Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: samenwerking (Pagina 2 van 7)

Heelmeester

Wond geneest sneller dankzij poetsgarnaal

Pacifische poetsgarnaal helpt wonden genezen

Een vis die gewond is geraakt, kan de diensten van een poetsgarnaal extra goed gebruiken, laten David Vaughan en collega’s zien. Ook al maakt die niet specifiek de wond schoon, zijn behandeling helpt wel bij de genezing.

Poetsgarnalen hebben, net als poetsvissen, een schoonmaakbedrijf voor vissen op koraalriffen. Ze plukken met hun monddelen parasieten en andere ongerechtigheden van de huid van hun klanten af, waarbij ze meteen een hapje eten hebben: een win-winsituatie. Zo’n dienstverlener is de Pacifische poetsgarnaal Lysmata amboinensis, die leeft op koraalriffen in de Grote Oceaan, Indische Oceaan en Rode Zee; hij is bekend doordat hij model stond voor Jacques in de film Finding Nemo.
Maar wat doet deze poetser als een klant een wondje heeft, vroegen David Vaughan en collega’s zich af. Maakt hij daar misbruik van door wat blootliggend levend weefsel te snoepen? Of is zijn schoonmaakbehandeling wellicht heilzaam?

Ontsteking

De onderzoekers haalden poetsgarnalen naar het lab, en ook een aantal exemplaren van de rode vlagbaars (Pseudanthias squamipinnis), een vissoort die langs koraalriffen voorkomt. Een aantal vissen brachten ze, onder verdoving, een kleine, oppervlakkige wond toe op een van de flanken, een wond zoals de vissen buiten vaak oplopen.
De helft van de gewonde vissen ging vervolgens, elk afzonderlijk, naar een aquarium waarin gedurende een uur per dag een poetsgarnaal aanwezig was; de andere vissen werden ondergebracht in bakken zonder poetser. Ter controle werden ook niet-gewonde vissen in bakken gezet waar wel of geen poetsgarnaal op bezoek kwam. De onderzoekers observeerden het gedrag van de dieren en hielden bij hoe de wonden genazen.

Een vis die zijn huid wil laten reinigen, zoekt een poetsgarnaal op en neemt een uitnodigende houding aan, waarbij hij het te behandelen lichaamsdeel naar de poetser wendt.
Als dieren net een wond hebben opgelopen, zo bleek, laten ze zich veel minder vaak schoon plukken. De plek met de wond houden ze van de poetsgarnaal weg.
Maar na een dag is de wond dichtgetrokken. De plek er omheen wordt de eerste twee dagen steeds roder, wat wijst op een ontsteking. Een gewonde vis die toegang heeft tot een poetsgarnaal laat zich nu wel aan beide kanten poetsen. En dat heeft een gunstig effect op de wond: de rode kleur, dus de ontsteking, neemt vanaf dag twee af. Na zes dagen is er een groot verschil tussen wel en niet gepoetste vissen; bij de laatste is de plek even rood gebleven.

Dankzij de activiteiten van een poetsgarnaal heelt een wond dus sneller. Van misbruik was geen spoor te vinden: de garnalen maken de wond niet groter en brengen geen nieuwe schade toe.

Positief effect

Een poetsgarnaal pakt niet speciaal de rode plek aan, maar behandelt een gewonde vis net als een niet-gewonde. De onderzoekers denken dat het schoonmaakwerk een indirect positief effect heeft doordat het ziekteverwekkers tegenhoudt die anders de wond kunnen bereiken. Bovendien verlaagt een poetsgarnaal de stress bij zijn klanten, zo is bekend. Ook dat zal de genezing bevorderen.
Conclusie: door te poetsen helpt de poetsgarnaal wonden helen.

Willy van Strien

Foto: Bernard Dupont (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.0)

Bron:
Vaughan, D.B., A.S. Grutter, H.W. Ferguson, R. Jones & K.S. Hutson, 2018. Cleaner shrimp are true cleaners of injured fish. Marine Biology 165: 118. Doi: 10.4225/28/5b2c885b32331

Hulp in nood

Krabspin maakt zich nuttig op aangetaste bloem

Krabspin grijpt bloembezoekers

Onopvallend in een bloem zittend pakt een krabspin elke bezoeker om hem op te eten. Het slachtoffer kan een nuttige gast zijn, zoals een bij, maar ook een schadelijke. Voor brilkruid pakt de aanwezigheid van een krabspin goed uit als er rupsen zijn die van de bloemen vreten, laten Anina Knauer en collega’s zien.

Krabspinnen hebben een aparte manier om aan voedsel te komen. Ze nemen plaats in een bloem, waar ze niet meestal opvallen doordat ze dezelfde kleur hebben, en wachten bloembezoekers op. Die grijpen ze met twee paar grote poten (waaraan ze hun naam te danken hebben), doden ze met een giftige beet en eten ze op. Ze kunnen prooien aan die veel groter zijn dan zij zelf.
Slecht nieuws dus voor een plant als zo’n spinnetje zich in een bloem installeert, zou je denken. Onder de bloembezoekers waar het op loert zijn immers nuttige gasten, zoals bijen die de plant bestuiven zodat die zaden kan maken, en het zou een ramp zijn als die bestuivers hun werk niet kunnen doen.
Maar Anina Knauer en collega’s laten zien dat de aanwezigheid van een krabspin juist een zegen kan zijn. Want een bloem krijgt ook bezoekers met minder goede bedoelingen, en een inwonende krabspin kan die uitschakelen. Daarom, ontdekten zij, trekt een bloem krabspinnen aan als er ongewenst bezoek is.

Zaadzetting

glad brilkruid roept krabspin te hulp bij vraat aan bloem
De onderzoekers gingen na wat de aanwezigheid van de krabspin Thomisus onustus betekent voor de plant waar hij meestal op te vinden is, namelijk glad brilkruid (Biscutella laevigata), een plant uit de Alpen met gele bloemetjes en brilvormige vruchtjes. De plant heeft met verschillende insecten te maken die een krabspin wel lust. De geur van de bloemen trekt bijen aan die voor bestuiving zorgen in ruil voor nectar. Maar de zaadzetting mislukt vaak doordat de bloemen worden aangevreten door rupsen van de koolmot (Plutella xylostella). Wat gebeurt er nu als er een krabspin in het spel is?

In een experiment zetten de onderzoekers elke ochtend drie rupsen op bloemen van planten met en planten zonder een krabspin aan boord en zochten ‘s avonds die rupsen terug. Op planten met een krabspin bleken de meeste rupsen steeds te zijn verdwenen – ze werden kennelijk opgegeten door de spin -, zodat die planten na vier weken veel minder schade door vraat hadden opgelopen dan planten zonder spin en gewoon zaden maakten. De krabspin maakte zich dus nuttig.

In het veld, zo bleek ook, schakelen planten het vraatzuchtige spinnetje in door hem te hulp te roepen als de bloemen worden aangevreten. De roep is chemisch: aangetaste bloemen maken een van hun geurstoffen, bèta-ocimeen, in extra grote hoeveelheden aan. De krabspin gaat op die geurstof af en vestigt zich op zulke bloemen. Op planten met rupsen op de bloemen zit daardoor vaker een krabspin dan op schone planten. Zo werken plant en spin samen: een aangetaste plant vraagt en krijgt hulp, de te hulp geschoten spin houdt er een maaltje aan over.

Bijen

En lopen de bijen, die de belangrijkste bestuivers zijn, dan geen gevaar? Nauwelijks, zo blijkt. Zij ontdekken de spin op een bloem meestal, ondanks diens camouflage, en zien af van bezoek. De spin eet dan ook bijna uitsluitend rupsen.
Maar ondanks het verminderde bezoek van bijen ontwikkelen zulke bloemen toch zaden. Kennelijk krijgen ze altijd voldoende stuifmeel. De aanwezigheid van de spin pakt dan ook goed uit voor door rupsen belaagde planten.

Hoog in de bergen komt Thomisus onustus overigens niet voor, en brilkruid wel. Het blijkt dat planten die hoog groeien de hoeveelheid bèta-ocimeen veel minder opschroeven als er rupsen zijn.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Thomisus onustus (niet op brilkruid). Paco Gómez (via Flickr, Creative Commons CC BY-SA 2.0)
Klein: Glad brilkruid. Isidre blanc (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Knauer, A.C., M. Bakhtiari & F.P. Schiestl, 2018. Crab spiders impact floral-signal evolution indirectly through removal of florivores. Nature Communications 9: 1367. Doi: 10.1038/s41467-018-03792-x

Instinkers

Aronskelk lokt bromvliegen en hagedis met kadavergeur

Dood-paard-aronskelk is aantrekkelijk voor balearenhagedis

De aronskelk Helicodiceros muscivorus ruikt als een rottend dood beest. Daar komen bromvliegen en een hagedis op af. Ana Pérez-Cembranos en collega’s beschrijven de complexe relaties tussen plant, bromvliegen en hagedis: een verhaal van bedrog, misbruik en profijt.

Op eilanden in de Middellandse Zee groeit een plantje dat vreselijk stinkt, de ‘dood-paard-aronskelk’, Helicodiceros muscivorus. Zijn geur bevat chemische bestanddelen die ook een dood beest in ontbinding verspreidt. Voor een bromvliegvrouwtje is die walm onweerstaanbaar. Ze zoekt namelijk kadavers waar ze haar eitjes op kan leggen, zodat de vleesetende larven voedsel zullen hebben. De dood-paard-aronskelk maakt misbruik van haar behoefte.

De planten stinken op de eerste dag dat ze bloeien. Bromvliegen die het luchtje oppikken, kúnnen het niet negeren. Ze gaan op de bron af en vinden een roze of rood schutblad met het harige uiteinde van de bloeikolf, dat de geur produceert. Als ze landen, blijkt dat uiteinde bovendien warm te zijn. Voor de bromvliegen is de imitatie compleet: dit moet een broeiend kadaver zijn. Geleid door de warmte kruipen ze in de buis die de opgerolde basis van het schutblad vormt om het onderste deel van de bloeikolf, waar vrouwelijke en mannelijke bloemetjes op staan.
Eenmaal binnen vinden ze natuurlijk niet wat ze zoeken; geen rottend vlees te bekennen.

In de val

Maar als ze weer willen vertrekken, blijkt dat niet te kunnen. Uitsteeksels aan de bloeikolf sluiten de uitgang af. Ze zitten in de val.
En tijdens hun gevangenschap in de kamer met bloemetjes bewijzen ze de plant ongewild een dienst. Het zijn de vrouwelijke bloemen onderaan de bloeikolf die deze eerste dag in bloei zijn. Vliegen die zich al eerder door een aronskelk lieten misleiden, dragen stuifmeel van die plant bij zich en dat komt nu op de vrouwelijke bloemen terecht. Daarmee heeft de plant het eerste succes binnen: de vrouwelijke bloemen zijn bestoven.

De volgende dag zijn de vrouwelijke bloemen uitgebloeid en hebben de mannelijke bloemen hun stuifmeel klaar. De stank en de warmte verdwijnen, de uitsteeksels verwelken en de bromvliegen kunnen naar buiten. Ze passeren de mannelijke bloemen en worden met stuifmeel beladen. En zo behaalt de plant het tweede succes: de vrijgelaten bromvliegen nemen het stuifmeel mee naar vrouwelijke bloemen – als ze tenminste opnieuw een stinkende aronskelk op hun weg vinden en erin trappen.

Warmte en vliegen

Zo zijn de bromvliegen gedwongen de dood-paard-aronskelk te bestuiven zonder dat er een beloning zoals nectar tegenover staat. Integendeel: ze verliezen tijd waarin ze naar echte karkassen hadden kunnen zoeken.

Nu laten Ana Pérez-Cembranos en collega’s zien dat ook de balearenhagedis Podarcis lilfordi zich door de geur van de aronskelk laat misleiden. Het dier is omnivoor en eet soms van karkassen. Die zijn bovendien aantrekkelijk als warmtebron; hagedissen zijn koudbloedig en als het koel weer is, gaan ze graag op een broeiend karkas liggen om op te warmen. Bovendien eten ze de bromvliegen die op het aas af komen.
De hagedissen reageren op de geur van de dood-paard-aronskelk hetzelfde als op de geur van een dood dier: ze gaan erheen. Als de geur van een aronskelk afkomstig blijkt te zijn, vinden ze geen vleesmaaltje, maar wel warmte en vliegen, die ze van het schutblad pakken of uit de buis halen.

De hagedissen nemen dus een aantal bestuivers van de planten weg. Maar volgens de onderzoekers blijven er genoeg bromvliegen over om voor bestuiving te zorgen.

Besjes

De hagedis is dus geen vijand van de aronskelk. Na de bloei, als de besjes rijp zijn, ontstaat er zelfs een mooie samenwerking tussen die twee. De hagedis eet de vruchten en poept de zaden uit. Die ontkiemen beter als ze door de hagedissendarm zijn gegaan. De plant levert de hagedis voedsel en de hagedis verspreidt de zaden en verhoogt hun kiemkracht.
Op het eilandje Aire ten zuidoosten van Menorca, waar het onderzoek is gedaan, is de dood-paard-aronskelk een nieuwkomer. Hij groeit er naar schatting pas een jaar of vijftig. Hij heeft zich in die tijd in hoog tempo over het eilandje verspreid en staat er nu plaatselijk in grote dichtheden. Dat is te danken aan de hagedis, die de vruchten heeft leren eten en nu de belangrijkste zaadverspreider is, denken de onderzoekers.

Willy van Strien

Foto: Balearenhagedis op het schutblad van de aronskelk © Ana Pérez-Cembranos

Bronnen:
Pérez-Cembranos, A., V. Pérez-Mellado & W.E. Cooper, 2018. Balearic lizards use chemical cues from a complex deceptive mimicry to capture attracted pollinators. Ethology  124: 260-268. Doi: 10.1111/eth.12728
Angioy, A-M.,  M. C. Stensmyr, I. Urru, M. Puliafito, I. Collu & B. S. Hansson, 2004. Function of the heater: the dead horse arum revisited. Proceedings of the Royal Society London B 271: S13-S15. Doi: 10.1098/rsbl.2003.0111
Stensmyr, M.C., I. Urru, I. Collu. M. Celander. B.S. Hansson & A-M. Angioy, 2002. Rotting smell of dead-horse arum florets. Nature 420: 625-626. Doi: 10.1038/420625a

Bont vee

Mieren handhaven gemengde luizenkolonie

Lasius japonicus en zijn tweekleurige veestapel

De luizenmelkende mier Lasius japonicus zorgt dat de kolonies bijvoetluizen waarvan hij de honingdauw oogst tweekleurig blijven, schrijven Saori Watanabe en collega’s. Zonder ingrijpen zou zijn favoriete kleur verdwijnen.

De Aziatische mier Lasius japonicus werkt, net als veel andere mieren, samen met bladluizen. De luizen zuigen plantensappen op en scheiden de overtollige suikers uit, opgelost in een vloeistof: honingdauw. De mier houdt hun natuurlijke vijanden uit de buurt en oogst (‘melkt’) de zoete honingdauw. Een van zijn partners is de Japanse bijvoetluis, Macrosiphoniella yomogicola, die op bijvoet leeft, een algemeen voorkomende plant van Europa en Azië. De bescherming van de mier is voor de bladluis van cruciaal belang; elke onbeschermde kolonie gaat aan zijn vijanden te gronde.

Kwaliteit

De bijvoetluis komt in verschillende kleuren voor, met rood en groen als de meest voorkomende typen; grote groene exemplaren worden zwart. De mier heeft een voorkeur voor de groene vorm, laten Saori Watanabe en collega’s zien, want die scheidt honingdauw af van een hogere kwaliteit. Maar de keerzijde is dat de rode vorm, die een groter deel van de uit de plant gehaalde suikers zelf gebruikt, zich sneller kan vermenigvuldigen. De luizen zijn allemaal vrouwtjes die zich maagdelijk voortplanten en de jonge luizen zijn klonen van hun moeder. Rode luizen krijgen rode dochters, groene luizen krijgen groene dochters. De groene vorm zou kunnen worden verdrongen door de rode, die zich immers sneller vemenigvuldigt.

Maar dat gebeurt niet. De mieren steken daar een stokje voor, zo blijkt. De onderzoekers laten zien dat de rode bladluizen zich inderdaad sneller kunnen vermenigvuldigen dan de groene. Bij proeven in het lab nam het aandeel groene luizen in een gemengde kolonie dan ook af, maar alleen als de onderzoekers geen mieren toelieten. Als mieren zich met de luizen konden bemoeien, ging de groene vorm zich sneller vermenigvuldigen, ongeveer even snel als de rode. Zo bleef, in aanwezigheid van mieren, de verhouding tussen groen en rood hetzelfde.
Hoe de mieren de voortplantingssnelheid van de groene luizen opvijzelen, is niet duidelijk, maar het gevolg is dat de groene vorm overleeft.

Overwinteren

In het veld zijn vrijwel alle kolonies bijvoetluizen gemengd. Dat er geen puur rode kolonies voorkomen is begrijpelijk. Naar zo’n kolonie, die alleen laagwaardige honingdauw oplevert, zou geen mier omkijken, dus hij zou verloren gaan. Maar waarom zijn er geen puur groene kolonies? Waarom roeien de mieren de rode luizen in een gemengde kolonie niet uit door ze op te eten, zodat de luizenkolonie alleen nog hoogwaardige honingdauw produceert?
Kennelijk heeft de aanwezigheid van rode luizen een voordeel. Dat heeft met overwinteren te maken, opperen de onderzoekers. Aan het eind van het seizoen brengen de luizen dochters én zonen voort die paren en bevruchte eitjes produceren. Die eitjes kunnen overwinteren, maar dan moet de plant waar ze op zitten wel blijven bestaan. Na bloei in de herfst sterft bijvoet echter af. De onderzoekers denken nu dat rode luizen misschien de bloei onderdrukken, zodat de plant blijft staan. Dat idee gaan ze nu testen.

Elkaar nodig

Het zou betekenen dat de mier beide bladluisvormen nodig heeft, de groene voor goede honingdauw, de rode om na de winter weer over melkvee te kunnen beschikken. Het zou ook betekenen dat de twee luizentypes elkaar nodig hebben. De rode vorm kan niet zonder groene, die zorgt dat er beschermende mieren komen, en de groene kan ook niet zonder rode, die verhindert dat de gastheerplant afsterft.
Maar ook al zijn de twee vormen van bijvoetluizen op elkaar aangewezen, zonder de mieren houden ze het samen niet vol.

Willy van Strien

Foto: Luizenmelkende mier Lasius japonicus met twee kleurvormen van Macrosiphoniella yomogicola. ©Ryota Kawauchiya

Bronnen:
Watanabe, S., J. Yoshimura & E. Hasegawa, 2018. Ants improve the reproduction of inferior morphs to maintain a polymorphism in symbiont aphids. Scientific Reports 8: 2313. Doi: 10.1038/s41598-018-20159-w
Watanabe, S., T. Murakami, J. Yoshimura & E. Hasegawa, 2016. Color polymorphism in an aphid is maintained by attending ants. Science Advances 2: e1600606. Doi: 10.1126/sciadv.1600606

Brandveilig

Bromelia met vlammend hart beschermt spin tegen vuur

Bromelia met vlammend hart beschermt springspin Psecas chapoda tegen vlammen

Een brand op de Braziliaanse cerrado is dodelijk voor veel dieren. Maar de springspin Psecas chapoda, die een bromelia bewoont, kan overleven, schrijven Paula de Omena en collega’s.

Springspin Psecas chapoda leeft op Bromelia balansaeDe op de grond groeiende plant Bromelia balansae en de springspin Psecas chapoda hebben het goed met elkaar getroffen. De spin leeft bijna uitsluitend op deze stekelige plant, die hem beschermt tegen roofvijanden. Volwassen spinnen jagen er, baltsen er en paren er en vrouwtjes leggen er hun eitjes; jonge spinnetjes groeien er op. Er kunnen twintig spinnen op één plant leven. Omgekeerd kan de plant wel zonder Psecas chapoda, maar hij profiteert van inwonende spinnen, want uit hun uitwerpselen haalt hij voedingsstoffen; de roofzuchtige spinnen beschermen hem bovendien tegen plantenetende beestjes.

Branden

Nu ontdekten Paula de Omena en collega’s voor de spin nog een extra voordeel aan deze mooie samenwerking: in de plant kan hij een brand overleven doordat de bladeren de hitte van de vlammen tegenhouden. Grappig, want plant is in het Engels bekend als ‘Heart of Flame’ (vlammend hart); hij kleurt namelijk rood van binnen als hij gaat bloeien.
De bromelia en de spin leven in delen van Zuid-Amerika, onder meer in de Braziliaanse cerrado: een savanneachtig gebied met bomen en struikgewas. In de maandenlange droge periode woeden daar vaak natuurlijke branden. De onderzoekers veronderstelden dat de spinnen tijdens zo’n verwoestende gebeurtenis beschutting vinden in de planten, en om na te gaan of dat klopt telden ze planten en spinnen in een klein en geïsoleerd stuk cerrado voor en na een brand.

Populatieherstel

Daags na de brand bleek dat de spinnenpopulatie een flinke tik had gehad. Het aantal spinnen was afgenomen, net als het aantal door spinnen bewoonde bromelia’s. Maar in het hart van een aantal planten troffen de onderzoekers inderdaad spinnen aan die de brand hadden doorstaan. Dankzij hun overleving herstelde de spinnenpopulatie zich in vijf maanden tijd.

Zonder beschutting zouden veel minder spinnen een brand overleven en zou het veel langer duren voordat de populatie daarna weer op peil zou zijn. De populatie zou nog klein en kwetsbaar zijn als er een nieuwe brand uitbreekt – zodat Psecas chapoda tenslotte helemaal zou verdwijnen. Dankzij de planten gebeurt dat niet.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Bromelia balansae. João Medeiros (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)
Klein: vrouwtje springspin Psecas chapoda op Bromelia balansae. ©Gustavo Q. Romero

Bronnen:
De Omena, P.M., M.F. Kersch-Beckr, P.A.P. Antiquera, T.N. Bernabé, S. Benavides-Gordillo, F. C. Recalde, C. Vieira, G.H. Migliorini & G.Q. Romero, 2017. Bromeliads provide shelter against fire to mutualistic spiders in a fire-prone landscape. Ecological Entomology, 20 december online. Doi: 10.1111/een.12497
Romero, G.Q., P. Mazzafera, J. Vasconcellos-Neto & P.C.O. Trivelin, 2006. Bromeliad-living spiders improve host plant nutrition and growth. Ecology 87: 803-808. Doi: 10.1890/0012-9658(2006)87[803:BSIHPN]2.0.CO;2

Huichelachtig

Oneerlijke poetsvis poetst zijn reputatie op

poetslipvis werkt aan zijn reputatie

Poetsvissen kunnen geslepen zakenlieden zijn die klanten lokken door zich vriendelijker voor te doen dan ze zijn – en die klanten vervolgens te schaden. Want daar komt hun gedrag soms wel op neer, blijkt uit onderzoek van Sandra Binning en collega’s.

Wie een bedrijf heeft, moet zorgen voor een goede naam. Dat geldt ook voor poetsvissen zoals de gewone poetslipvis, Labroides dimidiatus. Zij doen er alles aan om die goede naam te handhaven, zeker als ze zich in werkelijkheid slecht gedragen. Ze werken slim aan hun reputatie, laten Sandra Binning en collega’s zien.
De poetsvissen bemannen, in hun eentje of als paar, een poetsstation op een koraalrif waar ze andere vissen een schoonmaakbeurt aanbieden. De poetsers eten parasieten van hun klanten af. Het is een bloeiende bedrijfstak: een gemiddelde poetser komt zo’n tweeduizend keer per dag in actie bij meer dan honderd klanten; sommige klanten komen tientallen keren op een dag langs. Beide partijen hebben er baat bij: klanten blijven schoon, poetsvissen verdienen een maaltje.

Hap slijm

Maar een poetser kan een klant ook duperen: in plaats van hem te bevrijden van parasieten bijt hij dan een hap uit zijn slijmlaag die beschermt tegen onder meer beschadiging en ultraviolette straling. Een poetser heeft graag zo’n hap slijm, want die is voedzaam.

Meestal leveren poetsers goed werk. Ze bijten zelden, en zeker niet als andere vissen het kunnen zien. Ze moeten zich ook wel netjes gedragen, want als ze een klant bijten, zal die ofwel vertrekken naar een ander poetsstation, ofwel de poetser van zijn plek verjagen, zodat die een tijdje niet kan werken. Sommige klanten zijn roofvissen, die de poetser kunnen opeten als hij zich slecht gedraagt. En dan zijn er nog omstanders, waaronder wachtende of potentiële klanten. Zij kunnen het goed zien als een poetser een klant bijt tijdens een schoonmaakbeurt, want het slachtoffer maakt dan onwillekeurig een schokbeweging. Dat is voor de omstanders een teken om zich niet door die poetser te laten behandelen.

Toch gaan poetsvissen soms de fout in, vooral vrouwtjes in het broedseizoen; ze hebben dan veel energie nodig en de verleiding om in het voedzame slijm te bijten is groot.

Vriendelijk

De bijtgrage poetsers lopen risico om klanten te verliezen. Daarom proberen ze een goede indruk te maken: ze doen extra vriendelijk tegenover kleine klanten door hen uitvoerig met hun buikvinnen over de rug te strelen.
Klanten hebben dat graag. Eerlijke poetsers strelen een klant af en toe even om hem ertoe over te halen zich te laten inspecteren en schoonmaken. Of om het weer goed te maken met een klant die ze hebben gebeten, zodat die niet weggaat of agressief wordt. Of om een roofvis te vriend te houden. Ze hebben daar wat voor over, want terwijl ze strelen, kunnen ze niet eten.

Opzet geslaagd

Maar bijtende poetsers die kleine klanten strelen hebben daar heel andere beweegredenen voor, hadden de onderzoekers eerder al geconstateerd. Aan een kleine klant kunnen ze niet zoveel ‘verdienen’, want hoe kleiner een klant, hoe minder parasieten en hoe minder slijm hij heeft. Ze strelen hem dan ook niet uitvoerig om hem gunstig te stemmen; dat zou nauwelijks de moeite waard zijn en het is vaak helemaal niet nodig. Nee, ze doen het om de omstanders te misleiden: kijk mij eens vriendelijk zijn. Als een grotere klant die aardigheid tegenover het kleintje ziet, zal hij zich makkelijker melden voor een schoonmaakbeurt. Dan is hun opzet geslaagd: ze kunnen een flinke hap slijm nemen.

Nu laten de onderzoekers zien dat bijtende poetsers dat huichelachtige gedrag alleen tentoonspreiden als dat zin heeft, dat wil zeggen als er veel klanten en veel concurrerende poetsstations in de buurt zijn. Dan strelen ze vaak de kleine klanten en bijten ze vaak de grote klanten die daardoor misleid werden. Maar in een omgeving met weinig klanten en concurrenten bijten ze hun kleine klanten ook. Ze zijn alleen maar vriendelijk als ze gezien worden.

Willy van Strien

Foto: Gewone poetslipvis, Labriodes dimidiatus, met klanten. Keith Wilson (via Flickr, Creative Commons CC BY-NC 2.0

Zie ook:
Klantvriendelijk karakter
Schoonmakers in het gareel

Bronnen:
Binning, S.A., O. Rey, S, Wismer, Z. Triki., G. Glauser, M. C. Soares & R. Bshary, 2017. Reputation management promotes strategic adjustment of service quality in cleaner wrasse. Scientific Reports 7: 8425. Doi: 10.1038/s41598-017-07128-5
Pinto, A., J. Oates, A. Grutter & R. Bshary, 2011. Cleaner wrasses Labroides dimidiatus are more cooperative in the presence of an audience. Current Biology 21: 1140-1144. Doi: 10.1016/j.cub.2011.05.021
Bshary, R. & A.S. Grutter, 2006. Image scoring and cooperation in a cleaner fish mutualism. Nature 441: 975-978. Doi: 10.1038/nature04755
Bshary, R., 2002. Biting cleaner fish use altruism to deceive image-scoring client reef fish. Proc. R. Soc. Lond. B 269: 2087-2093. Doi: 10.1098/rspb.2002.2084
Bshary, R. & M. Würth, 2001. Cleaner fish Labroides dimidiatus manipulate client reef fish by providing tactile stimulation. Proc. R. Soc. Lond. B 268: 1495-1501. Doi: 10.1098/rspb.2001.1701

Reddingsactie

Vogels bevrijden elkaar van kleverige zaden

Een seychellenzanger op de grond kan beplakt raken met pisoniazaden

Zaden van de pisoniaboom kunnen funest zijn voor een kleine zangvogel als de seychellenzanger: plakken die zaden op de veren, dan kan zo’n vogel niet meer vliegen. Gelukkig gebeurt het weinig, en bij pech komt er vaak hulp, zagen Martijn Hammers en Lyanne Brouwer.

Seychellenzangers op het tropische eiland Cousin, dat behoort tot de Republiek van de Seychellen, leiden een leven met weinig risico’s: er zijn geen roofvijanden op het eiland die het op de volwassen vogels hebben voorzien. Hoog in de bomen zoeken ze ongestoord hun voedsel, insecten die ze van de bladeren pikken.
Seycellenzanger die onder de kleverige zaden zitToch komen ze soms in de problemen, schrijven Martijn Hammers en Lyanne Brouwer. De meest voorkomende boom, de pisoniaboom, maakt namelijk zaden die zeer kleverig worden als ze rijp zijn en op de grond vallen. Foeragerende seychellenzangers hebben daar geen last van, maar als ze op de grond komen om nestmateriaal te verzamelen – een vrouwenwerkje – of om hun territorium te verdedigen, dan kan het gebeuren dat zulke zaden zich stevig aan hun veren hechten; soms raakt een vogel verstrikt in een hele tros zaden. Dan ziet het er niet best uit. Een vogel waar zaden op plakken, ook al zijn het er maar een of enkele, kan vaak niet meer vliegen, en dat is fataal.

Bereidheid

Maar als hij geluk heeft, komt er hulp. De biologen, die intensief het gedrag van de seychellenzangers bestudeerden, zagen een paar keer een vogel die flink met zaden was beplakt. En soms schoot dan een andere vogel toe om het slachtoffer te bevrijden nadat die een alarmroep had laten horen. De helper pikte en trok de zaden met zijn snavel los, en redde zo het ongelukkige dier.

Het is bijzonder dat de vogels zo’n reddingsactie uitvoeren. Een hulpvaardige vogel ziet kennelijk wat er aan de hand is, weet hoe hij het probleem moet oplossen en is bereid om dat te doen, op gevaar af dat hij zelf onder de kleverige zaden komt te zitten. Het is dan ook niet zomaar een soortgenoot: in alle waargenomen gevallen was de helper een naaste van het slachtoffer. Vaak blijven een of enkele jongen bij hun ouders wonen; ook een moeder of oma trekt soms bij een broedend paar in. Dan woont er een hele familiegroep in een territorium, en veel familieleden helpen met het grootbrengen van de jongen. Een redddingsactie betekent dat de familiegroep intact blijft en geen hulp verloren gaat.

Zeevogels

De kleverige zaden hebben een functie. Als ze op een kleine zangvogel als de seychellenzanger plakken, schiet de boom daar niets mee op. Maar vaak komen ze terecht op zeevogels die het eiland bezoeken. Die kunnen er wel mee vliegen – en de vastzittende zaden meenemen naar een ander eiland. Zo raken de zaden van de boom goed verspreid.

Willy van Strien

Foto’s: © Martijn Hammers

Bron:
Hammers, M. & L. Brouwer, 2017. Rescue behaviour in a social bird: removal of sticky ‘bird-catcher tree’ seeds by group members. Behaviour 154: 403-411. Doi:10.1163/1568539X-00003428

Zoeklicht

Lantaarnvis zet koplampjes aan om prooi te vangen

Anomalops katoptron heeft ingebouwde koplampen om prooi te zoeken

Voedsel zoeken in het donker, dat is lastig. Maar niet voor de lantaarnvis Anomalops katoptron: die zet zijn ingebouwde koplampen aan om planktondiertjes te kunnen zien, schrijven Jens Hellinger en collega’s.

De lantaarnvis Anomalops katoptron durft alleen te voorschijn te komen als het pikdonker is. De vis, die leeft bij ondiepe koraalriffen in de Stille Oceaan, houdt zich overdag verscholen in holtes en scheuren in het rif om te voorkomen dat een roofvijand hem ziet. Dankzij zijn donkere kleur valt hij niet op. Alleen in donkere, maanloze nachten komt hij uit zijn hol en waagt hij zich in open water. In een school met soortgenoten gaat hij dan op voedsel uit. Dat voedsel bestaat uit zwemmende planktondiertjes, en het is moeilijk om die in het donker te pakken te krijgen.
Maar de lantaarnvis beschikt over twee lampen: onder elk oog bevindt zich een lichtgevend orgaan dat een blauw schijnsel verspreidt, schrijven Jens Hellinger en collega’s. Het licht wordt gemaakt door bepaalde bacteriën die in grote hoeveelheden en dicht op elkaar gepakt in de organen leven. De bacterie heeft in de vis een veilige leefomgeving, in ruil voor het licht.

Knipperen

De bacteriën produceren hun gloed continu. Maar de vis kan zijn lampen uitzetten door ze te draaien; dan wordt de donkergekleurde achterkant zichtbaar in plaats van de doorzichtige voorkant. Overdag staan de lampen bijna steeds uit, want anders zou de vis ondanks zijn donkere kleur toch nog zichtbaar zijn. Af en toe  ‘knipperen’ de lampen heel even.
Wordt Anomalops katoptron ’s nachts actief, dan knipperen ze vaker, zag Hellinger bij vissen die hij in een aquarium bestudeerde, en het licht is dan de helft van de tijd aan. En als een vis prooidiertjes ontdekt, dan laat hij zijn lampen bijna continu schijnen.

Er zijn veel soorten dieren die licht uitstralen, vooral in zee, en ze gebruiken het voor verschillende doeleinden. De meeste lichtgevende soorten zetten het schijnsel in om roofvijanden weg te jagen of in verwarring te brengen. Diepzeehengelvissen lokken er prooien: hun rugvin is veranderd in een ‘hengel’ met een lichtgevend bolletje waar kleine beestjes op afkomen. En er zijn soorten die met flitspatronen een partner lokken of herkennen; zo geven mannelijke mosselkreeftjes een ware lichtshow weg om vrouwtjes aan te trekken, net als vuurvliegjes dat doen op het land.

Tot nu toe was niet duidelijk waar Anomalops katoptron zijn licht voor gebruikte. Het is vooral om ’s nachts prooien te kunnen zien, blijkt nu.

Willy van Strien

Foto: California Academy of Sciences (via Flickr. Creative Commons CC BY-NC-ND 2.0)

Bron:
Hellinger, J., P. Jägers, M. Donner, F. Sutt, M.D. Mark, B. Senen, R. Tollrian & S. Herlitze, 2017. The flashlight fish Anomalops katoptron uses bioluminescent light to detect prey in the dark. PLoS ONE 12: e0170489. Doi:10.1371/journal.pone.0170489

Goeie maatjes

Anemoon groeit beter met een laffe anemoonvis

verlegen anemoonvis is betere partner

Het succes van de samenwerking tussen zeeanemoon en anemoonvis hangt af van het karakter van de vis, melden Philip Schmiege en collega’s. Van een schuchtere, voorzichtige partner heeft een anemoon meer profijt dan van een brutale, ondernemende vis.

Tussen de tentakels van zeeanemonen zijn anemoonvissen veilig. De zeeanemonen, dieren die verwant zijn aan kwallen, hebben namelijk stekende netelcellen met gif waarmee ze de roofvijanden van de anemoonvissen op afstand houden. De anemoonvissen zelf zijn er ongevoelig voor. Omgekeerd verjagen de anemoonvissen gasten die aan de tentakels van de zeeanemonen willen knabbelen; met die tentakels verzamelen de zeeanemonen hun voedsel. Zeeanemonen en anemoonvissen zijn partners die elkaar beschermen.

Bemesten en verversen

Maar de visjes doen nog meer. Veel zeeanemonen huisvesten eencellige organismen die, net als planten, in staat zijn om zonlicht op te vangen en te gebruiken om koolstofdioxide om te zetten in koolhydraten. Daarmee voeden zij de zeeanemonen, in ruil voor onderdak. Die inwonende organismen halen hun voeding uit stoffen die de anemoonvissen uitscheiden. Bovendien verversen de vissen door hun bewegingen het water rond de zeeanemonen, zodat die steeds over zuurstof beschikken. Doordat de vissen de nuttige eencellige anemoonbewoners bemesten en het water verversen, bevorderen ze de groei van de zeeanemonen.

Nu hebben anemoonvissen, net als veel andere diersoorten, persoonlijkheden. Er zijn brutale, ondernemende types onder en verlegen, passieve individuen. Maakt het voor de zeeanemonen uit wat de aard is van de vissen die zich bij hen vestigen? Philip Schmiege en collega’s veronderstelden van wel. En ze kregen gelijk.

De onderzoekers haalden een aantal zwarte driebandanemoonvissen (Amphiprion percula) naar het lab; deze vissen leven langs kusten van Australië, Azië en Japan. En ze beschikten over gekweekte exemplaren van de tepelanemoon (Entacmaea quadricolor). Dat is geen natuurlijke partner van de vissen, maar in het lab binden die zich er makkelijk aan.

Bange vis

In zestig aquaria deden de onderzoekers één anemoon en een of twee vissen; in de natuur leven er nul tot zes vissen samen met een anemoon. Ze maten de anemonen op en hielden de groei bij. Ze gingen na hoe brutaal dan wel verlegen elke vis was door hem elke dag twintig minuten te filmen en op de filmbeelden te kijken of hij van de zeeanemoon vandaan durfde te zwemmen. Hoe meer tijd een vis op afstand van zijn partner doorbracht, hoe brutaler zijn karakter.

Na anderhalf jaar constateerden de biologen dat de zeeanemonen met een verlegen vis beter waren gegroeid dan anemonen met een brutale partner. Kennelijk leveren bange vissen betere diensten. Omdat ze meestal vlakbij hun partner rondhangen, bemesten ze diens eencellige inwoners beter en verversen ze het water efficiënter. En misschien durven de zeeanemonen hun tentakels langduriger uit te steken om voedsel te vangen als er een anemoonvis in de buurt is.

Het succes van samenwerkingsrelaties, waar de band tussen zeeanemonen en anemoonvissen een voorbeeld van is, wordt inderdaad mede bepaald door het karakter van de partners.

Willy van Strien

Foto: Zwarte driebandanemoonvis © Philip Schmiege

Bron:
Schmiege, P.F.P., C.C. D’Aloia, P.M. Buston, 2017. Anemonefish personalities influence the strength of mutualistic interactions with host sea anemones. Marine Biology 164: 24. Doi: 10.1007/s00227-016-3053-1

Groene pootjes

Hoog in de bomen kweken mieren hun planten

Squamellaria major, door mieren gekweekt, op macaranga

Tuinieren is een kunst – en er zijn mieren die de kunst beheersen. Op boomtakken kweken ze planten waar ze in wonen of waar ze hun nest mee verstevigen, laten onderzoeksteams van Guillaume Chomicki en van Jonas Morales-Linares zien.

Veel mieren en planten hebben iets met elkaar: de planten bieden de mieren een ruimte om in te wonen of nectar om te eten, de mieren bemesten de planten met hun uitwerpselen of beschermen ze tegen plantenetende insecten.
Enkele tropische mieren gaan een stap verder: zij kweken de planten waar ze mee leven zelf op. Het zijn mieren die in bomen leven en planten die op boomtakken groeien (epifyten). De planten kunnen moeilijker aan voedingsstoffen komen dan planten die in de grond staan, dus samenwerken met mieren is voor hen een goede strategie. Veel van de tuinplanten zijn helemaal gedomesticeerd en zouden zonder de mieren verloren zijn.

Zaden verzamelen

Philidris nagasau van de Fiji-eilanden woont in de holle stengels van Squamellaria-soorten, planten die als puisten op bomen groeien. Deze mier leeft uitsluitend in deze planten, en zes Squamellaria-soorten kunnen niet buiten deze bewoner. Hij bemest de planten, zoals Guillaume Chomicki en collega’s hadden laten zien.
Philidris nagasau kweekt plantjes opNu ontdekten zij dat de mier er zelf voor zorgt dat er planten beschikbaar zijn. De onderzoekers zagen hoe werksters zaadjes van deze zes Squamellaria-soorten, maar niet van andere soorten, verzamelen. Ze halen ze uit onrijpe vruchten, stoppen ze in groeven in de boomschors en houden ze in de gaten. De zaadjes ontkiemen en er verschijnen jonge plantjes op de boom. Zo gauw hun stengeltjes een holte vormen, gaan er regelmatig mieren naar binnen, waarschijnlijk om er hun uitwerpselen te laten vallen. Zo kweken ze zelf de planten op waarin ze kunnen wonen.
De mier betekent dus meer voor de planten dan gedacht: ze zorgt ook voor de zaadverspreiding.

Prachtige bloemen

Hangende tuin van Azteca gnavaEen wat ander type plantenkwekerijen is te vinden in Midden- en Zuid Amerika. Daar hangen opvallende  tuintjes aan sommige bomen. Het zijn uitbundig begroeide karton-achtige mierennesten. De mieren verzamelen zaden van epifyten en stoppen die in de wanden van hun nest. Een deel van de zaden ontkiemt en groeit uit. De plantenwortels maken het nest stevig en nemen water op als het regent, zodat het nest niet als pap uit elkaar valt. Omgekeerd profiteren de planten van de mieren, die hen bemesten en plantenetende insecten weghouden. Sommige planten zijn zelfs geheel afhankelijk: de zaden worden alleen door mieren verspreid en kunnen alleen in een mierennest ontkiemen.

Azteca gnava uit Zuid-Mexico en Panama is zo’n mier. Veel van zijn tuinen zijn te vinden in plantages, schrijven Jonas Morales-Linares en collega’s, op onder meer cacao-, mango-, sapote- en sinaasappelbomen. Ze bevatten gemiddeld twaalf planten van meestal twee of drie verschillende soorten. Twee planten die uitsluitend in mierentuinen voorkomen zijn de bromelia Aechmea tillandsioides en de orchidee Coryanthes picturata. De tuinierende mier heeft kennelijk smaak: deze planten hebben prachtige bloemen.

Drie miljoen jaar

Eenzelfde type tuin maakt de mier Camponotus femoratus uit het Amazonegebied. Met de plant Peperomia macrostachya vormt hij een hechte twee-eenheid. Elsa Youngsteadt laat zien dat de mier, bijna als enige, de zaden van de plant verzamelt. Hij vindt ze op de planten zelf, op de grond of in uitwerpselen van vogels en zoogdieren die de vruchten hebben gegeten. Waarschijnlijk hebben de zaden een geur die alleen Camponotus femoratus aantrekkelijk vindt.
De mier stopt veel Peperomia-zaden in de wanden van het nest. Daar heeft elk zaadje slechts een kleine kans om te ontkiemen. Maar de zaden die niet in een mierennest terecht komen ontkiemen zeker niet.

Volgens Chomicki stamt Philidris nagasau van Fiji af van mieren die, net als hun Amerikaanse collega’s, een kartonnen nest in de bomen maakten en daarin planten kweekten. Maar op een gegeven moment liet de mier dat nest achterwege en stopte de zaadjes voortaan in groeven in de bast; tegelijkertijd ontwikkelden Squamellaria-soorten holle stengels waarin de mier kon wonen. Mier en planten hebben een gezamenlijke evolutie doorgemaakt die ongeveer drie miljoen jaar geleden begon.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Een door mier gekweekt exemplaar van Squamellaria major op macaranga. © Guillaume Chomicki
Klein: Philidris nagasau inspecteert zaailingen. © Guillaume Chomicki
Hangende tuin van Azteca gnava. © Jonas Morales-Linares

Zie ook: geheime snoeppot

Bronnen:
Chomicki, G. & S.S. Renner, 2016. Obligate plant farming by a specialized ant. Nature Plants 2: 16181. Doi: 10.1038/nplants.2016.181
Morales-Linares, J., J.G. García-Franco, A. Flores-Palacios, J.E. Valenzuela-González, M. Mata-Rosas & C. Díaz-Castelazo, 2016. Vascular epiphytes and host trees of ant-gardens in an anthropic landscape in southeastern Mexico. The Science of Nature 103: 96. Doi: 10.1007/s00114-016-1421-9
Youngsteadt, E., J. Alvarez Baca, J. Osborne & C. Schal, 2009. Species-specific seed dispersal in an obligate ant-plant mutualism. PLoS ONE 4: e4335. Doi: 10.1371/journal.pone.0004335

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑