguinea is mycoheterotroofMaar zo gemakzuchtig als dat lijkt, is het niet. Het is moeilijk voor een mycoheterotrofe plant om een relatie met een mycorrhiza-schimmel aan te gaan. Waar een groene plant met veel soorten mycorrhiza-schimmels tegelijk samenwerkt, kan een mycoheterotrofe plant contact leggen met slechts één of enkele schimmelsoorten. Dat is waarschijnlijk doordat de meeste schimmels de valsspelers door hebben en de relatie afhouden. Daarom zijn mycoheterotrofe planten altijd zeldzaam en nooit wijd verspreid.

Vaak slagen mycoheterotrofe soorten er wel in om zich te binden aan een schimmel die veel verschillende groene partners heeft. Met zoveel leveranciers is de suikervoorziening altijd gegarandeerd.

Stofzaad

De overgrote meerderheid van de landplanten leeft in een samenwerkingsverband met mycorrhiza-schimmels. De mycoheterotrofe levenswijze – die deze samenwerking misbruikt – is tientallen keren ontstaan. Voor de elfenlampionnetjes is dat al vele miljoenen jaren geleden. Vandaar dat zij nog maar weinig van gewone planten weg hebben. Andere mycoheterotrofe planten ontstonden veel recenter en zien er normaler uit.

vogelnestje is een mycoheterotrofe orchideeSommige planten zijn alleen kort na ontkieming mycoheterotroof; dat geldt voor alle orchideeën. De zaden zijn zo fijn als stof en bevatten geen voedsel. Na ontkieming halen deze planten hun suikers uit schimmels totdat ze bladeren hebben en zelf suikers kunnen maken. Dat zou een eerste stap kunnen zijn op weg naar volledig mycoheterotrofe levenswijze. Er zijn ook orchideesoorten die hun hele leven mycoheterotroof blijven, en een ervan komt sporadisch in Nederland voor: het vogelnestje, Neottia nidus-avis.

Bremraapsoorten (Orobanche) zien er hetzelfde uit als sommige mycoheterotrofe planten, maar zijn anders: zij parasiteren direct op andere planten via wortelcontact.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot:
Elfenlampionnetje van Kobe, Thismia kobensis ©Kenji Suetsugu
Klein:
Sneeuwplant, Sarcodes sanguinea, een mycoheterotrofe plant van de heidefamilie uit Noordwest-Amerika. David῀O (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)
Vogelnestje, Neottia nidus-avis, een mycoheterotrofe orchidee. BerndH (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Bronnen:
Suetsugu, K., K. Yamana & H. Okada, 2023. Rediscovery of the presumably extinct fairy lantern Thismia kobensis (Thismiaceae) in Hyogo Prefecture, Japan, with discussions on its taxonomy, evolutionary history, and conservation. Phytotaxa 585: 102-112. Doi: 10.11646/phytotaxa.585.2.2
Gomes, S.I.F., M.A. Fortuna, J. Bascompte & V.S.F.T. Merckx, 2022. Mycoheterotrophic plants preferentially target arbuscular mycorrhizal fungi that are highly connected to autotrophic plants. New Phytologist 235: 2034-2045. Doi: 10.1111/nph.18310
Jacquemyn, H. & V.S.F.T. Merckx, 2019. Mycorrhizal symbioses and the evolution of trophic modes in plants. Journal of Ecology 107: 1567-1581. Doi: 10.1111/1365-2745.13165
Gomes, S.I.F., J. Aguirre-Gutiérrez, M.I. Bidartondo & V.S.F.T. Merckx, 2017. Arbuscular mycorrhizal interactions of mycoheterotrophic Thismia are more specialized than in autotrophic plants. New Phytologist 213: 1418-1427. Doi: 10.1111/nph.14249

Koekoekseend zoekt verdediging

Pleeggezin beschermt eendeneieren tegen roofvogels

Koekoekseend legt eieren in nest van agressieve pleegouders

Naar jonge koekoekseendjes hoeven ouders niet om te kijken, want die zijn geheel zelfstandig. Waarom zadelt de eend dan andere vogels met zijn eieren op? Dat vroegen Bruce Lyon en collega’s zich af.

In Zuid-Amerika leeft een eend die, net als een koekoek, zijn eieren legt in nesten van een andere vogelsoort. De gastouders nemen ongewild de zorg op zich. De eend, Heteronetta atricapilla, heet dan ook in het Nederlands koekoekseend; het is een zogenoemde broedparasiet.

Bruce Lyon en collega’s vroegen zich af waarom de koekoekseend zijn eieren eigenlijk onderbrengt bij anderen. Want veel zorg vereisen die niet, afgezien van het uitbroeden. De jongen zijn meteen zelfstandig. Dat is een groot verschil met alle andere broedparasieten, zoals de koekoek. Zij hebben jongen die wekenlang gevoerd en beschermd moeten worden, en voor hen heeft het grote voordelen om de zorg uit te besteden. Maar wat schiet de koekoekseend ermee op?

Makkelijke prooi

Het afstoten van ouderlijke taken heeft misschien te maken met het gevaar van predatie, veronderstelde Lyon. Als de koekoekseend zelf een nest zou maken, zou dat op of aan het water liggen. Daar zijn eieren een makkelijke prooi voor roofvogels, vooral de chimango, zo bleek uit proeven waarin de onderzoekers kippeneieren in een zelfgemaakt, onbewaakt nest legden. Binnen een paar dagen waren alle eieren verdwenen.

Tenzij ze het nest in een kolonie bruinkopmeeuwen geplaatst hadden: dan werd er haast geen enkel ei uit geroofd.

Deze meeuw is een van de gastheren in wiens nesten de koekoekseend zijn eieren dumpt. In Argentinië, waar het onderzoek is uitgevoerd, zijn er nog twee belangrijke gastheren, de watervogels roodschildkoet en roodbandkoet. Net als de bruinkopmeeuw zijn het agressieve vogels die hun nest goed kunnen verdedigen. Is dat de reden dat de koekoekseend hen uitkiest om zijn nageslacht bij onder te brengen?

Veilig

Daar lijkt het wel op. De eendeneieren zijn inderdaad redelijk veilig bij hun felle pleegouders, merkten de onderzoekers. Het kan weliswaar gebeuren dat pleegouders een vreemd ei herkennen en uit het nest kieperen. Maar als ze het ei onder hun hoede nemen, blijft het vrijwel altijd ongemoeid en komt het uit. Die zeer hoge overlevingskans bij acceptatie weegt ruimschoots op tegen het risico van verwerping.

De onderzoekers weten niet hoe groot het voordeel voor de koekoekseend precies is. Ze konden namelijk niet bepalen hoeveel eieren zouden overleven in een nest dat de hij zelf bouwt en verdedigt, simpelweg omdat hij dat nooit doet. Maar verwante soorten eenden die wel hun eigen eieren uitbroeden en bewaken, verliezen er behoorlijk wat aan roofvogels.

Willy van Strien

Foto: een paartje koekoekseenden. Cláudio Dias Timm (Wikimedia Commons, Creative Commons BY-SA 2.0).

Bron:
Lyon, B.E., A. Carminati, G. Goggin & J.M. Eadie, 2022. Did extreme nest predation favor the evolution of obligate brood parasitism in a duck? Ecology and Evolution 12: e9251. Doi: 10.1002/ece3.9251

Groeiend succes voor broedparasiet

Koekoeksmeerval verbetert zijn timing

Koekoeksmeerval, Synodontis multipunctatus, moet oefnenen om goed te kunnen parasiteren

Het is niet makkelijk voor een koekoeksmeerval om eitjes te slijten aan beoogde gastouders, want die zijn op hun hoede. Maar al doende leert hij het kunstje, laten Holger Zimmermann en collega’s zien.

Koekoeksmeervallen dumpen hun eitjes bij gastouders die ze tegen wil en dank verzorgen: het zijn broedparasieten. Dat lijkt lekker makkelijk en in zekere zin is het dat ook, want zonder dat de ouders ernaar om hoeven kijken kunnen hun eitjes zich veilig ontwikkelen. Maar ze moeten die wel bij gastouders zien onder te brengen, en dat is dan weer niet zo makkelijk. In feite doen koekoeksmeervallen meer moeite voor hun nageslacht dan de meeste vissen, die simpelweg eitjes leggen en achterlaten.

Ze moeten de kunst van het parasiteren oefenen, schrijven Holger Zimmermann en collega’s. De koekoeksmeerval (Synodontis multipunctatus) is, voor zover bekend, de enige vissoort die, net als een koekoek, anderen laat opdraaien voor het grootbrengen van zijn kroost. De vis leeft in het Tanganyika-meer in Afrika.

Misbruik

Hij misbruikt soorten cichliden die de meest verregaande vorm van ouderzorg hebben, de zogenoemde muilbroeders. Bij deze soorten bewaren moeders de bevruchte eitjes in de bek totdat ze, na een paar weken, zijn uitgekomen.

Als een muilbroedend cichlide-paar aan het paaien is, cirkelen de partners om elkaar en stoten ze eitjes en zaadcellen uit; tussendoor verdedigen ze de plaats waar ze paaien tegen indringers.

Tijdens die paai kan een groepje koekoeksmeervallen toeschieten. Zij eten wat cichlide-eitjes voordat de moeder ze heeft kunnen opnemen, laten zelf een aantal eitjes vallen en bevruchten die. De cichlide-moeder raakt in paniek en verzamelt haar eitjes zo snel als ze kan; in de haast pakt ze ook koekoeksmeerval-eitjes op die ertussen liggen.

De meervallen moeten precies op het juiste moment toeslaan, als het cichlide-vrouwtje druk is met eitjes leggen; dat is een kwestie van seconden. Al doende leren ze om de timing van eitjes leggen en bevruchten te verbeteren, laat Zimmermann zien aan de hand van proeven in aquaria. Hij stelde cichliden (4 mannen en 12 vrouwen) bloot aan drie paar koekoeksmeervallen.

Aangescherpte timing

De onderzoekers zochten gastouders die zich niet tegen de onderwater-koekoek verweren. Met weerbare gastouders zou het eventuele leren van de parasiet immers niet uit de verf komen. Ze kozen de muilbroeder Astatotilapia burtoni, die in het Tanganyika-meer leeft en die dus bekend is bij de koekoeksmeerval. Maar van deze cichlide-soort namen ze een populatie uit een naburige rivier, waar de koekoeksmeerval niet voorkomt. De gekozen gastouders hebben geen aangeboren afweer tegen de broedparasiet en leren ook niet om zich tegen hem te verdedigen, maar ze gedragen zich wel agressief tegen vissen die de paai verstoren en uit zijn op de vers gelegde eitjes.

Onervaren koekoeksmeervallen lukte het bijna nooit om hun eitjes op te dringen aan deze gastouders. Slechts 3 procent van hun pogingen slaagde. Maar na enige tijd – in de experimenten na vier maanden, ongeveer 30 pogingen – ging het veel beter: ruim 25 procent van de gevallen was nu succesvol. Dat percentage steeg niet verder meer. Ervaren meervallen wisten in de gauwigheid ook meer eitjes van de gastouders te ratsen.

De verbetering was mogelijk doordat de parasieten leren om hun eitjes op precies het juiste moment te leggen, bleek uit gedragsobservaties. Bovendien gaan groepjes meervallen hun overval steeds beter coördineren.

Gastouder is verliezer

De meeste pogingen mislukken ook bij ervaren koekoeksmeervallen doordat de waakzame cichliden hun vijand te slim af zijn. Maar dat is niet erg, omdat de winst voor de parasiet groot is als de actie wel slaagt. Dan draagt een gastmoeder gemiddeld vijf parasieteneitjes. De meervallen komen sneller uit dan de cichliden, en de jonge meervallen eten cichlide-embryo’s op.

De gastmoeder is de verliezer. Niet alleen wordt ze misbruikt, maar ook krijgt ze minder eigen jongen.

Willy van Strien

Foto: Koekoeksmeerval. Calwhiz. (Via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0)

Cichliden uit het Tanganyika-meer hebben met de onderwater-koekoek leren leven

Bron:
Zimmermann, H., R. Blažek, M. Polačik & M. Reichard, 2022. Individual experience as a key to success for the cuckoo catfish brood parasitism. Nature Communications 13: 1723. Doi: 10.1038/s41467-022-29417-y

Uit de losse kop

Elysia-zeenaaktslak kan zijn hele lijf vernieuwen

geparasiteerde Elysia-zeenaaktslak maakt nieuw lijf

De zeenaaktslakken Elysia marginata en Elysia atroviridis kunnen zichzelf onthoofden en een nieuw lichaam laten groeien vanuit de losse kop, laten Sayaka Mitoh en Yoichi Yusa zien. Een bizar fenomeen. Waarom doen ze het en hoe overleven ze het?

Stomverbaasd moeten Sayaka Mitoh en Yoichi Yusa zijn geweest toen ze zagen hoe zeenaaktslakken die ze hielden in hun lab, van de soort Elysia marginata, hun kop afsnoerden. De losse koppen scharrelden vervolgens rond, schrijven ze. Na een dag waren de wonden dicht. In sommige gevallen, met name bij jonge zeenaaktslakken, werd het nog gekker: de losse kop ging eten; na een week begon er een nieuw lijf aan te groeien en met drie weken was dat compleet.

De losse lichamen bleven ook nog een tijd bewegen, soms zelfs maanden, maar uiteindelijk vielen ze uit elkaar. Op geen enkel los lichaam verscheen een nieuwe kop.

Parasiet

Er zijn meer dieren die een verdwenen lichaamsdeel weer kunnen laten aangroeien, zoals een hagedis die zijn staart afwierp of een wenkkrab die een schaar verloor. Maar dit – vrijwel een heel lichaam vernieuwen – is wel heel extreem. Deze zeenaaktslakken hebben zelfs een groef achter de kop als breukvlak voor een eventuele zelfonthoofding. Waarom doen ze het?

In ieder geval niet om aan een roofvijand te ontsnappen, zoals een hagedis zijn staart afwerpt als een vijand die te pakken heeft. Want de zeenaaktslakken doen er uren over om lichaam en kop te scheiden; dat helpt niet om aan predatie te ontkomen. Als de onderzoekers een aanval nabootsten door hen wat te pesten, gebeurde er niets. De dieren hebben een andere verdediging tegen roofvijanden: ze zijn giftig.

Waarom ze dan wel aan zelfonthoofding doen, bleek uit waarnemingen aan in het wild gevangen exemplaren van een verwante soort, Elysia atroviridis. Eenmaal in het lab stootte een deel van hen het lichaam af. En al deze exemplaren bleken een parasiet bij zich te hebben, een eenoogkreeftje van het geslacht Arthurius. Dat is een forse parasiet die vrijwel het hele lijf van zijn gastheer inneemt. Een geparasiteerde zeenaaktslak is in feite zijn lijf al kwijt. Als hij het afwerpt, verliest hij weinig meer, maar raakt hij wel van de parasiet af.

Bladgroen

Maar hoe overleeft hij het, zonder organen als hart en nieren? Dat heeft te maken met een bijzondere eigenschap van Elysia-zeenaaktslakken, denken de onderzoekers. Ze nemen bladgroenkorrels op uit algen die ze eten en huisvesten die in speciale cellen langs hun zeer vertakte darmstelsel. Ook de kop bevat bladgroenkorrels. Dankzij de bladgroenkorrels, waar ze niet buiten kunnen, zijn deze zeenaaktslakken in staat om een periode zonder voedsel overbruggen, zo was bekend.

Hoe ze de bladgroenkorrels precies benutten, is een raadsel. De korrels blijven fotosynthese uitvoeren zoals ze in planten doen: ze zetten met behulp van zonlicht koolstofdioxide om in koolhydraten. Of de zeenaaktslakken daardoor, net als planten, van zonlicht kunnen leven, is een punt van discussie.

Hoe dan ook, het kan goed zijn dat een losse kop van Elysia marginata en Elysia atroviridis dankzij bladgroenkorrels overleeft.

Niet eeuwig

Geparasiteerde Elysia-zeenaaktslakken gooien dus hun waardeloos geworden lichaam weg. Maar alleen jonge individuen lukt het om vanuit de kop een nieuw lijf te produceren. De losse kop van een ouder exemplaar gaat niet eten en groeit niet uit, maar sterft binnen tien dagen. Een lichaam afwerpen en vervangen door een nieuwe is dus geen recept voor een eeuwig leven.

Willy van Strien

Foto: Elysia marginata. Budak (via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0)

Het onderzoek uitgelegd op YouTube

Lees meer over de bladgroenkorrels in deze zeenaaktslakken

Bronnen:
Mitoh, S. & Y. Yusa, 2021. Extreme autotomy and whole-body regeneration in photosynthetic sea slugs. Current Biology 31: R233-R234. Doi: 10.1016/j.cub.2021.01.014
Wägele, H., 2015. Photosynthesis and the role of plastids (kleptoplastids) in Sacoglossa (Heterobranchia, Gastropoda): a short review. Aquatic Science & Management 3: 1-7. Doi: 10.35800/jasm.3.1.2015.12431

« Oudere berichten

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑