Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: samenwerking (Pagina 4 van 7)

Man met een luchtje

Orchideeënbij pronkt met zorgvuldig verzamelde geuren

Orchideebij verzamelt luchtjes

Mannetjes van orchideeënbijen hebben een unieke manier om indruk te maken op vrouwtjes: ze verzamelen geuren. Ze werken hun hele leven aan een geurmengsel dat steeds omvangrijker en complexer wordt, schrijven Thomas Eltz en collega’s, en laten dat geurboeket los tijdens de balts.

Een prachtige kleur met metaalglans is voor mannelijke orchideeënbijen kennelijk niet genoeg om vrouwtjes te verleiden. Ze moeten ook lekker ruiken. Orchideeënbijen (Euglossini, zo’n 200 soorten) komen voor in tropisch Amerika. Ze leven niet in kolonies, zoals de honingbij, maar op zichzelf. Mannetjes nemen een territorium in en proberen bij vrouwtjes in de smaak te vallen.
Een zelfgemaakt parfum zorgt daarbij voor een onweerstaanbaar luchtje. Het parfum bestaat uit een mengsel van geuren die de mannetjes hebben verzameld bij bloemen, rottend hout, wondsap van bomen en – vreemd genoeg -poep.

Verrijkt vet

Er zijn ongeveer 650 soorten orchideeën die hun voordeel doen met de verzameldrift van de orchideeënbijen. Ze laten zich uitsluitend door deze mannelijke bijen bestuiven, in ruil voor een kostbare geur: een vorm van samenwerking tussen bij en orchidee.

Orchideebij met vergrote achterpotenDe bijen vangen de vluchtige geuren door een vettig goedje op een welriekend oppervlak te spugen. De geurstoffen trekken in het vet. Met hun poten proppen de bijen het verrijkte vet vervolgens in speciale zakken aan hun sterk vergrote achterpoten. Regelmatig halen ze opgeslagen geurvet weer te voorschijn om opnieuw luchtjes in te sluiten, ontdekten Thomas Eltz en collega’s. Zo leggen ze stukje bij beetje een omvangrijk en complex geurmengsel aan.

Vrouwtjes

Waar ze het voor doen, bleef lang onduidelijk. Maar Eltz denkt dat het is om vrouwtjes te verleiden. Een mannetje dat wil paren voert een balts uit in zijn territorium. Daarbij maakt hij zweefvluchten waarbij hij zijn poten op een karakteristieke manier beweegt. Onder zijn lijf vegen de rechter- en linker middenpoot beurtelings langs de zakken van de tegenoverliggende achterpoot. Bosjes haren op de middenpoten nemen daarbij wat vet op. De wapperende vleugels verspreiden vervolgens de geuren die vrijkomen.
Proeven in het lab laten zien, dat vrouwtjes daar op af komen. Op grond van de geur, is het idee, weten ze geschikte mannetjes op te sporen.

Ze kunnen allereerst vaststellen of ze met een mannetje van de eigen soort te maken hebben. Elke soort orchideeënbij heeft namelijk een kenmerkend geurboeket van tientallen bestanddelen. De soorten Euglossa dilemma en Euglossa viridissima bijvoorbeeld lijken uiterlijk sprekend op elkaar, maar aan de geur zijn ze te onderscheiden. Dat betekent dat de mannetjes hun geurmengsel zorgvuldig samenstellen: alle bestanddelen in precies de juiste verhoudingen.

Overlever

Waarschijnlijk is een goede geur daarbij ook een teken van kwaliteit, schrijft Eltz nu. De mannetjes van een soort verschillen onderling in de intensiteit en complexiteit van hun geur, en er zijn in verhouding weinig mannetjes die hoog scoren. Dat is geen wonder, want het kost veel tijd en energie om alle geurcomponenten, die schaars zijn, te vinden en te verzamelen. De mannetjes blijven er hun hele leven mee bezig en hoe ouder een mannetje is, hoe intenser en complexer de geur is die hij al baltsend verspreidt. Een oudere man is een bewezen overlever, dus waarschijnlijk heeft zo’n man een goede erfelijke kwaliteit die zijn nakomelingen zullen erven. Een goed ruikende man is, kortom, aantrekkelijk.

Maar we moeten nog wachten op het bewijs dat vrouwtjes inderdaad een voorkeur hebben voor mannetjes met een sterke lucht.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Euglossa dilemma mannetje. Bob Peterson (Wikimedia Commons)
Klein: Euglossa viridissima mannetje. Thomas Eltz

Bronnen:
Eltz, T., C. Bause, K. Hund, J.J.G. Quezada-Euan & T. Pokorny, 2015. Correlates of perfume load in male orchid bees. Chemoecology 25:193-199. Doi: 10.1007/s00049-015-0190-9
Eltz. T., Y. Zimmermann, J. Haftmann, R. Twele, W. Francke, J.J.G. Quezada-Euan & K. Lunau, 2007. Enfleurage, lipid recycling and the origin of perfume collection in orchid bees. Proc. R. Soc. B 274: 2843-2848. Doi: 10.1098/rspb.2007.0727
Eltz, T., D.W. Roubik & M.W. Whitten, 2003. Fragrances, male display and mating behaviour of Euglossa hemichlora: a flight cage experiment. Physiological Entomology 28: 251-260. Doi: 10.1111/j.1365-3032.2003.00340.x

Beurtelings op kop

Ibis is bereid voorop te vliegen vanwege directe vergoeding

Een dier doet niet zomaar iets voor een ander. Het moet hem zelf ook een voordeeltje opleveren. Als een heremietibis op trekvlucht een ander op sleeptouw neemt, wordt die dienst onmiddellijk vergoed met een even grote wederdienst, laten Bernhard Voelkl en collega’s zien. Daar doet hij het voor.

Achter een vliegende vogel ontstaat aan weerszijden een opwaartse luchtstroom. Als een andere vogel dat ‘kielzog’ opzoekt, reist hij makkelijker. Geen wonder dat vogels graag schuin achter elkaar vliegen. Maar de voorste vogel levert de volle inspanning. Waarom is een vogel zo gek om op kop te gaan als hij ook achter een ander kan hangen? Voor de heremietibis (andere naam: kaalkopibis) losten Bernhard Voelkl en collega’s het raadsel op.

Paramotor

De onderzoekers volgden veertien jonge heremietibissen op hun najaarstrek. De vogels waren door dierverzorgers grootgebracht in de dierentuin van Salzburg (Oostenrijk) als onderdeel van een herintroductieprogramma. De soort is namelijk verdwenen uit Midden- en Zuid-Europa, waar hij vroeger wel voorkwam. Het was de bedoeling dat de jonge vogels in het najaar naar Italië zouden trekken om daar te overwinteren, maar ze deden dat niet uit zichzelf. Daarom werden ze getraind om met een paramotor mee te vliegen die hen vervolgens naar het zuiden begeleidde. Dat lukte; de ibissen volgden het kleurrijke toestel op afstand.
De onderzoekers grepen deze gelegenheid aan om te bestuderen hoe vogels op trek zich gedragen. Ze rustten de vogels in het begin van de reis gedurende een uur uit met een gps datalogger en konden achteraf precies zien welke plaats elke vogel in dat uur in de groep had ingenomen.

De vogels vlogen niet in de strakke V-formatie die je ziet bij grotere vogels zoals ganzen. Kleine vogels vormen zo’n formatie nooit; waarschijnlijk wekken zij onvoldoende luchtstroom op om er iets aan te hebben. Ibissen zijn middelgroot en misschien daarom niet sterk geneigd om een mooie V te vormen. Hoe dan ook: de onderzochte groep vloog in een los verband met een steeds wisselend patroon waarin hooguit soms een slordige V te herkennen was.

Gelijke munt

Uit eerder onderzoek wisten de biologen dat een heremietibis kan profiteren van de opwaartse luchtstroom schuin achter zijn voorganger, en tot op welke afstand. Toen ze keken hoeveel vogels binnen die afstand bij elkaar vlogen, zagen ze dat de meeste vogels in duo’s reizen; soms gaan drie of vier vogels samen op, zelden vliegen er meer dan vier in elkaars kielzog.

Twee ibissen die als koppel vliegen – de een voorop en de ander schuin achter hem klevend – wisselen een paar keer per minuut van positie. De voorste gaat dan nog op volle snelheid; hij zakt dus niet naar achter af omdat hij vermoeid raakt. Frappant is nu wat bij zo’n wissel gebeurt: de vogel die voorop ging wordt onmiddellijk en met gelijke munt terugbetaald. Heeft hij 20 seconden geleid, dan mag hij vervolgens 20 seconden volgen. De tijd wordt precies verrekend, ook als een van de twee groter en sterker is dan de ander.

Besparing

Een vogel die een ander op sleeptouw neemt heeft dus de zekerheid dat hij meteen daarna even lang met hem mag meeliften. Dat is volgens Voelkl de sleutel tot zijn bereidheid om een tijdje voorop te gaan. Doordat het tweetal veelvuldig van plaats wisselt, zit die goedmaker er altijd in.
De samenwerking in paren pakt goed uit. Voorop vliegen is niet zwaarder dan alleen vliegen, terwijl meeliften minder inspannend is. Al met al besparen vogels met een maatje dus energie ten opzichte van vogels die alleen reizen. En dat is belangrijk, want de trek vergt een enorme inspanning die veel jonge vogels niet overleven.

Maar nu weten we nog niet hoe het zit met de V-formaties van grote groepen ganzen die allemaal in elkaars kielzog vliegen. De vogels wisselen regelmatig van positie en de vraag is wie zich een poosje extra wil inspannen. De tijd die een vogel voorop vliegt is in zo’n grote groep niet zo makkelijk te verrekenen als in een tweetal.
Het is duidelijk dat de groep als geheel profiteert van de kopvlieger, inclusief hijzelf. Maar dat neemt niet weg dat hij de rekening betaalt. Aangezien elke vogel energie bespaart als hij voortdurend in een van de twee staarten blijft, zal niemand graag op kop gaan. Hier missen we nog iets.

De heremietibis leeft in Marokko, Turkije en Irak, maar zijn voortbestaan daar wordt ernstig bedreigd.

Willy van Strien

Foto’s:
Markus Unsöld

Bron:
Voelkl, B., S.J. Portugal, M. Unsöld, J.R. Usherwood, A.M. Wilson & J. Fritz, 2015. Matching times of leading and following suggest cooperation through direct reciprocity during V-formation flight in ibis. PNAS, 2 februari online. Doi: 10.1073/pnas.1413589112 

Vriend en vijand

Bladluizen zijn partners én parasieten van mieren

Met de bladluis Paracletus cimiciformis als vriend hebben mieren er meteen een vijand bij. Want terwijl veel van deze luizen met mieren samenwerken en hen voedsel geven in ruil voor bescherming, zijn er ook individuen die op mieren parasiteren, laten Adrián Salazar en collega’s zien. De luizenpopulatie is verdeeld in twee typen.

Aan het eind van de zomer kruipt de bladluis Paracletus cimiciformis onder de grond. Daar gaan de beestjes een relatie aan met mieren. Of eigenlijk: twee totaal verschillende relaties, zoals Adrián Salazar in Spanje constateerde. De luizenpopulatie splitst zich op in twee partijen.

Melken

Een deel van de luizen is rond en groen. Zij gaan een samenwerkingsverband met mieren aan zoals veel bladluizen die hebben. De luizen leven in of bij mierennesten. Ze zuigen plantensappen op en scheiden overtollige suikers af in de vorm van honingdauw. Mieren zijn dol op die zoete vloeistof en melken de bladluizen. In ruil daarvoor beschermen ze hen tegen roofvijanden en schimmels. Ronde exemplaren van Paracletus cimiciformis werken in Spanje en Portugal samen met Tetramorium semilaeve, een mier die er veel voorkomt in steeneikbossen. De luizen zuigen sap uit wortels van grassen.

Adoptie

Maar de ondergrondse luizenpopulatie telt ook witgele, platte individuen die niet vriendschappelijk met de mieren omgaan. Ze hebben een chemisch profiel (geur en smaak) dat veel lijkt op dat van mierenlarven. Ze maken namelijk verschillende stofjes aan die de larven ook hebben. Als mieren zo’n luis naderen, houdt die zich stil en trekt zijn pootjes in. De mieren maken dan een vergissing: ze dragen de luis naar de broedkamer in hun nest, leggen hem tussen de larven en likken hem schoon. De geadopteerde luis blijkt vervolgens een parasiet te zijn: hij prikt mierenlarven aan zoals andere luizen de vaten van een plant aanprikken en zuigt hun ‘bloed’ op.

Winter

De ondergrondse bladluispopulatie bestaat dus uit twee verschillende vormen met verschillend gedrag: samenwerkingspartners en parasieten. De onderzoekers gaan ervan uit dat de wederkerige relatie (honingdauw in ruil voor bescherming) de oorspronkelijke is. Zo’n manier van leven komt immers bij bladluizen veel voor. Zowel luizen als mieren hebben baat bij zo’n samenwerkingsverband. Waarom zijn sommige individuen van Paracletus cimiciformis dan overgestapt op een vijandige strategie? Is dat nog beter?
Het biedt deze luizen een veel grotere kans dat ze een barre winter overleven, stelt Salazar. Want een broedkamer, diep in een mierennest, blijft op temperatuur als het buiten koud is.
Luizen die in een broedkamer overwinteren moeten ook iets te eten hebben. Plantenwortels zijn er niet, dus daarom steken ze hun stilet dan maar in mierenlarven. Opmerkelijk is wel dat deze van nature vegetarische bladluizen ook op mierenbloed kunnen leven.

Waarom keren de mieren zich niet af van deze luizen met hun verraderlijke types? Waarom leren ze niet om de valse larven te herkennen?

Spelregels

Misschien is de schade beperkt. Het kan zijn dat de aangeprikte mierenlarven het bloedverlies overleven, en anders zal het aantal larven dat verloren gaat niet groot zijn. Het verlies zal opwegen tegen de honingdauw die de welwillende ronde luizen leveren. En doordat de platte luizen bij de mieren terecht kunnen, blijft die voedselbron in stand. Want mochten alle ronde luizen in een strenge winter omkomen, dan zijn er altijd nog platte luizen over. Die planten zich voort en kunnen beide typen, plat én rond, voortbrengen.
Voorwaarde is wel dat het aantal platte luizen niet te groot is ten opzichte van het aantal ronde luizen. Als er veel platte luizen zijn, wordt het verlies voor de mieren te groot en werkt het bedrog niet meer.

Het verhaal laat zien hoe kwetsbaar een samenwerkingsverband is voor verstoring. Als een van de partners zich niet aan de spelregels houdt, kan een relatie van wederkerigheid veranderen in een relatie waarin de een de ander uitbuit.

De levenscyclus van Paracletus cimiciformis is overigens nog ingewikkelder dan dit. ’s Zomers leeft een deel van de populatie bladluizen in terpentijnbomen, waar ze gallen maken. Daar verschijnen ze ook weer in verschillende vormen. Vijf, maar liefst.

Willy van Strien

Foto: Net rechts van het midden zitten twee platte luizen (Paracletus cimiciformis) tussen mierenlarven en volwassen mieren. Adrián Salazar en David Martínez-Torres

Bron:
Salazar, A., B. Fürstenau, C. Quero, N. Pérez-Hidalgo, P. Carazo, E. Font & D. Martínez-Torres, 2015. Aggressive mimicry coexists with mutualism in an aphid. PNAS, 12 januari online. Doi: 10.1073/pnas.1414061112

Hier waak ik

Mier beschermt boomzaden tegen aap, eekhoorn en papegaaien

Onderschat niet de invloed die mieren kunnen hebben, schrijven Adrian Barnett en collega’s. Ze constateerden dat de mier Pseudomyrmex viduus de zaden beschermt van de bomen waarin hij nestelt, waardoor zo’n boom veel meer kans op nakomelingen heeft.

Er zijn veel planten die een partnerschap aangaan met mieren. De planten verschaffen de mieren kost of inwoning (of beide), de mieren houden planteneters op een afstand.
Zo’n samenwerkingsverband heeft ook de Zuid-Amerikaanse boom Macrolobium acaciifolium. Oudere takken bevatten holten waarin vaak mieren (Pseudomyrmex viduus) nestelen. De mieren houden schildluizen in hun nesten die plantensappen opzuigen en een suikerrijke vloeistof uitscheiden. Die vloeistof, de zogenoemde honingdauw, dient de mieren tot voedsel. Als tegenprestatie voor de gastvrijheid van de boom houden de mieren takken en bladeren vrij van planteneters; ze beschermen dus het groen van de boom waarin ze leven.

Adrian Barnett en collega’s waren nieuwsgierig hoe ver die bescherming gaat. Zouden de mieren misschien ook de zaden beschermen?

Vraatpatroon

De zaden, verpakt in een peul met harde schil, kunnen alleen kiemen als ze zijn uitgerijpt. Ze vallen dan in het water en blijven drijven. De bomen groeien in delen van het oerwoud die in de regentijd onder water lopen en zetten zaad als het water in de rivieren hoog staat. De zaden worden door het water en vissen verspreid.
Maar er zijn genoeg dieren die de onrijpe zaden graag uit de boom halen en opeten, zoals apen, eekhoorns en papegaaien. De zaden die zij eten zijn voor de boom verloren. Barnett vroeg zich af of deze dieren, die toch flink uit de kluiten gewassen zijn, bomen mijden waarin mieren huizen.

De onderzoekers peddelden in houten kano’s door ondergelopen bos in Brazilië en zochten Macrolobium-bomen op. Ze keken of ze mieren op die bomen aantroffen. Ze volgden een tijdlang van een afstandje hoe vaak de bomen bezoek kregen van foeragerende zwartkopoekari’s (een aap), Peruaanse witnekeekhoorns en zes soorten papegaaien, en hoeveel zaden die dieren aten. De zaden die uit de boom gevallen waren visten ze op uit het doorgaans stilstaande water en keken hoeveel daarvan waren aangevreten. Aap, eekhoorn en papegaaien laten elk hun eigen karakteristieke vraatpatroon na.

Winst

Bomen zonder mieren verloren veel meer zaden aan de zaadeters dan bomen waarin mieren leefden, zo bleek. De mieren beschermen dus ook de zaden tegen de grote dieren die ze graag lusten. Ook al hebben ze daar zelf niet direct belang bij.

De schildluizen die de mieren houden onttrekken sap aan de boom. Ondanks deze aderlating produceert een boom met luizenhoudende mieren evenveel zaden als een boom zonder mieren. Dat komt misschien omdat de mieren met hun uitwerpselen de boom bemesten en zo deels teruggeven wat de schildluizen hebben onttrokken. De aanwezigheid van mieren is dus pure winst voor deze bomen.

Willy van Strien

Foto: Pseudomyrmex viduus. Zach Lieberman from AntWeb (Creative Commons)

Bron:
Barnett, A.A., T. Almeida, R. Andrade, S. Boyle, M. Gonçalves de Lima, A. Maclarnon, C. Ross, W. Sousa Silva, W.R. Spironello & B. Ronchi-Teles, 2014. Ants in their plants: Pseudomyrmex ants reduce primate, parrot and squirrel predation on Macrolobium acaciifolium (Fabaceae) seeds in Amazonian Brazil. Biological Journal of the Linnean Society, 30 dec. online. Doi: 10.1111/bij.12425

Een kleine landbouwgeschiedenis

Bladsnijdermieren en schimmels werden onafscheidelijke partners

Een kolonie van bladsnijdermieren neemt planten flink te grazen. Ze kunnen leven van het verse blad dat ze in grote hoeveelheden verzamelen dankzij schimmels die het voor hen verteren. Ze kweken die met de grootste zorg. De bladsnijders kunnen niet zonder hun schimmels, en die schimmels kunnen ook niet zonder de mieren. Henrik de Fine Licht en andere onderzoekers ontrafelen hoe die hechte band tot stand gekomen is.

De geschiedenis van de mierenlandbouw  begon zo’n 50 miljoen jaar geleden, in Zuid-Amerika. Er was toen een mierensoort die schimmels liet groeien in zijn nest, schimmels die verwant waren aan de champignon. De schimmels leefden van organisch afval, zoals plantenresten. Ze braken die af en de mieren voedden zich met de afbraakproducten en aten van de schimmels.
Zo gebruikten deze mieren indirect organisch afval als voedselbron. Tot dan toe konden ze daar niets mee omdat het spul onverteerbaar voor ze was. Maar de schimmels maakten het bruikbaar. De mieren sleepten organisch afval aan, de schimmels groeiden lekker door en de mieren tastten toe.

Afhankelijk

Van deze innoverende mier stamt een grote groep mierensoorten af die er schimmeltuintjes op na houden. Als regel houdt elke soort zijn eigen schimmel bij zich. Een jonge koningin die een nieuw nest sticht, neemt een stukje van de schimmeltuin uit het ouderlijk nest mee om haar eigen kweek te starten. Heel soms wisselt een mier van schimmelsoort of stapt er een over op een andere variëteit van een soort.

Al snel waren de eerste schimmelkwekers op de schimmels aangewezen om voldoende te eten te hebben. Ze konden er niet meer buiten.
Die afhankelijkheid was aanvankelijk niet wederzijds. De schimmels leefden in de mierennesten van hetzelfde materiaal als daarbuiten, en hoewel ze het goed hadden in de nesten, konden ze ook buiten de mierennesten leven. Daar maakten ze ook vruchtlichamen (paddenstoelen); in de nesten hielden de mieren dat tegen.
De oudste groepen schimmelkwekende mierensoorten leven nog steeds op deze manier, met halfwilde schimmels.

Voedzame bolletjes

Maar zo’n 30 miljoen jaar na het begin van de mierenlandbouw (dus nu zo’n 20 miljoen jaar geleden) ontwikkelde zich een schimmelvariëteit die de band met zijn kweker versterkte. Onder de toplaag van de schimmeltuin – de laag met nieuw materiaal dat de mieren voortdurend aanvullen – vormde die schimmel speciale voedselbolletjes voor de mieren. Aan het einde van de schimmeldraden zwollen de laatste cellen op en de opgezwollen uiteinden van meerdere draden bundelden zich tot bolletjes die vol zaten met vetten, koolhydraten en eiwitten.
Hieruit ontstond een nieuwe tak aan de stamboom van schimmelkwekende mieren, de tak van ‘hogere schimmelkwekers’ met een echt gewas. Ze oogsten de bolletjes als voedsel voor hun larven en henzelf. Ze gebruiken allemaal dezelfde variëteit van de champignonachtige schimmelsoort Leucoagaricus gongylophorus.

Gedomesticeerd

In dit landbouwsysteem levert de schimmel niet alleen een hoogwaardig product, maar hij krijgt ook iets terug. De mieren helpen hem om sneller te groeien. In de bolletjes met voedsel zitten namelijk ook enzymen die het nieuwe materiaal voor de schimmel kunnen afbreken. Die enzymen passeren de mierendarmen ongeschonden en de werksters deponeren ze in hun druppelvormige uitwerpselen bovenop de tuin. Het nieuwe materiaal dat daar ligt wordt zo alvast een beetje voorbewerkt en nieuwe schimmeldraden kunnen makkelijker van onderaf doorgroeien.
Het gewas is afhankelijk geworden van de mieren. De schimmels met voedselbolletjes kunnen niet meer buiten mierennesten leven. Ze zijn volledig gedomesticeerd.

Dankzij de enzymen die de mieren over de tuin verspreiden kan het gewas van hogere schimmelkwekers ook moeilijker afbreekbaar materiaal omzetten: pas afgevallen blad, afgevallen bloemen en vruchten. De mieren gingen meer en meer van zulk spul halen.
De nieuwe landbouwpraktijk was succesvol. Mierenkolonies werden groter en complexer, met verschillende typen werksters.

Nieuwe innovatie

Tien miljoen jaar geleden ontstond bij een van de hogere schimmelkwekers opnieuw een innovatie: levend blad als nieuwe grondstof voor de schimmelcultuur. Dat was de oorsprong van de groep van de bladsnijdermieren. Ze behoren tot twee geslachten: Acromyrmex en Atta en er zijn ongeveer 45 soorten. Zij praktiseren landbouw op het hoogste niveau.
Werksters van bladsnijders knippen stukjes blad van planten af en dragen die naar het nest. In Zuid-Amerika kun je een optocht van zulke ‘parasolmieren’ zien: een vrolijk gezicht. Voor de uitgekozen planten is het minder mooi, want de mieren plegen een grote aanslag op hen. In het nest maken ze de stukjes blad fijn, zodat de schimmel het makkelijker kan koloniseren.

Een probleem van vers blad is dat het vaak giftig is; het gif moet de plant tegen planteneters beschermen. Daar kwam een oplossing voor. De bolletjes van het schimmelgewas bevatten, naast voedingsstoffen en verteringsenzymen, minstens één enzym dat giftige stoffen in verse bladeren onschadelijk maakt. Net als de verteringsenzymen komt ook dat ontgiftende enzym via de mieren op het verse blad terecht.

Hoogproductief

De bladsnijders gebruiken allemaal dezelfde schimmelvariëteit. De huidige variëteit vestigde zich zo’n twee tot vier miljoen jaar geleden bij alle bladsnijders en verdrong het voorgaande ras.
De kolonies van bladsnijders zijn gigantisch groot, zeer complex en blijven tientallen jaren in stand. De mieren kweken de schimmels in hoogproductieve monoculturen (elk nest heeft zijn eigen type van de gemeenschappelijke variëteit) en houden hun gewas vrij van ziekten en plagen. De tuin is een dynamisch geheel. Bovenop leggen de bladsnijders steeds nieuw fijngemaakt blad. Aan de onderkant van de tuin is het materiaal uitgeput. Dat halen de mieren weg.
Het is een ongelooflijk geavanceerd systeem waar zowel de kwekers als het gewas bij floreren.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Atta colombica. Henrik Hjarvard de Fine Licht
Klein: Atta cephalotes. Hans Hillewaert (Wikimedia Commons)

Meer over mierenlandbouw:
Bij de mier exploiteert het gewas ook de boer (De Volkskrant)

Bronnen:
De Fine Licht, H.H., J.J. Boomsma & A. Tunlid, 2014. Symbiotic adaptations in the fungal cultivar of leaf-cutting ants. Nature Communications, 1 december online. Doi: 10.1038/ncomms6675
De Fine Licht, H.H. & J.J. Boomsma, 2010. Forage collection, substrate preparation, and diet composition in fungus-growing ants. Ecological Entomology 35: 259-269. Doi: 10.1111/j.1365-2311.2010.01193.x
De Fine Licht, H.H., M. Schiøtt, U.G. Mueller & J.J. Boomsma, 2010. Evolutionary transitions in enzyme activity of ant fungus gardens. Evolution 64: 2055-2069. Doi:10.1111/j.1558-5646.2010.00948.x
Mikheyev, A.S., U.G. Mueller & P. Abbot, 2010. Comparative dating of attine ant and lepiotaceous cultivar phylogenies reveals coevolutionary synchrony and discord. The American Naturalist 175: E126-E133. Doi: 10.1086/652472
Schultz, T.R. & S.G. Brady, 2008. Major evolutionary transitions in ant agriculture. PNAS 105: 5435-5440. Doi: 10.1073/pnas.0711024105

Bijna allemaal dochters

Sluipwespvrouwtjes verenigen hun krachten

Ruim dertig vrouwtjes op één mannetje: bij de sluipwesp Sclerodermus harmandi zijn de geslachten behoorlijk scheef verdeeld. Xiuyun Tang en collega’s geven daar een mogelijke verklaring voor: de vrouwtjes hebben elkaar hard nodig om grote gastheren met succes te kunnen aanvallen.

Sclerodermus harmandi is een uitzonderlijke sluipwesp. Sluipwespen leggen hun eitjes in of op andere insecten. De sluipwesplarven komen dan uit te midden van een grote voorraad voedsel, namelijk hun gastheer, die ze helemaal opeten. Een vrouwtje is het best af als de gastheren die ze gebruikt alleen haar nakomelingen aan boord hebben. Dan komen die nakomelingen niets te kort en hoeven ze niet met andere larven te concurreren om het voedsel. Dat geldt voor bijna alle soorten sluipwespen.

Joekel

Maar niet voor Sclerodermus harmandi.

Deze sluipwesp valt veel verschillende soorten gastheren aan. Daar zijn lastige jongens bij, zoals larven van de Japanse boktor Monochamus alternatus die in gangen in dennenhout leven. Als een sluipwespvrouwtje zo’n keverlarve vindt, zal ze hem eerst verlammen door een giftige stof te injecteren; vervolgens poetst ze hem schoon. De keverlarve verzet zich hevig en er is een kans dat het wespenvrouwtje haar poging om hem te overmeesteren niet overleeft. In elk geval kost het veel tijd, en pas na enkele dagen of weken kan ze tientallen eitjes op de keverlarve leggen.
Een keverlarve is klein of groot, afhankelijk van zijn leeftijd. Hoe groter de keverlarve, hoe meer sluipwesplarven ervan kunnen leven en hoe groter de nieuwe sluipwespen zijn die daar later, na verpopping, uitkomen. Maar een grote gastheer is ook moeilijk klein te krijgen. Het kost een vrouwtje veel tijd om zo’n joekel te verlammen, het risico dat ze erbij om het leven komt is groot en ze kan haar eitjes niet vlot kwijt.

Gedeelde zorg

Nu blijkt dat vrouwtjes die een grote keverlarve willen gebruiken er goed aan doen om hem samen met een groepje collega’s aan te pakken.

Experimenten van Xiuyun Tang en collega’s laten dat een vrouwtje op een kleine keverlarve de meeste nakomelingen voortbrengt als ze hem helemaal voor zichzelf heeft. Maar op een grote keverlarve heeft ze het meeste succes als andere vrouwtjes meedoen. Want in haar eentje is ze niet tegen hem opgewassen; als vrouwtjes met een stel zijn kunnen ze hem makkelijker verlammen en vlotter eitjes gaan leggen.

En het werk is nog niet afgelopen als de eitjes zijn gelegd. Een vrouwtje bewaakt haar eitjes en zet ze terug op de gastheer als ze eraf gevallen zijn. Komen de sluipwesplarven uit, dan maakt ze gaatjes in de huid van de keverlarve waardoor haar larfjes hun gastheer kunnen leegzuigen. En zitten de larven te dicht op elkaar, dan verplaatst zij ze. Af en toe spuit ze opnieuw gif in om de gastheer rustig te houden. Door die zorg hebben haar nakomelingen een grotere overlevingslans. Als meerdere vrouwtjes dezelfde keverlarve gebruiken, delen ze ook de zorg voor de jongen.
De nakomelingen van een vrouwtje dat met een groep opereert om een grote gastheer aan te pakken moeten deze voedselvoorraad delen met de anderen. Toch houdt zij er gemiddeld meer nakomelingen aan over dan wanneer ze zou proberen hem in haar eentje te benutten.

Dochters

Omdat meerdere vrouwtjes nodig zijn om grote keverlarven de baas te kunnen, denken de onderzoekers, doen de sluipwespmoeders er goed aan om zoveel mogelijk dochters te maken. Vrouwtjes hebben geen vleugels en die dochters blijven dus makkelijk bij elkaar. De moeders maken net voldoende zoons om alle dochters te bevruchten – en daar zijn er maar enkele voor nodig. Ze kunnen het geslacht van hun nakomelingen regelen door het sperma dat ze na een paring opslaan te doseren, want bevruchte eicellen leveren een dochter op, en onbevruchte een zoon. Vandaar die scheve geslachtsverhouding.

In de praktijk

Is deze verklaring bevredigend? Misschien, maar het verhaal is nog niet helemaal rond. Zo is het nog de vraag of sluipwespvrouwtjes in de praktijk samenwerken als ze met een grote gastheer geconfronteerd worden – in de experimenten hadden ze geen keus, want de onderzoekers stelden steeds een kleine of een grote keverlarve bloot aan een enkel sluipwespvrouwtje of een groepje. En zijn er echt zó veel dochters nodig om te verzekeren dat zij, indien nodig, genoeg partners kunnen vinden voor een gezamenlijke aanval?

Hoe dan ook: op de een of andere manier moet het voor vrouwtjes de beste optie zijn om bijna uitsluitend dochters voort te brengen. Anders zou een vrouwtje dat meer zonen maakt dan haar metgezellen via haar zonen een groter aantal kleinkinderen krijgen, en die erven haar neiging om meer zoons te produceren. Dan zou het snel zijn afgelopen met de gewoonte om zo idioot veel dochters te produceren.

Willy van Strien

Foto: Sclerodermus harmandi: enkele vrouwtjes en hun larven op een keverlarve. Baoping Li.

Bronnen:
Tang, X., , L. Meng, A. Kapranas, F. Xu, I.C.W. Hardy & B. Li, 2014. Mutually beneficial host exploitation and ultra-biased sex ratios in quasisocial parasitoids. Nature Communications 5:4942, 12 september. Doi: 10.1038/ncomms5942
Hu, Z., X. Zhao, Y. Li, X. Liu & Q. Zhang, 2012. Maternal care in the parasitoid Sclerodermus harmandi(Hymenoptera: Bethylidae). PLoS ONE 7: e51246. Doi:10.1371/journal.pone.0051246
Liu, Z., B. Xu, L. Li & J. Sun, 2011. Host-size mediated trade-off in a parasitoid Sclerodermus harmandi. PLoS ONE 6: e23260. Doi:10.1371/journal.pone.0023260

Oproepkracht

Zaagbaars ‘weet’ wanneer murene kan helpen een prooi te vangen

Vissen zijn niet zo dom als ze misschien lijken. Kijk bijvoorbeeld hoe slim een jagende zaagbaars een murene inschakelt als hij het niet alleen af kan. Hij beoordeelt goed wanneer hij hulp nodig heeft en van welke murene hij die kan verwachten, blijkt uit onderzoek van Alex Vail en collega’s.

De zaagbaars Plectropomus leopardus jaagt boven koraalriffen in het westelijk deel van de Stille Oceaan op kleine vissen. Als die zich verschansen in spleten en kieren van het rif, kan de zaagbaars ze niet pakken.
Maar daar heeft hij een oplossing voor: hij haalt er dan een gemarmerde murene bij. Deze palingachtige vis kan zich wel in smalle ruimtes wringen. Aan het koppel kan een prooivis moeilijk ontkomen. In zijn schuilplek is hij niet meer veilig, want de murene probeert hem in een hoek te drijven en te pakken. En vlucht hij naar open water, dan zet de zaagbaars een snelle achtervolging in. De twee rovers hebben een deal: wie de prooi vangt, slikt hem in.

Kop omlaag

Zaagbaars en murene vullen elkaar dus goed aan, wat een gezamenlijke aanval kansrijk maakt. Voor de zaagbaars betekent dat winst. Hij krijgt de buit weliswaar niet altijd, maar zonder hulp van een bondgenoot zijn prooien die schuilen in het rif allemaal onbereikbaar. En de murene zou ongevraagd niet overdag op jacht zijn gegaan; hij rust dan in een schuilplaats. De opbrengst van de gezamenlijke jachtpartij is voor hem een extraatje.

Alex Vail, Redouan Bshary en collega’s hadden al beschreven hoe een zaagbaars een jachtmaatje rekruteert. Als hij het voorzien heeft op een visje dat zich tussen het koraal heeft teruggetrokken, bijvoorbeeld na een mislukte achtervolging, en hij ziet een murene in de buurt, dan benadert hij die met bepaalde trillingen van zijn lijf en bewegingen van zijn rugvin. Hij stoot de murene ook weleens aan. En soms wijst hij naar de plaats waar de prooi zit door daar te gaan staan met zijn kop omlaag.

Heeft hij geluk, dan komt de murene uit zijn schuilplaats om de prooi op te jagen.
Een deel van dit werk is overigens gedaan aan een andere zaagbaarssoort, de Rodezeewrakbaars. Die jaagt op dezelfde manier als Plectropomus undulatus (die geen Nederlandse naam heeft), maar dan met de reuzenmurene als partner.

Oefening

Nu laten Vail en collega’s zien hoe slim de zaagbaars Plectropomus undulatus het aanpakt. Alleen als de prooi op een plaats zit waar hij niet bij kan, nodigt hij een murene uit om mee toe doen. En hij krijgt snel in de gaten welke murene daar wel en welke daar niet voor te porren is. Niet elke murene gaat namelijk op het verzoek in, wisten de onderzoekers uit waarnemingen in zee.

Ze vingen een aantal zaagbaarzen bij het Groot Barrièrerif bij Australië en namen die mee naar het lab om ze te testen in een grote ronde bak met zeewater waarin ze verschillende situaties in scène zetten. In een doorzichtige perspex cilinder bevond zich bij wijze van prooi een dood visje. Er zat een visdraad aan vast, zodat de onderzoekers hem in beweging konden brengen. De cilinder bevatte ook een brok koraal, waaronder de ‘prooi’ zich kon verschansen.
In de eerste serie proeven was de prooi in zijn cilinder ofwel onder het koraalbrok te zien, ofwel erboven, in het open water. In de bak lag een koker waaruit de kop van een murene-model stak, een geplastificeerde foto die de onderzoekers ook via een vislijn konden bewegen. De zaagbaarzen, een voor een in het aquarium gezet voor de test, moesten laten zien in welke situatie ze die ‘murene’ bij de jacht probeerden te betrekken.

Dat deden de baarzen voornamelijk als het nodig was, als de prooi onder het brok koraal lag. Na enige oefening, waarbij terechte hulpvragen werden beloond met een hapje eten, beslisten ze nog wat beter en sneller.

Bereidwillig

In de tweede serie proeven waren twee murene-modellen in kokers present. Een van hen was bereid om mee te werken als dat gevraagd werd; de onderzoekers trokken hem dan aan de visdraad met de baars mee. De ander verdomde het; de onderzoekers lieten hem wel te voorschijn komen, maar vervolgens de verkeerde kant op zwemmen.
De zaagbaarzen kregen snel door op welke van de twee ze konden rekenen als ze assistentie zochten en wendden zich tot dit bereidwillige exemplaar.

De onderzoekers zijn onder de indruk van de manier waarop de zaagbaarzen de situatie beoordelen en een bereidwillige partner voor de jacht rekruteren als dat nodig is. Ik vermoed dat vissen eigenlijk slimmer zijn dan we denken.
Het werk is opgezet vanuit het perspectief van de zaagbaars. Ik ben nu benieuwd waarom murenen wel of niet op een uitnodiging tot samenwerken ingaan. Doen ze dat bijvoorbeeld alleen op dagen dat ze zelf ook behoefte aan prooi hebben, bijvoorbeeld als ze hongerig zijn na een nacht die weinig vangst heeft opgeleverd?

Willy van Strien

Foto’s: ©Alex Vail

Het onderzoek naar zaagbaars en murene op twee filmpjes van de onderzoekers:
Wel of geen murene inschakelen?
De ene murene werkt mee, de andere niet.

Zie ook: Goed georganiseerde jachtpartij

Bronnen:
Vail, A.L., A. Manica & R. Bshary, 2014. Fish choose appropriately when and with whom to collaborate. Current Biology 24: R791-R793. Doi: 10.1016/j.cub.2014.07.033
Vail, A.L., A. Manica & R. Bshary, 2013. Referential gestures in fish collaborative hunting. Nature Communications 4: 1765. Doi: 10.1038/ncomms2781
Bshary, R., A. Hohner, K. Ait-el-Djoudi & H. Fricke, 2006. Interspecific communicative and coordinated hunting between groupers and giant moray eels in the Red Sea. PLoS Biol 4: e431. Doi: 10.1371/journal.pbio.0040431

Ware teamgeest

Mannenduo van langstaartmanakins brengt een strak duet ten gehore

Een vrouwtje van de langstaartmanakin blijft koud onder de zang van een enkel mannetje. Ze heeft alleen interesse in een duet van twee heren. Dat duet moet vaak en goed klinken, blijkt uit onderzoeken van Dugan Maynard en Jill Trainer en collega’s. Als het duo vervolgens ook nog een mooie dans uitvoert, zal de oudste van de twee met haar paren. De ander moet nog wat jaartjes geduld hebben.

Er zijn veel soorten vogels waar alleen de vrouwtjes voor de jongen zorgen. Dan zijn de mannetjes druk in de weer om vrouwtjes te verleiden, hoe meer hoe liever. Omgekeerd kunnen de vrouwtjes vrijelijk kiezen met welk mannetje ze paren. Ze gaan voor de beste, want zijn kwaliteit zal erfelijk zijn en gezonde, sterke nakomelingen opleveren. Sommige mannetjes zijn zeer succesvol, andere komen niet of nauwelijks aan de bak.
Zo is het ook bij de langstaartmanakin.

Maar deze zangvogel uit Midden Amerika is uniek omdat er een mannenduo nodig is om vrouwtjes te verleiden.

Een man alleen hoeft het niet te proberen.

Vrouwtjes lokken

De mannetjes opereren in teams van drie à vijftien individuen, waarvan de hoogste twee, de alfaman en de bètaman, het verleidingswerk doen. De andere teamleden, vaak jongere mannetjes, doen niet serieus mee, maar oefenen soms als er geen vrouwtjes in de buurt zijn.
Het topduo begint vrouwtjes te lokken met een duet waarin beide partners steeds tegelijk een drietonig ‘toledo’ laten horen. Komt daar een belangstellende vrouw op af, dan voeren de twee mannen een dans uit. Als het vrouwtje ook dat mooi vindt, zal het alfamannetje, de oudste en meest dominante van de twee, met haar paren.

Om te achterhalen aan welke eisen de toledo-duetten moeten voldoen, maakten Dugan Maynard en collega’s geluidsopnamen van tientallen mannenduo’s en analyseerden die. Met video-opnamen volgden ze hoe vaak er een vrouwtje op de duo’s af kwam.

Synchroon en zuiver

Hoe meer toledo’s mannen laten horen, hoe meer vrouwtjes ze mogen verwachten, zo bleek. Een van de koppels presteerde het om er in één uur maar liefst 883 te laten horen, dus bijna 15 per minuut.
Daarbij is het belangrijk dat ze goed gelijk zingen. Een toledo duurt 0,6 seconden, het tweede mannetje valt na 0,1 seconde in. Hoe beter de twee samen opgaan, hoe vaker ze damesbezoek krijgen. Grofweg dan: een goede synchronisatie is geen garantie voor succes. Jill Trainer onderzocht een andere populatie, en daar bleken de vrouwtjes er gespitst op te zijn dat de twee partners in een duo op dezelfde toonhoogte zingen, zodat de zang niet vals klinkt.

Wat zoekt een vrouw bij een mannenkoppel dat veel en goed gecoördineerd zingt, dat wil zeggen mooi synchroon en zuiver? Alleen mannen in goede conditie kunnen veel toledo’s per uur produceren. En een goede coördinatie is een teken dat de twee al lang samenwerken, liet Trainer zien. Dan moeten ze oud zijn, en oude mannetjes hebben bewezen dat ze overlevers zijn, dus sterk.
Een alfaman is zelfs stokoud. Waar vrouwtjes gaan broeden in hun tweede levensjaar, moeten mannetjes jaren wachten voor ze seks hebben, als dat er al ooit van komt. Zij krijgen pas een volwassen verenkleed als ze vier jaar zijn. Jonge mannen sluiten zich nu eens bij het ene, dan weer bij het andere team aan en langzamerhand krijgen ze een steeds vastere plek. Als ze geluk hebben, worden ze daar bètaman; dan zijn ze meestal acht jaar oud. Dan kunnen ze een paar jaar later promoveren tot alfaman. Van alle jonge mannen zal slechts 8 procent het uiteindelijk tot alfaman schoppen – en jongen kunnen verwekken.

Kortom, vrouwtjes die afgaan op een strak duet, kiezen voor een energieke en sterke man, een man van hoge kwaliteit.

Wachttijd

De bètaman ploetert even hard als de alfaman om vrouwtjes te lokken en te verleiden. Maar terwijl de alfaman meteen profiteert van het succes – hij mag paren -, heeft de bètaman het nakijken. Als hij verwant was aan de alfaman zou hij nog een beetje mee profiteren, dan zou het succes in de familie blijven. Maar alfa en bèta zijn geen familie van elkaar, zo hebben de onderzoekers achterhaald. Waarom slooft de bètaman zich dan zo uit?

Voor hem is er winst op de lange termijn. Terwijl hij met alfa samenwerkt, leert hij om de timing en toonhoogte van zijn zang af te stemmen op die van zijn partner, zodat het duet synchroon en zuiver wordt. Hoe beter dat gaat, hoe populairder het duo is. Als de bèta later alfa wordt omdat de huidige alfa wegvalt, erft hij de plek en een van de ondergeschikte mannen wordt de nieuwe bèta. Vrouwtjes die van het vorige duo gecharmeerd waren, komen terug naar die plaats en dankzij de bedrevenheid van de oude bèta/nieuwe alfa kan ook het nieuwe duo daar succesvol worden.
Dan betaalt die lange wachttijd zich eindelijk uit.

En af en toe heeft een bèta het geluk om een keer voortijdig te kunnen paren, als alfa even niet oplet. Maar zo’n buitenkansje is heel erg zeldzaam.

Willy van Strien

Foto: Steve Garvie (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 2.0)

Zo klinkt een geslaagd toledo-duet

Bekijk een dansend mannenduo

Bronnen:
Maynard, D.F., K-A.A. Ward, S.M. Doucet & D.J. Mennill, 2014. Telemetric and video assessment of female response to male vocal performance in a lek-mating manakin. Behavioral Ecology, 9 september online. Doi: 10.1093/beheco/aru137
Trainer, J.M., D.B. McDonald & W.A. Learn, 2002. The development of coordinated singing in cooperatively displaying long-tailed manakins. Behavioral Ecology 13: 65-69. Doi: 10.1093/beheco/13.1.65
Trainer, J.M. & D.B. McDonald, 1995. Singing performance, frequency matching and courtship success of long-tailed manakins (Chiroxiphia linearis). Behav Ecol Sociobiol 37: 249-254. Doi: 10.1007/BF00177404

Kleine, maar dappere schildwacht

Geringde zeeanemoon wordt fel verdedigd door pistoolgarnaaltje

Een geringde zeeanemoon is goed af als er een rode pistoolgarnaal bij hem inwoont. Deze kleine garnaal verdedigt de anemoon namelijk doeltreffend tegen roofzuchtige vuurwormen. Amber McCammon en collega’s filmden de confrontatie.

De geringde zeeanemoon (Bartholomea annulata) – een grote en veelvoorkomende bewoner van koraalriffen in de Caribische Zee en de Golf van Mexico – heeft een goede verdediging tegen roofvijanden: vele netelcellen die draadjes met giftige inhoud op belagers afschieten. Anemonen zijn verwant aan kwallen, waar je niet op moet trappen omdat zij zulke netelcellen ook hebben.

Pistool

Maar de prachtige vuurworm Hermodice carunculata is er immuun voor. Die eet de anemoon rustig op, met netelcellen en al. Tegen deze roofvijand is de geringde anemoon kansloos. Tenzij….. er een rode pistoolgarnaal (Alpheus armatus) tussen zijn tentakels leeft, laten Amber McCammon en collega’s zien.

Deze garnaal is klein, maar goed bewapend: een van de scharen is vergroot, zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes. Als die schaar dichtslaat klinkt er een knal en spuit er een straal water uit. De garnalen gebruiken hun ‘pistool’ om hun territorium te verdedigen tegen soortgenoten. Maar hij komt ook prima van pas om hun gastheer te beschermen tegen rovers, blijkt nu. Rode pistoolgarnalen leven bij voorkeur tussen de tentakels van geringde anemonen en als een garnaal zich eenmaal bij een anemoon heeft gevestigd, dan blijft hij er levenslang wonen. Geen wonder dus dat hij zijn anemoon fanatiek verdedigt.

Algen

McCammon observeerde het gedrag van de dieren buiten op het rif, maar ook in een aquarium in het lab, waar ze filmopnamen maakte. Nadert een vuurworm een anemoon waar zo’n garnaal leeft, dan schiet die te voorschijn. Hij klapt zijn schaar dicht of knipt er zelfs mee in de vuurworm. Diens giftige haren lijken de garnaal niet te deren. En de vuurworm druipt af.

Geringde zeeanemoon en rode pistoolgarnaal leven in een samenwerkingsverband waarin beide partijen aan de kost komen, zo was al bekend. De anemoon eet zoöplankton en kleine ongewervelde dieren die hij verlamt met zijn netelcellen, maar hij heeft ook eencellige algen in zijn lijf die, net als planten, energie uit zonlicht vastleggen en gebruiken om koolhydraten te maken. Die koolhydraten vormen een aanvulling op het dieet van de anemoon. Een rode pistoolgarnaal die tussen de tentakels leeft bemest de algen met zijn stikstofrijke uitscheidingsproducten, wat de anemoon extra voeding oplevert.
Omgekeerd eet de pistoolgarnaal overtollig slijm en dood weefsel van de anemoon weg.

Bij de anemoon is de pistoolgarnaal bovendien veilig voor zijn roofvijanden, die door de tentakels worden afgeschrikt. McCammon wilde weten of die bescherming wederzijds is, en dat blijkt zo te zijn: de garnaal houdt hongerige vuurwormen op afstand.
De twee partners profiteren dus dubbel van elkaar: ze bieden elkaar voedsel en veiligheid.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: geringde zeeanemoon Bartholomea annulata. Cephalopodcast (via Flickr, Creative Commons)
Klein: vuurworm Hermodice carunculata. Nick Hobgood (Wikimedia Commons)

Bekijk de confrontatie tussen vuurworm en rode pistoolgarnaal in een filmpje van de onderzoekers: Marine gladiators

Bron:
McCammon, A.M. & W.R. Brooks, 2014. Protection of host anemones by snapping shrimps: a case for symbiotic mutualism? Symbiosis, 29 augustus online. Doi: 10.1007/s13199-014-0289-8

Dief in de buurt: veilig idee

Stelende treurdrongo maakt zich nuttig als bewaker

Een treurdrongo jat zijn kostje voor een deel bij elkaar. Van een afstandje beloert hij andere vogels die voedsel aan het zoeken zijn en probeert hun vondsten te stelen. In de Kalahariwoestijn zijn republikeinwevers vaak de dupe. Toch dulden die zo’n dief in de buurt – en met goede reden, melden Bruce Baigrie en collega’s.

In groepjes doorzoeken republikeinwevers de bodem met hun snavel op hapjes als insectenlarven en schorpioenen. Als ze zo bezig zijn kunnen ze niet om zich heen kijken. Ze moeten daarom regelmatig stoppen om te zien of er geen roofvijand – roofvogel of mangoest – in aantocht is. Daarmee verliezen ze zoektijd.
En daar komt de treurdrongo in beeld, zo blijkt: hij maakt zich nuttig als bewaker. Hij gaat vlakbij een groepje foeragerende wevers op een tak zitten en houdt de omgeving in de gaten. Dreigt er gevaar, dan geeft hij een alarmroep en kunnen de wevers vluchten. Baigrie observeerde de vogels en zag dat de republikeinwevers minder vaak om zich heen kijken en meer tijd besteden aan voedsel zoeken als er een treurdrongo op de uitkijk zit.

Geruststellend

Hij ontdekte ook dat een wakende treurdrongo niet alleen roept bij alarm, maar ook regelmatig een speciale roep laat horen als alles veilig is. Hij nam die niets-aan-de-hand-roep op en speelde hem af bij groepjes foeragerende republikeinwevers. Die waren minder oplettend en zochten intensiever naar voedsel als hij dit signaal liet horen.
De drongo profiteert zelf ook van zijn niets-aan-de-hand-roep. Want als de wevers geconcentreerder zoeken, vinden ze meer en valt er ook meer te stelen.
Het werkt goed. Wevers die op voedsel uit gaan voegen zich vaak bij een geruststellend roepende drongo. En als ze na een alarmroep zijn gevlucht, komen ze eerder terug om verder te zoeken als het signaal klinkt dat alles veilig is.

Vals alarm

Maar de wevers moeten wel ‘betalen’ voor de bewaking, want een drongo pakt regelmatig voedsel van hen af. Hij valt een vogel die een prooi te pakken heeft aan of hij laat valselijk een alarmroep horen terwijl er niets aan de hand is en pikt het voedsel dat de vluchtende wevers laten vallen.

De treurdrongo speelt dus eigenlijk een spelletje met de republikeinwevers. Hij helpt hen door te waken als zij foerageren; hij laat een niets-aan-de-hand-roep horen als het veilig is en geeft een alarmsignaal als hij onraad bespeurt. Maar hij misleidt ze ook door af en toe een vals alarm af te geven en hun voedsel te stelen.
Voor de wevers telt de bewaking kennelijk zwaarder dan de diefstal, want ze tolereren een drongo in hun nabijheid.

Willy van Strien

Foto: Dick Daniels (Wikimedia Commons)

Zie ook: gelegenheidsdieven

Bronnen:
Baigrie, B.D., A.M. Thompson & T.P. Flower, 2014. Interspecific signalling between mutualists: food-thieving drongos use a cooperative sentinel call to manipulate foraging partners. Proc. R. Soc. B 281: 20141232, 30 juli online. Doi: 10.1098/rspb.2014.1232
Ridley, A.R., M.F. Child & M.B.V. Bell, 2007. Interspecific audience effects on the alarm-calling behaviour of a kleptoparasitic bird. Biol. Lett. 3: 589-591. Doi: 10.1098/rsbl.2007.0325

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑