Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Pagina 11 van 42

Extra zoete nectar

Teunisbloem reageert op bijengezoem

Teunisbloem hoort insect aankomen

Als een vliegende mot of bij in de buurt komt van de strandteunisbloem Oenothera drummondii, vangen de bloemen hun gezoem op. Ze maken dan snel nectar die extra rijk is aan suikers, ontdekten Marine Veits en collega’s.

Planten hebben geen oren en kunnen dus niet horen. Toch nemen ze geluid waar, zo blijkt. De vleugelslagen van een voorbijvliegende mot of bij veroorzaken geluidsgolven die de teunisbloem Oenothera drummondii opvangt, laten Marine Veits en collega’s zien. Vervolgens maakt hij zijn nectar snel extra aantrekkelijk door het suikergehalte op te voeren. Zij vermoeden dat de plant op die manier zijn voortplantingssucces verhoogt.
Deze teunisbloem, die op stranden in Israel groeit, is van insecten afhankelijk voor de bestuiving van de bloemen, dus voor de zaadzetting. Hij bloeit ’s nachts en trekt motten aan. Vliegend van bloem naar bloem pikken zij van de ene bloem stuifmeel op en leveren dat bij de volgende op de stamper af. In de schemering bezoeken bijen de bloemen.

Energiedrank

Om de bestuivers aan het werk te houden, moeten planten een voorraad nectar klaar hebben als beloning voor hun diensten. Liefst geen slap spul, maar een energiedrank: nectar met een hoog suikergehalte. Maar het kost de plant energie om dat te maken, en het risico bestaat dat de kostbare nectar door micro-organismen wordt aangetast of door mieren gestolen als het niet snel genoeg wordt opgehaald door bestuivers.
Het zou dus mooi zijn als een plant alleen hoogwaardige nectar maakt als er bestuivers in de buurt zijn. Maar hoe kan hij dat weten?

De onderzoekers dachten dat planten misschien de geluidstrillingen opvangen die de vleugelslagen van vliegende insecten veroorzaken, en daarop reageren. Een ongewoon idee, maar met een serie proeven lieten ze zien dat het inderdaad gebeurt.
Als ze het opgenomen geluid van vliegende bijen afspeelden bij een teunisbloem-plant, gingen de gele bloembladeren meetrillen. Snel daarna, binnen drie minuten, was het suikergehalte in de nectar opgelopen; voor het geluid maakten de bloemen nectar met een suikerconcentratie van 16 procent, na het gezoem was dat 20 procent. Kunstmatig opgewekt geluid met dezelfde toonhoogtes als het gezoem van motten en bijen had dat effect ook, maar geluid met een veel hogere toonhoogte niet. Bij stilte gebeurde er ook niets.

Geluiddicht

Het mooiste was nog wel een experiment met bloemen in geluiddichte potjes die waren bedekt met een isolerende schuimlaag. Deze bloemen reageerden niet als het geluid van een bij of mot werd afgespeeld.

Een verhoogde suikerconcentratie is een extra beloning voor de bloembezoekers. Ze zullen langer blijven of een andere bloem van dezelfde soort gaan bezoeken. Dat zal de kans dat ze stuifmeel oppikken of afleveren groter maken, en dus het voortplantingssucces van de plant vergroten.

Als een insect passeert heeft het niet per se zin om het suikergehalte van de nectar snel op te voeren. Dat is pas nuttig als dat insect een tijdlang in de buurt blijft rondhangen of als het niet alleen is. Dan zullen er immers bestuivers zijn die daadwerkelijk de zoete nectar proeven. Uit video-opnamen in het veld bleek dat als er één insect langs vliegt, er meestal ook andere in de buurt zijn. Als het weer goed is, zijn er veel bijen of motten tegelijkertijd actief.
Nu moet veldwerk nog duidelijk maken of de reactie van de teunisbloem op insectengezoem hem inderdaad een grotere hoeveelheid nakomelingen oplevert.

Willy van Strien

Foto: © Lilach Hadany

Bron:
Veits, M., I. Khait, U. Obolski, E. Zinger, A. Boonman, A. Goldshtein, K. Saban, R. Seltzer, U. Ben-Dor, P. Estlein, A. Kabat, D. Peretz, I. Ratzersdorfer, S. Krylov, D. Chamovitz, Y. Sapir, Y. Yovel & L. Hadany, 2019. Flowers respond to pollinator sound within minutes by increasing nectar sugar concentration. Ecology Letters, 8 juli online. Doi: 10.1111/ele.13331

De kunst van de plaagbestrijding

Schimmelkwekende termieten houden hun tuinen goed schoon

Schimmelkwekende termieten houden hun gewas vrij van plagen, zoals onkruid, ziekteverwekkers en schimmeletende aaltjes, melden Saria Otani en Natsumi Kanzaki en collega’s. Bacteriën in de termietendarm spelen een rol bij de plaagbestrijding.

Er zijn termieten die landbouw bedrijven door een eetbare schimmel in hun nesten te kweken. En net als menselijke landbouwers moeten ze hun gewas tegen plagen beschermen. Dat doen ze uitstekend, zo is bekend. Saria Otani en collega’s laten zien hoe een aantal Afrikaanse soorten termieten hun tuinen vrij houdt van niet-eetbare, woekerende of ziekteverwekkende schimmelsoorten. En Natsumi Kanzaki en collega’s schrijven hoe de Aziatische termiet Odontotermes formosanus schimmeletende aaltjes weert.
Een van de bestrijdingsmethoden is dat ze het plantenmateriaal waarop ze de schimmel kweken eerst opeten en hun darm laten passeren. Darmbacteriën produceren stoffen die verkeerde schimmels en aaltjes remmen, zodat het voorverteerde spul vrij schoon is.

Landbouw bij termieten

Termieten zijn, net als mieren en een aantal soorten bijen en wespen, eusociale insecten. Ze leven in grote kolonies die tientallen jaren oud kunnen worden. De meeste bewoners zijn steriel: het zijn ofwel werkers, die het nest onderhouden, het broed verzorgen en voedsel halen, ofwel soldaten, die het nest verdedigen. De voortplanting is voorbehouden aan het koninklijk paar, dat daar geen andere taken bij heeft. De koningin is niet meer dan een eilegmachine, de koning paart met haar.
Eens per jaar verschijnen gevleugelde, seksuele individuen. Zij maken een bruidsvlucht en vormen koppels die een nieuwe kolonie kunnen stichten.

Ruim driehonderd soorten termieten uit Afrika en Azië hebben een bijzondere levenswijze: ze leggen tuinen in het nest aan waarin ze schimmels in hoogproductieve monoculturen kweken.
De werkers hebben dan ook als taak om het gewas te verzorgen. Ze halen taai plantenmateriaal waarop de schimmel kan groeien: droog gras, hout en afgevallen bladeren. Tuiniers eten dat op en poepen het uit op de tuin. Het cellulose en lignine van planten kunnen zij zelf niet verteren, maar de schimmel gedijt prima op het voorverteerde en bemeste materiaal. Hij vormt voedzame knopjes, die de termieten dan weer eten. In de knopjes zitten aseksuele sporen, die de termietendarm ongeschonden passeren. Door ze op de tuin te deponeren, houden de termieten het gewas in stand. Oude, met schimmeldraden doorgroeide onderste tuingedeelten eten ze ook op.

Schoonmaakproces

De landbouw is een samenwerking tussen termiet en schimmel waarvan beide partijen profiteren. De schimmel heeft een veilige en comfortabele leefomgeving, de termieten beschikken over een voedselvoorraad. Maar er is een probleem: de verzorgde schimmeltuinen zijn ook voor andere partijen zeer geschikt als leefomgeving of voedselbron.

Zo is een tuin aantrekkelijk voor schimmels waar de termieten niets aan hebben of die het gewas beconcurreren of infecteren. Het plantenmateriaal dat de werkers van buiten het nest halen is niet vrij van zulke soorten.
Toch kon Otani ze nauwelijks vinden in de schimmeltuinen van drie Afrikaanse soorten, waaronder Macrotermes natalensis. Hij laat zien dat zowel het schimmelgewas als de tuin stoffen bevatten die de groei van ongewenste schimmels remmen.
De termieten zelf maken zulke stoffen niet, maar hun darmbacteriën doen dat. Door het plantenmateriaal op te eten voordat ze het aan het gewas geven, onderwerpen de tuiniers het waarschijnlijk aan een schoonmaakproces. Darmbacteriën komen met de poep in de tuin terecht, en blijven schimmeldodende stoffen afgeven.

Controle

Omdat het schimmelgewas propvol zit met koolhydraten, eiwitten en vetten, is het een goede voedselbron voor andere dieren, zoals schimmeletende aaltjes (kleine rondwormpjes die in de bodem leven). Hun aanwezigheid zou de oogst verminderen. Natsumi Kanzaki laat voor de Aziatische termietensoort Odontotermes formosanus zien dat werkers die plantenmateriaal halen, bij thuiskomst vaak zulke aaltjes op zich hebben, evenals hun vracht.
Het schimmelgewas is niet giftig voor deze aaltjes. Maar ze krijgen geen kans ervan te eten, want de termieten controleren binnenkomende nestgenoten namelijk grondig en verwijderen meeliftende aaltjes. Het helpt ook dat de foerageerders niet direct met de tuin in contact komen. En als de tuiniers het nieuwe plantenmateriaal eten, zullen darmbacteriën de aaltjes doden die daar op zitten.

Hechte relatie

De termietenlandbouw is in Afrika ontstaan. De relatie tussen schimmelkwekende termieten en gekweekte schimmelsoorten is hecht: ze kunnen niet meer leven zonder elkaar.

Hoewel termieten wat op mieren lijken, zijn ze daar niet aan verwant. Ze staan op de evolutiestamboom dicht bij kakkerlakken. Er zijn dan ook meerdere verschillen tussen termieten en mieren. Waar bij mieren mannetjes geen deel nemen aan het kolonieleven (alle werksters zijn vrouwtjes), leveren steriele termietenmannetjes als werker of soldaat wel hun bijdrage. Jonge termieten maken geen larve- en popstadium door, maar zijn nimfen, kleine versies van volwassen dieren.

Willy van Strien

Foto’s
Groot: Odontotermes formosanus, gevleugelde exemplaren die zullen uitvliegen en werkers. ©Wei-Ren Liang
Klein: Macrotermes natalensis: schimmeltuin met knoppen, soldaten en nimfen. ©Saria Otani

In Zuid-Amerika leven miersoorten die schimmels kweken. Er zijn overeenkomsten met de landbouw van de termieten, maar ook verschillen. Zie: een kleine landbouwgeschiedenis en een hele zorg

Bronnen:
Kanzaki, N., W-R. Liang, C-I. Chiu, C-T. Yang, Y-P. Hsueh & H-F. Li, 2019. Nematode-free agricultural system of a fungus-growing termite. Scientific Reports 9: 8917. Doi: 10.1038/s41598-019-44993-8
Otani, S., V.L. Challinor, N.B. Kreuzenbeck, S. Kildgaard, S. Krath Christensen, L. Lee Munk Larsen, D.K. Aanen, S. Anselm Rasmussen, C. Beemelmanns & M. Poulsen, 2019. Disease-free monoculture farming by fungus-growing termites. Scientific Reports 9: 8819 . Doi: 10.1038/s41598-019-45364-z
Aanen, D.K. & J.J. Boomsma, 2006. Social-insect fungus farming. Current Biology 16: R1014-R1016. Doi: 10.1016/j.cub.2006.11.016
Aanen, D.K., P. Eggleton, C. Rouland-Lefèvre, T. Guldberg-Frøslev, S. Rosendahl & J.J. Boomsma, 2002. The evolution of fungus-growing termites and their mutualistic fungal symbionts. PNAS 99: 14887-14892. Doi: 10.1073/pnas.222313099

Streepkostuum of hanenkam

Springspin-mannen benaderen gevaarlijke vrouwen op twee manieren

gestreepte man Maevia inclemens remt eetlust vrouwtje

De springspin Maevia inclemens heeft twee typen mannetjes. Ze zien er verschillend uit en ze gedragen zich verschillend. Dat komt doordat ze twee strategieën hebben ontwikkeld om zich veilig voort te planten, denken Laurel Lietzenmayer en collega’s.

Maevia inclemens man met hanenkam stimuleert paringslust vrouwtjeBij het Noord-Amerikaanse springspinnetje Maevia inclemens komen de mannetjes in twee typen, en die verschillen zo sterk van elkaar dat het wel twee soorten lijken.
De helft van de mannetjes is pikzwart met bleke poten en heeft drie rechtopstaande plukjes haar op de kop, een soort dwars geplaatste hanenkam. De andere helft is zwart-wit gestreept met opvallende oranje pedipalpen (de ‘bokshandschoentjes’).
Vrouwtjes hebben dus de luxe dat ze kunnen kiezen tussen zeg maar een punker en een man in streepkostuum. Maar de dames zijn helemaal niet kieskeurig: ze reageren op het eerste mannetje dat ze in het oog krijgen.

Het verschil in uiterlijk gaat samen met een verschillende balts. Laurel Lietzenmayer en collega’s schrijven dat daar verschillende strategieën achter zitten om nageslacht te krijgen; beide typen zijn succesvol op hun eigen manier.

Zich groot maken

De mannetjes staan voor een lastig probleem. Om zich voort te kunnen planten, moeten ze als mogelijke partner de aandacht van een vrouwtje trekken. Maar Maevia inclemens is een roofzuchtige soort, en voor vrouwtjes zijn ook mannetjes een prooi. Een mannetje moet erin slagen de paringslust van een vrouwtje op te wekken – en niet haar eetlust.
De punkman blijft op veilige afstand als hij een vrouwtje wil verleiden, zo’n 9 centimeter; de mannetjes meten maar een halve centimeter, vrouwtjes zijn iets groter. Hij maakt zich zo groot mogelijk door op de achterste drie pootparen te gaan staan en zich op te richten. De voorste poten houdt hij boven zich en hij slaat ze ritmisch tegen elkaar; hij beweegt ook pedipalpen en achterlijf.
Hoe groter een man, hoe beter van kwaliteit, denken de onderzoekers. Een vrouwtje zal het liefst met een groot mannetje willen paren omdat zijn nakomelingen zijn goede eigenschappen zullen erven. De hanenkam kan het vrouwtje een extra aanwijzing geven over zijn formaat, want, zo blijkt uit metingen: hoe groter de man, hoe langer zijn haarplukken.

Vreetzucht remmen

Een man in gestreept pak moet dichter bij een vrouwtje komen om haar aandacht te trekken, want op grote afstand ziet ze hem niet. Hij baltst op slechts 3 centimeter van haar af, en loopt groot risico dat hij als prooi gegrepen wordt. Hij maakt zich zo klein mogelijk door zich tegen de grond te drukken. Zo loopt hij zijdelings halve cirkels, terwijl hij zijn voorpoten uitgestrekt voor zich houdt, zo dat ze een driehoek vormen.
Experimenten met prooien (termieten) in verschillende jasjes van gekleurd papier laten zien dat een vrouwtje op kleine afstand een prooi met zwart-wit streeppatroon eerder in de gaten heeft. Toch valt ze zo’n prooi niet vaker aan dan een prooi met een effen grijze of oranje kleur; de strepen onderdrukken kennelijk haar vreetzucht, misschien omdat veel gestreepte prooisoorten giftig zijn.

Twee oplossingen

Beide typen mannetjes lijken dus een eigen oplossing te hebben voor het probleem dat ze met roofzuchtige vrouwtjes te maken hebben, schrijven de onderzoekers. Dat uit zich in een verschillend uiterlijk en verschillend gedrag. De punker prijst zich in de verte aan als partner van hoge kwaliteit, terwijl de man met het streepkostuum van nabij haar aandacht trekt en tegelijkertijd haar agressie remt. Oftewel: de punkman stimuleert vooral haar paringslust, de gestreepte man tempert haar eetlust.
Als een vrouwtje eenmaal belangstelling toont, verloopt de ontmoeting verder voor beide typen mannetjes eender. Ze gedragen zich hetzelfde, maken evenveel kans op een paring en krijgen gemiddeld evenveel nakomelingen. Na de paring lopen ze opnieuw een risico om opgegeten te worden, maar vrijwel altijd weten ze snel genoeg weg te komen.

Erfelijk vastgelegd?

Het verhaal over de verschillende strategieën van Maevia inclemens-mannetjes is nog niet rond, geeft Lietzenmayer aan. Veel vragen staan nog open, bijvoorbeeld: ziet het vrouwtje daadwerkelijk aan de haarplukken hoe groot een punkman is? Vallen baltsende mannetjes met gestreepte poten inderdaad op een veilige manier op?
Daarbij is nog niet bekend of het verschil tussen de mannentypen erfelijk vastligt, en hoe het is ontstaan.
Er zijn maar weinig diersoorten met verschillende mannentypen bekend. Dit opmerkelijke spinnetje is er één van, en het is boeiend om te achterhalen waarom het twee typen mannen heeft.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Maevia inclemens, gestreepte man. Opoterser (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 3.0)
Klein: Maevia inclemens, punkman. Tibor Nagy (via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0)

Bekijk een filmpje van de twee typen mannen en hun balts

Er zijn nog enkele voorbeelden van verschillende mannentypen, onder meer de kemphaan en de Afrkaanse vis Lamprologus callipterus.

Bronnen:
Lietzenmayer, L.B., D.L. Clark & L.A. Taylor, 2019. The role of male coloration and ornamentation in potential alternative mating strategies of the dimorphic jumping spider, Maevia inclemens. Behavioral Ecology and Sociobiology 73: 83. Doi: 10.1007/s00265-019-2691-y
Clark, D.L. & B. Biesiadecki, 2002. Mating success and alternative reproductive strategies of the dimorphic jumping spider, Maevia inclemens (Araneae, Salticidae). The Journal of Arachnology 30: 511-518. Doi: 10.1636/0161-8202(2002)030[0511:MSAARS]2.0.CO;2
Clark, D.L., 1994. Sequence analysis of courtship behavior in the dimorphic jumping spider Maevia inclemens (Araneae, Salticidae). The Journal of Arachnology 22 : 94-107.

Vleermuisrelaties

Vrouw nijlroezet kiest man die zijn fruithap deelde

Hoewel mannetjes van de nijlroezet, een vruchtetende vleermuis, het initiatief tot een paring nemen, bepalen vrouwtjes of het daadwerkelijk doorgaat. Ze hebben een sterke voorkeur voor een vriend die hen vaak liet mee-eten, schrijven Lee Harten en collega’s.

Vleermuizen zijn sociale dieren, en dat geldt ook voor de nijlroezet (Rousettus aegyptiacus), die voorkomt in Afrika en het Midden-Oosten. De vruchtetende dieren leven in grote kolonies van soms duizenden exemplaren. Individuen binnen een groep gaan vriendschapsbanden met een aantal andere aan. Dat houdt in dat ze voedsel delen.
Lee Harten en collega’s schreven eerder al dat de dieren twee manieren hebben om aan voedsel te komen. Een riskante manier is om zelf vruchten uit een boom te pakken. Als een vleermuis in een boom landt om voedsel te halen, loopt hij het gevaar om te worden gegrepen door een roofvijand, zoals een slang of een kat. De vleermuizen plukken dan ook nooit laaghangend fruit, maar foerageren hoog in de bomen. En als een vruchtboom slecht in het blad zit, vliegen ze met hun buit naar een veilige plek om hem daar op te eten.

Er is ook een laffe foerageermethode die de vleermuizen vaak toepassen. Als een soortgenoot een vrucht te pakken heeft, gaan ze op hem af en proberen het lekkers uit zijn bek te pakken. De vleermuis die de vrucht gehaald heeft kan agressief reageren, maar laat zich soms zijn hap aftroggelen.

Schijtlijster

Individuen verschillen in hun aanpak. De een plukt meestal zelf zijn vruchten, de andere zal eerder proberen een ander zijn buit af te pakken. De bietsers zijn wat angstiger aangelegd. Ze durven minder goed op een plek met voedsel te landen, en als ze dat doen, blijven ze met ogen en oren de omgeving in de gaten houden. Meestal komen zij er dan niet aan toe om een vrucht te plukken. Voor schijtlijsters is bietsen een betere optie.
Vaak benaderen ze dan niet een willekeurige soortgenoot, maar ze hebben een of twee maatjes waar ze regelmatig gaan schooien, en die dat toelaten. Zo bestaat een netwerk van relaties.

Mannetjes en vrouwtjes nijlroezet hanteren verschillende strategieën. Mannetjes zullen vaker zelf vruchten verzamelen dan bietsen, terwijl dat bij vrouwtjes andersom is. Alleen in de periode dat vrouwtjes de kleintjes zogen en extra veel energie nodig hebben, halen ze vaker zelf voedsel; een vrouwtje werpt een of twee keer per jaar één jong. Buiten de zoogperiode gaan ze liever bietsen, elk bij haar eigen set van favoriete mannetjes.

Wederkerigheid

Nu laat Harten zien dat die relaties grote consequenties hebben. Hij deed proeven in het lab, waar hij een kolonie in het wild geboren nijlroezetten hield, vijftien mannetjes, tien vrouwtjes en de jongen die in het lab werden geboren. Uit genetische analyse van de kleintjes bleek, dat de vader in de meeste gevallen een van mannen was waar de moeder het liefst bij bietste. De overdracht van voedsel van pa naar ma was het meest intensief geweest in de periode vlak voor de zwangerschap.

Het is niet een directe ruil van voedsel tegen seks, want niet alle voedselrelaties lopen uit op een nakomeling. Maar door te verdragen dat een paar vrouwtjes hem voedsel ontfutselen, zorgt een mannetje dat hij later kans maakt om vader te worden. Hoewel een mannetje het initiatief neemt om te paren, bepaalt een vrouwtje of ze daar op ingaat. In dat geval krijgt het mannetje iets terug voor zijn vrijgevigheid. Die late wederdienst is waarschijnlijk een verklaring, maar misschien niet de enige, dat de dieren vaak voedsel aan een paar andere afstaan.

Elk mannetje heeft een aantal vaste afnemers en een kans om bij één van hen een jong te verwekken. De relaties houden tijdens een broedseizoen stand, maar als het tijd wordt voor een nieuwe zwangerschap, kiezen nijroezet-vrouwtjes een ander mannetje als toekomstige vader.

Willy van Strien

Foto: Nijlroezet met vijg. Artemy Voikhansky (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Zie ook: vampiervleermuizen delen voedsel met hongerige soortgenoot

Bronnen:
Harten, L., Y. Prat, S.B. Cohen, R. Dor & Y. Yovel, 2019. Food for sex in bats revealed as producer males reproduce with scrounging females. Current Biology, 23 mei online. Doi: 10.1016/j.cub.2019.04.066
Harten, L., Y. Matalon, N. Galli, H. Navon, R. Dor & Y. Yovel, 2018. Persistent producer-scrounger relationships in bats. Science Advances 4: e1603293. Doi: 10.1126/sciadv.1603293

Klimplant mijdt mijten

Ranken buigen weg van aangevreten steunplant

klimplant Cayratia japonica voorkomt contact met spintmijt

Als de Aziatische klimplant Cayratia japonica met zijn ranken houvast zoekt bij andere planten, is hij voorzichtig. De ranken trekken zich terug zodra ze de aanwezigheid van spintmijt bespeuren, constateren Tomoya Nakai & Shuichi Yano.

Klimmen kan de Aziatische klimplant Cayratia japonica uitstekend: in Amerika, waar hij is ingevoerd, is hij bekend onder de naam bushkiller. De ranken van de plant wikkelen zich om stengels van andere planten, zodat de klimplant naar het licht kan groeien. De ranken grijpen zich vast aan alles wat ze kunnen bereiken.
Nou ja: niet aan alles. Ze trekken zich terug als ze op een plant stuiten waar bonenspintmijt op zit, laten Tomoya Nakai & Shuichi Yano zien. Bonenspintmijt of rode spintmijt (Tetranychus urticae) is een klein spinachtig beestje dat plantensap uit bladeren opzuigt; de bladeren overleven dat vaak niet. De mijten kunnen op honderden plantensoorten leven. Als hun aantal ergens te hoog wordt, lopen ze naar een andere plek. Omdat ze daarbij elkaars spoor volgen, zijn ze al gauw met een hele groep op zo’n nieuwe plaats.

Spinsel

Door zijn fysieke contact met andere planten zou een klimplant makkelijk een infectie met deze schadelijke beestjes kunnen oplopen. Dat moet hij niet hebben. Nu blijkt dat Cayratia japonica een doeltreffende manier heeft om te voorkómen dat er mijten op komen. Zo gauw een rank een plant met spintmijt aanraakt, laat die rank los en krult zich van de aangetaste plant af.
De onderzoekers lieten dat mooi zien in het lab, waar ze een aantal klimplanten elk naast een bonenplant zetten die ofwel schoon was, ofwel veel mijten droeg. Ze legden de beweging van de ranken vast in een versnelde film met behulp van time-lapsefotografie, waarbij ze één filmbeeld per minuut maakten.

De vraag was vervolgens: waaraan herkent zo’n rank de aanwezigheid van spintmijt? Pikt hij de vluchtige stoffen op die een bonenplant aan de lucht afgeeft als hij wordt aangevreten? Of voelt hij het web waarmee de mijten het oppervlak van een plant bedekken om daaronder veilig te zijn voor roofvijanden?
Uit experimenten bleek dat de vluchtige stoffen die aangetaste bonenplanten afgeven geen effect hebben op de tastende ranken. Maar mijtenspinsel heeft dat wel: na contact met een spintmijtweb buigen de ranken meteen weg. Nakai en Yano probeerden het ook met spinnenzijde, maar daarop reageerden de ranken niet. De klimplant reageert dus direct en specifiek op de aanwezigheid van spintmijt.

Dat verkleint de kans dat mijten massaal overlopen van steunplant naar klimplant. Er steken er wel een paar over tijdens het korte contactmoment, maar die zijn vervolgens zonder web niet veilig en vertrekken weer.

Willy van Strien

Foto: 石川 Shihchuan (via Flickr. Creative Commons CC BY-NC-SA 2.0)

Bron:
Nakai, T. & S. Yano, 2019. Vines avoid coiling around neighbouring plants infested by polyphagous mites. Scientific Reports 9: 6589. Doi: 10.1038/s41598-019-43101-0

Zelfmoord-reparatieteam

Jonge luizen spuiten zich leeg om gat in nest te dichten

Nymphen van Nipponaphis monzeni repareren gat in nest met lichaamsvloeistof

In gallen op de winterhazelaar leven Japanse bladluizen, Nipponaphis monzeni. Een gat in de wand van zo’n gal zou het einde betekenen van de kolonie die erin woont, ware het niet dat luizensoldaten hun leven offeren om het gat te dichten. Mayako Kutsukake en collega’s laten zien hoe ze dat doen.

De Japanse bladluis Nipponaphis monzeni is sociaal: de dieren leven in kolonies van familieleden. Jonge exemplaren, nimfen, doen een tijdlang dienst als soldaat voordat ze volwassen worden en zich voortplanten. Het is hun taak om het nest, dat is gevestigd in gallen op de takken van de winterhazelaar (Distylium racemosum), te verdedigen en te repareren als het beschadigd is.

Dat laatste doen ze op spectaculaire wijze. In een zelfmoordactie spuiten ze namelijk hun lichaamsvloeistof naar buiten om het gat daarmee te stoppen. De vloeistof stolt tot een hard korstje. Mayako Kutsukake en collega’s wilden weten hoe dat in zijn werk gaat.

Kwetsbaar nest

gal op winterhazelaar waarin Nipponaphis monzeni leeftDe kolonies van Nipponaphis monzeni worden gesticht door vrouwtjes die zich maagdelijk voortplanten. Zo ontstaat een kolonie van zusters die genetisch identiek zijn en identieke dochters voortbrengen. De luizen dwingen de hazelaar waarop ze leven om een gesloten, hol gezwel te vormen, een gal. Daarin leven de diertjes van plantensap dat ze aan de binnenkant van de galwand opzuigen; zij hebben in deze fase geen vleugels.
De gal blijft lang klein, maar na drie tot vijf jaar begint hij in de lente flink uit te groeien. In de zomer die volgt is hij volgroeid – tot acht centimeter lang – en biedt hij onderdak aan duizenden luizen.
In het najaar daarop verschijnen gevleugelde luizen. Zij maken een opening in de wand en vliegen weg naar een tweede gastheerboom, een eik. Daar paren ze en brengen ze een nieuwe generatie koloniestichtsters voort.

Een volgroeide gal heeft een verhoute, keiharde wand en biedt daarmee een veilig onderkomen. Maar tijdens de groei bestaat de wand uit zacht plantenweefsel en is het nest kwetsbaar. Rupsen van motten die hazelaarbladeren eten, knagen zich makkelijk zo’n gal in en vreten al doende ook luizen op. De soldaten laten dat niet toe, maar vallen de vijand aan: ze klimmen op hem en steken hem dood met hun monddelen.
Maar dan zitten ze nog met de opening die de rups in de galwand gemaakt heeft. Die moet dicht, want er kunnen andere vijanden of ziekteverwekkers door binnenkomen, of het nest kan uitdrogen.

Knap pleisterwerk

Japanse onderzoekers hadden al laten zien hoe de soldaten het gat repareren met een heuse zelfmoordactie. Ze komen met tientallen of honderden op het gat af en spuiten door twee buisjes op het achterlijf een grote hoeveelheid witte lichaamsvloeistof naar buiten, de hemolymfe die vergelijkbaar is met ons bloed. Met hun poten mengen ze het goedje en smeren ze keurig het gat dicht. Sommige soldaten worden daarbij ingemetseld, andere raken buitengesloten. En allemaal schrompelen ze in als ze hun lichaamsvloeistof kwijt zijn en gaan ze dood.
Maar het gat is gemaakt; de vulling hardt uit en wordt zwart. Daardoor heeft de kolonie een grote kans om de schade te overleven. Na het dichten volgt herstel van de galwand. De soldaten zetten de boom aan om het pleisterwerk aan de binnenkant met nieuw plantenweefsel te bedekken.

Stollingsproces

Kutsukake heeft nu onderzocht met welke stoffen de soldaten de reparatie uitvoeren. De lichaamsvloeistof, zo laat ze zien, bevat veel merkwaardige, grote cellen van een tot dusver onbekend type die stampvol zitten met vetbolletjes en het enzym fenoloxidase; in de vloeistof zelf zitten lange eiwitten en de verbinding tyrosine.
Als de soldaten hun lichaamsvloeistof uitstoten, scheuren de cellen en komen de vetbolletjes vrij. Het gat wordt meteen gedicht met een zachte, vettige klodder. Tegelijk komen de andere bestanddelen met elkaar in contact, en dan komt een stollingsproces op gang waarin de eiwitten tot een netwerk aan elkaar geklonken worden. Dat netwerk verstevigt het vettige vulsel en maakt er een korstje van.
De onderzoekers veronderstellen dat het proces is afgeleid van het proces waarmee wondjes zich sluiten. Alleen hebben de soldaten de bestanddelen in extreem grote hoeveelheden in voorraad, veel en veel meer dan nodig is voor wondheling.

Met hun unieke reparatiegedrag gaan de jeugdige soldaten van Nipponaphis monzeni  tot het uiterste om hun kolonie te verdedigen: ze geven hun leven. Dankzij dat offer overleeft een groot deel van hun familie. Anders was de hele kolonie verloren geweest.

Willy van Strien

Foto’s : ©Mayako Kutsukake
Groot: soldatennimfen van Nipponaphis monzeni vullen een gat met hun lichaamsvloeistof
Klein: gal waarin Nipponaphis monzeni leeft

Op een filmpje laten de onderzoekers zien hoe de soldaten een gat in de galwand dichten

Bronnen:
Kutsukake, M., M. Moriyama, S. Shigenobu, X-Y. Meng, N. Nikoh, C. Noda, S. Kobayashi & T. Fukatsu, 2019. Exaggeration and cooption of innate immunity for social defense. PNAS, 15 april online. Doi: 10.1073/pnas.1900917116
Kutsukake, M., H. Shibao, K. Uematsu & T. Fukatsu, 2009. Scab formation and wound healing of plant tissue by soldier aphid. Proceedings of the Royal Society B 276: 1555-1563. Doi: 10.1098/rspb.2008.1628
Kurosu, U., S. Aoki & T. Fukatsu, 2003. Self-sacrificing gall repair by aphid nymphs. Proceedings of the Royal Society London B (Suppl.) 270: S12-S14. Doi: 10.1098/rsbl.2003.0026

Discrete uitnodiging

Arabische babbelaar vraagt partner mee naar verborgen plekje

Arabische babbelaar heeft subtiele manier om partner uit te nodigen te paren

Anders dan andere dieren houdt de Arabische babbelaar zijn seksleven privé. Hij heeft een subtiele manier om een beoogde partner uit te nodigen voor een verborgen paring, zoals Yitzchak Ben Mocha en collega’s zagen.

Dieren zoeken niet speciaal afzondering op voor seks. Maar de Arabische babbelaar, Argya squamiceps, is een uitzondering. De vogels, die leven in stabiele familiegroepen van twee tot twintig individuen, willen geen pottenkijkers bij een intiem samenzijn. Een stel dat gaat paren, zorgt dat het uit het zicht is van hun groepsgenoten: op een behoorlijke afstand, in of achter dicht struikgewas.
Yitzchak Ben Mocha en collega’s beschrijven hoe de vogels een partner meekrijgen naar zo’n verborgen plekje zonder dat andere vogels het in de gaten hebben.

Arabische babbelaars leven in open, droge landschappen van het Arabisch Schiereiland en Israel, waar elke groep een territorium verdedigt. Per groep is er maar één stel dat zich voortplant, het dominante paar. Van vrijwel alle jongen in de groep zijn zij de ouders. De overige volwassen groepsleden zijn ondergeschikt en helpen de jongen grootbrengen. Als de eieren zijn uitgebroed, blijven die nog twee weken in het nest. Daarna duurt het nog eens acht weken tot ze zelfstandig zijn. In die periode hebben ze zorg nodig, in de vorm van bescherming en voedsel.

Onopvallend

De onderzoekers observeerden een populatie en zagen hoe de vogels een subtiele manier hebben om een ander uit te nodigen voor een paring. Ze gaan op een plek staan die alleen voor die andere vogel zichtbaar is terwijl ze een voorwerp in de bek hebben; vaak schudden ze wat met de kop. Het voorwerp kan van alles zijn, zoals een takje, blad, vrucht, beestje of stukje eischaal.
Het signaal valt nauwelijks op, maar de partner verstaat de boodschap. Als hij op de uitnodiging ingaat en nadert, loopt de initiatiefnemer weg of verstopt zich in de vegetatie, en de partner volgt. Verliezen de twee het contact, dan komt de initiatiefnemer terug, zorgt dat hij in het gezichtsveld van de ander staat en herhaalt de uitnodiging.
Meestal komt het inderdaad tot een paring. Maar als er een ander groepslid opduikt, gooit de initiatiefnemer het voorwerp weg en blaast de onderneming af.

Het getoonde voorwerp is niets bijzonders, maar gewoon een dingetje dat toevallig voor het grijpen ligt. Het dient dus niet om indruk te maken. Het is ook geen gift; het is vaak wel eetbaar, maar dat maakt niet uit voor de manier waarop de uitgenodigde partner reageert. Het tonen is puur bedoeld om een andere vogel onopvallend uit te nodigen voor een heimelijke paring.

Cruciale hulp

Zelfs de dominante vogels, die niet bang hoeven zijn dat ondergeschikten een paring zullen durven verstoren, houden hun seksuele gedrag angstvallig verborgen. Waarom is dat? Daar hebben de schrijvers een verklaring voor.
De zorg van ondergeschikte groepsgenoten is cruciaal voor het grootbrengen van de jongen. Zonder die zorg hebben zij een kleinere kans om de volwassen leeftijd te bereiken. Bovendien blijven ze lichter en leren ze minder goed om zelf hun voedsel te zoeken.
Het dominante stel wil die kostbare hulp niet op het spel zetten. Met openlijke paringen, opperen de onderzoekers, zouden ze spanningen in de groep  kunnen veroorzaken en dan kunnen ondergeschikten vertrekken of mot krijgen. Dat is niet de bedoeling. De ouders bewaren liever de rust door hun liefdesleven privé te houden.

Willy van Strien

Foto: Greg Schechter (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Uitnodiging voor verborgen copulatie op YouTube

Bronnen:
Ben Mocha, Y. & S. Pika, 2019. Intentional presentation of objects in cooperatively breeding Arabian babblers (Turdoides squamiceps). Frontiers in Ecology and Evolution 7: 87. Doi: 10.3389/fevo.2019.00087
Ben Mocha, Y., R. Mundry & S. Pika, 2018. Why hide? Concealed sex in dominant Arabian babblers (Turdoides squamiceps) in the wild. Evolution and Human Behavior 39: 575-582. Doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2018.05.009
Ridley, A.R., 2007. Factors affecting offspring survival and development in a cooperative bird: social, maternal and environmental effects. Journal of AnimalEcology 76: 750-760. Doi: 10.1111/j.1365-2656.2007.01248.x

Wie durft?

Vrouw met zwarte kop gaat bij Gouldamadine voorop

Gouldamadine met zwarte kop is dapperder

Als Gouldamadines gaan drinken, is niet elke vogel bereid om als eerste de veilige bomen te verlaten. Er zit een patroon in de volgorde waarmee ze zich bij een drinkplaats wagen, laten Andrias O’Reilly en collega’s zien.

Water drinken is een hachelijke onderneming voor de Gouldamadine, een zangvogel uit het noordwesten van Australië. Het is een kleurrijke soort. Als de vogels op de grond bij een beek of plas zitten, hebben roofvogels ze zo in de gaten, en ze zijn daar dus minder veilig dan in de bomen. Maar ze hebben geen keus: drinken moet. Eén keer per dag, ’s morgens vroeg, wagen ze het erop. Ze gaan in  groepjes. En ze zijn niet allemaal even dapper, zagen Andrias O’Reilly en collega’s.

Persoonlijkheid

Dat was al bekend uit het lab. Gouldamadines hebben verschillende kopkleuren; de meeste vogels (70 procent) hebben een zwarte kop, andere (30 procent) een rode en een enkele (minder dan 1 procent) een gele. Onderzoek had laten zien dat die kleur gekoppeld is aan persoonlijkheid: dieren met een rode kop zijn agressiever, vogels met een zwarte kop zijn nieuwsgieriger en hebben meer lef. De onderzoekers vroegen zich af of dat in het wild ook zo is. Een verschil in lef zou dan zichtbaar moeten zijn bij een riskante bezigheid, zoals water drinken.
Dus observeerden ze de vogels bij hun dagelijkse drinkpartij en noteerden ze wat voor type vogel als eerste naar de drinkplaats ging en dus het grootste risico nam. Ze deden dat onderzoek aan het eind van het broedseizoen, toen de jongen al konden vliegen.

De Gouldamadines blijken geen helden te zijn. Ze gaan alleen naar beneden om te drinken als er al andere vogels bij het water zitten. Zijn die er niet, dan blijven ze in de bomen zitten wachten totdat er andere vogels verschijnen.

Risico

Pas dan durven ze ook. En dan zijn de vogels met een zwarte kop het meest bereid om voorop te gaan, zo bleek. Dat komt dus overeen met wat in het lab gevonden was. De zwartkoppige vogels lopen minder risico omdat ze minder opvallen dan de roodkoppige, is de verklaring.
Jonge vogels zijn nog niet op kleur en vallen nog minder op. Toch laten zij de volwassen vogels voorop gaan. Het idee is dat de jonkies voorzichtiger zijn omdat ze nog weinig ervaring hebben.

Aan het begin van de onderzoeksperiode  zijn het vooral de vrouwtjes die als eerste naar het water gaan. De verklaring daarvoor is dat vaders nog een poosje voor de kleintjes zorgen als die pas zijn uitgevlogen; gedurende deze periode blijven de mannetjes bij de voorzichtige jongen, dus moeten de vrouwtjes de leiding nemen. Vooral de zwartkoppige doen dat dan.

Willy van Strien

Foto: Gouldamadine, mannetje met zwarte kop. Linda de Volder (via Flickr; Creative Commons CC BY-NC-ND 2.0)

Zie ook: rode heethoofden en zwarte lefgozers

Bron:
O’Reilly, A.O., G. Hofmann & C. Mettke-Hofmann, 2019. Gouldian finches are followers with blackheaded females taking the lead. PLoS ONE 14: e0214531. Doi: 10.1371/journal.pone.0214531

Eerst de lasten, dan de lusten

Bijenman bewaakt stiefkinderen vanwege de moeder

Bij de bij Ceratina nigrolabiata zorgen mannetjes voor de nakomelingen van anderen

Mannetjes van de bij Ceratina nigrolabiata beschermen het nest van hun partner. Dat lijkt vreemd, want het broed bestaat voornamelijk uit andermans nakomelingen, laten Michael Mikás en collega’s zien. Toch hebben de mannetjes een goede reden.

Bijenmannetjes doen niet veel. Ja, ze paren met vrouwtjes en dat is natuurlijk van wezenlijk belang, maar daar blijft het bij. Het zijn de vrouwtjes die een nest maken en de nakomelingen verzorgen. Bij solitaire soorten, zoals de soorten die op een bijenhotel afkomen, maakt elk vrouwtje haar eigen nest; sociale soorten, zoals de honingbij, leven in groepen waarin koninginnen eitjes leggen en werksters het werk doen.
Er is één uitzondering, melden Michael Mikát en collega’s: bij de solitaire bij Ceratina nigrolabiata helpen mannetjes wel – maar wonderlijk genoeg vooral met het beschermen van andermans jongen.

Wachter

Een vrouwtje van Ceratina nigrolabiata maakt haar nest in de holle stengel van een plant. Ze kruipt erin, legt een eitje, doet er een voorraad voedsel bij voor de larve die daar uit zal komen, sluit de ruimte af door een muurtje te bouwen en legt opnieuw een eitje in het volgende stuk van de stengel. Uiteindelijk bestaat een nest uit een rijtje van zes à zeven cellen met jongen in een aflopend stadium van ontwikkeling, van binnen naar buiten bekeken. De moeder vertrekt als ze het hele nest bevoorraad heeft.
In bijna alle nesten waar een vrouwtje aan werkt, heeft ze gezelschap van een mannetje, zagen de onderzoekers tijdens hun studie in Tsjechië. Als zij er op uit gaat om voedsel te verzamelen, blijft hij in het nest om het te beschermen tegen roofvijanden zoals mieren; die jaagt hij weg als ze naderbij komen. Hij zit bij het uiteinde met zijn kop naar binnen gericht. Komt ze terug, dan krabt ze op zijn achterlijf en laat hij haar door.
Voor haar is het voordeel duidelijk: dankzij deze wachter kan ze weg om voedsel te halen zonder dat haar nest onbeheerd achter blijft.

Voor hem ligt het anders. Dna-analyses laten zien dat het nest dat hij beschermt in de meeste gevallen geen enkele nakomeling bevat waarvan hij de vader is. Hij zorgt dus voor andermans nageslacht, en dat is vanuit evolutionair oogpunt als regel geen slimme tactiek.

Wisselingen

Het gaat de bijenmannetjes dan ook helemaal niet om de jongen, maar om de moeder. Een mannetje heeft alleen een kans om te paren als hij een vrouwtje vindt en bij haar blijft tot ze er aan toe is; Ceratina nigrolabiata vrouwtjes paren meermalen in hun leven. Dat betekent dat hij bij haar nest moet blijven. Daar doet hij weliswaar meer dan alleen maar afwachten: hij beschermt haar broed actief. Maar die stiefvaderlijke zorg is volgens de onderzoekers een bijproduct van de claim die hij op een vrouwtje legt door bij haar te blijven.
En inderdaad, als de onderzoekers een vrouwtje bij haar nest weghaalden, dan ging het mannetje er ook vandoor en liet hij het broed aan zijn lot over.

En zo is elk vrouwtje verzekerd van een hulpvaardige vrijer. Als zo’n mannetje verdwijnt, is zijn plaats meestal binnen een dag ingenomen door een andere gegadigde.

Ideale hulpen zijn deze stiefvaders niet, want ze blijven gemiddeld maar zeven dagen, terwijl een vrouwtje veertig dagen nodig heeft om haar nest te voltooien. Een nest wisselt dus een paar keer van vader, en in vaderloze perioden gaat het vrouwtje minder vaak weg om voedsel te halen. Hoe meer wisselingen, hoe minder nakomelingen ze dan ook kan bevoorraden. Maar ze krijgt in elk geval hulp, en voor een solitaire bij is dat uniek.

Willy van Strien

Foto: Ceratina nigrolabiata, vrouwtje komt terug bij haar nest in een holle plantenstengel en krabt op het mannetje dat de wacht houdt. ©Lukáš Janošík

Bron:
Mikát, M., L. Janošík, K. Cerná, E. Matoušková, J. Hadrava, V. Bureš & J. Straka, 2019. Polyandrous bee provides extended offspring care biparentally as an alternative to monandry based eusociality. PNAS: 116: 6238-6243. Doi: 10.1073/pnas.1810092116

Zorg voor iedereen

Moeder oorwurm koestert andermans eitjes en adopteert weesjes

Oorwurm zorgt ook voor andermans nakomelingen

De eitjes van een ander vrouwtje behandelt een oorwurm-moeder even zorgzaam als haar eigen eitjes, schrijven Sophie Van Meyel en collega’s. Eerder hadden Janine Wong en Mathias Kölliker ontdekt dat ze bereid is om jonge wezen in haar gezin op te nemen.

Oorwurmen zijn niet bepaald geliefd, maar eigenlijk zijn het ontzettend leuke beestjes. Bijzonder is de uitvoerige, complexe broedzorg die vrouwtjes aan hun nakomelingen verlenen.
Een vrouwtje van de gewone oor­wurm, Forficula auricularia, legt laat in het najaar twintig tot veertig eitjes in een holletje in de grond. De hele winter verblijft ze in dat nest en verzorgt ze haar legsel. En dat is maar goed ook: zonder haar aanwezigheid zouden bijna alle eitjes verloren gaan, laten Sophie Van Meyel en collega’s zien. Met haar kaken houdt een moeder haar eitjes schoon om schimmels en ziekteverwekkers te weren. Ze beschermt haar legsel tegen roofvijanden. Ze zorgt dat de eitjes niet uitdrogen. En ze verlegt ze als dat nodig is.

Dat is al mooi, maar: ze geeft die aandacht ook aan de eitjes van een ander als het zo uitkomt.

Gewichtsverlies

Is het legsel van een oorwurm-moeder vervangen door dat van een ander vrouwtje, dan verzorgt ze dat met dezelfde inzet, zag Van Meyel toen ze in het lab verwisselingsproeven deed met legsels van vijf dagen oud. De eitjes krijgen de geur van de moeder, dus een vrouwtje zou vreemde eitjes moeten kunnen herkennen. Maar toch wijst zij ze niet af. De verzorging van eitjes eist veel van een vrouwtje, want tot de jongen zijn uitgekomen gaat ze er niet op uit om voedsel te zoeken, en dat duurt een paar maanden. Ze verliest dan ook gewicht.
Maar vreemd genoeg is het winterse gewichtsverlies voor een vrouwtje zonder eitjes nog groter. Er is buiten kennelijk weinig voedsel te vinden. Waarschijnlijk eet een moeder wat van haar eitjes op om te overleven. En misschien verklaart dit dat ze een vreemd legsel koestert als haar eigen legsel, want het bezit van eitjes garandeert dat ze niet hoeft te verhongeren. Dat ze iets van het legsel opeet zij haar vergeven, aangezien zonder haar toewijding bijna geen enkel eitje de winter door zou komen.

Wezen

In het vroege voorjaar komen de jongen uit. Oorwurmen maken geen volledige gedaantewisseling door met een larve- en een popstadium, maar de jongen zien er bijna hetzelfde uit als volwassen dieren. Het zijn nimfen.
Zij blijven nadat ze zijn uitgekomen meestal nog een week in hun holletje. De moeder beschermt ze, braakt voedsel voor hen op en neemt ze ’s nachts mee op pad om voedsel te zoeken. De nimfen kunnen die zorg missen; ze zijn bijna meteen mobiel en kunnen zelfstandig voedsel zoeken. Maar ze doen het beter als hun moeder hen de eerste week verzorgt.

Maar niet elke oorwurm-moeder haalt het voorjaar, en sommige nimfen beginnen hun leven dus als wees. Veel van zulke nimfen verlaten hun holletje in de eerste nacht. Als ze dat overleven, sluiten ze zich vaak aan bij een ander gezin. En dan gebeurt weer iets opmerkelijks: de moeder van dat gezin accepteert ze. De meeste weesnimfen komen goed terecht, hebben Janine Wong en Mathias Kölliker laten zien.

Moederloze nimfen blijken een voorkeur te hebben voor een adoptiegezin met kleinere jongen. Daar zijn ze veiliger, want als het voedsel schaars is eten nimfen elkaar soms op. Ze pakken dan het liefst kleinere nimfen die geen familie zijn. Een oorwurm-gezin dat vreemde nimfen opneemt, loopt daarmee dus wel een zeker risico. Blijkbaar heeft groepsuitbreiding een voordeel voor het adoptiegezin dat daar tegen opweegt, maar het is nog niet bekend wat dat zou kunnen zijn.

Willy van Strien
Dit stukje is een uitbreiding van een verhaal dat ik een paar jaar geleden schreef voor Bionieuws

Foto: Vrouwtje oorwurm met eitjes. ©Joël Meunier

Bekijk een oorwurm-moeder die voor haar eitjes zorgt op You Tube

Jonge oorwurmen zorgen ook voor elkaar, zij het op een manier die ons niet zo smakelijk voorkomt.

Bronnen:
Van Meyel, S., S. Devers & J. Meunier, 2019. Love them all: mothers provide care to foreign eggs in the European earwig Forficula auricularia. Behavioral Ecology, 9 februari online. Doi: 10.1093/beheco/arz012
Wong, J.W.Y. & M. Kölliker M., 2013. The more the merrier? Condition-dependent brood mixing in earwigs. Animal Behaviour 86: 845-850. Doi: 10.1016/j.anbehav.2013.07.027

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑