Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Pagina 11 van 43

Hoofduitgang

Dode gastheer moet zijn plaaggeest bevrijden

Sluipwesp Euderus set laat zijn gastheer een akelig karweitje doen

De sluipwesp Euderus set legt eitjes bij eikengalwespen die zich ontwikkelen in hun gal. De sluipwesplarve zal zijn gastheer opeten. Maar hij laat hem eerst nog een akelig karweitje opknappen. Anders zou de sluipwesp levend zijn begraven in de eikengal.

De Noord-Amerikaanse sluipwesp Euderus set is een vijand van galwespen die in gallen op eikenbomen leven. Hij valt niet alle soorten eikengalwespen aan – er leven honderden soorten in Noord Amerika -, maar minstens zeven soorten zijn de klos, schrijven Anna Ward en collega’s.
De onderzoekers ontdekten de sluipwesp een aantal jaar geleden en noemden hem naar de Egyptische god Seth van duisternis en chaos. Volgens sommige bronnen vermoordde Seth zijn broer Osiris door hem opgesloten in een op maat gemaakte sarcofaag in de Nijl te gooien. Het gedrag van de sluipwesp, die zijn slachtoffer opeet, is niet fraaier. Een van de slachtoffers is de galwesp Bassettia pallida, en de onderzoekers beschreven hoe het hem vergaat als Euderus set ten tonele verschijnt.

Kop klem

Het galwespvrouwtje legt haar eitjes onder de schors van jonge eikentakken. Zo’n tak maakt vervolgens, op last van de galwesp, voor elk eitje een eigen kamertje waarin het zich ontwikkelt tot larve, pop en volwassen beestje. Zo ontstaat een gal in de tak. De volwassen galwesp moet zich door houtachtig weefsel en schors een weg naar buiten knagen.
De onderzoekers troffen in eikentakken gaten aan waardoor een volwassen galwesp naar buiten was gekomen. Maar ze vonden ook gaten waarin de kop van zo’n beestje klem zat. Dat zette ze voor een raadsel: waarom bleef de galwesp soms steken?
Bij inspectie troffen ze in de kamertjes achter vastzittende galwespkoppen een vreemde bewoner aan: een larve of pop van een sluipwesp die de galwesp gedeeltelijk of helemaal had opgevreten. Die sluipwesp was Euderus set. In sommige gevallen was de vastzittende galwespkop doorboord; in dat geval was het kamertje leeg, op de restanten van de galwesp na.

Akelig karweitje

Wat er gebeurt, is dit, schrijven de auteurs: een vrouwtje Euderus set legt een eitje in het kamertje van een onvolwassen galwesp; de sluipwesplarve die uit het eitje komt, zal zijn gastheer opeten als die volwassen geworden is. Maar eerst zet hij hem nog aan het werk. Hij drijft de galwesp ertoe om een gang te knagen die smaller is dan normaal.
Het gevolg is dat de galwesp blijft steken zo gauw zijn kop aan de oppervlakte is; de kop sluit de uitgang af. De sluipwesplarve eet de galwesp vervolgens helemaal op, verpopt, wordt volwassen en verlaat het kamertje via het leeggegeten lijf en de vastgeklemde kop van de galwesp.

Levensreddend

Hoe de sluipwesp het gedrag van zijn gastheer manipuleert, is nog onbekend. Maar het redt zijn leven, want de kans is klein dat hij zich zelf een weg door het houtachtig plantenweefsel en de schors naar buiten kan knagen, bleek uit proeven. Zonder doorgang in de vorm van de leeggegeten galwesp zou de sluipwesp levend begraven zijn.

Nu laat Ward zien dat niet alleen Bassettia pallida, maar nog minstens zes andere soorten eikengalwespen door Euderus set aangevallen kunnen worden. Ze hebben gemeen dat ze gallen maken die met tak of blad van een eik vergroeid zijn en die geen structuren hebben om vijanden buiten de deur te houden, zoals stekels. Dat maakt ze kwetsbaar voor Seth.

Willy van Strien
Deze blogpost is een bewerking van een stukje dat ik twee jaar geleden schreef voor Bionieuws

Foto: Andrew Forbes

De onderzoekers leggen op YouTube uit hoe sluipwesp Euderus set zijn gastheer als doorgang gebruikt

Bronnen:
Ward, A.K.G., O.S. Khodor, S.P. Egan, K.L. Weinersmith & A.A. Forbes, 2019. A keeper of many crypts: a behaviour-manipulating parasite attacks a taxonomically diverse array of oak gall wasp species. Biology Letters 15: 20190428. Doi: 10.1098/rsbl.2019.0428
Weinersmith, K.L., S.M. Liu, A.A. Forbes & S.P. Egan, 2017. Tales from the crypt: a parasitoid manipulates the behaviour of its parasite host. Proc. R. Soc. B 284: 20162365. Doi: 10.1098/rspb.2016.2365

Uitgekiend aanbod

Parasitaire haakworm weet juiste gastheren te bereiken

Door haakworm geparasiteerd vlokreeftje is herkenbaar aan een oranje stip

Als vlokreeftjes zijn geparasiteerd door een haakworm, is de parasiet van buitenaf zichtbaar als een oranje stip. Vissen zien vlokreeftjes met zo’n opvallende vlek makkelijk en eten ze op; in die vissen ontwikkelt de parasiet zich verder. Vooral de meest als gastheer geschikte vissen happen toe, schrijven Timo Thünken en collega’s.

De haakworm Pomphorhynchus laevis is een parasiet met een complexe levenscyclus die zich afspeelt in zoet water. Gedurende het eerste deel van die cyclus leeft hij in vlokreeftjes (Gammarus pulex), nadat die parasieteneitjes uit het water hebben opgenomen. De parasiet ontwikkelt zich tot een bepaald stadium, de cystacanth.
volwassen haakwormAls dat stadium bereikt is, heeft het vlokreeftje als gastheer afgedaan. De parasiet moet overstappen naar een vis om zijn levenscyclus te kunnen voltooien. In die nieuwe gastheer haakt hij zich vast aan de darmwand; hij worden volwassen en plant zich voort. Vrouwelijke parasieten produceren eitjes die met de ontlasting van de vis naar buiten komen: de cyclus is rond.

De overstap van vlokreeftje naar vis kan maar op één manier plaatsvinden: de vis moet het geparasiteerde vlokreeftje inslikken. Timo Thünken en collega’s laten zien hoe de parasiet dat proces stuurt.

Haakworm manipuleert

Normaal gesproken proberen vlokreeftjes, maximaal 2 centimeter groot, juist te voorkómen dat ze door een vis worden opgeslokt. Ze zoeken de duisternis op, vermijden gebieden met een visgeur en zijn onopvallend gekleurd.
Maar een parasitaire haakworm die het cystacanth-stadium heeft bereikt, grijpt in. Hij verandert het gedrag van de gastheer die hij nu niet meer nodig heeft zo, dat die het licht gaat opzoeken en een voorkeur krijgt voor water met een visgeur. Bovendien kleurt de rijpe cystacanth oranje en is hij van buitenaf duidelijk zichtbaar als een oranje stip.

Geparasiteerde vlokreeftjes bieden zich zo als het ware als prooi aan vissen aan: vissen komen ze vaak tegen en zien ze gemakkelijk. Ze eten er dan ook in verhouding veel van, bleek eerder uit proeven met driedoornige stekelbaarzen. Voor de vlokreeftjes is dat einde verhaal, maar voor de parasiet opent de toekomst zich.

Althans…. als hij in een geschikte gastheer terechtgekomen is. Want lang niet alle vissoorten die vlokreeftjes als prooi hebben, zijn even geschikt voor de parasiet. In vissen die een effectieve afweerreactie optuigen overleeft hij niet. Het gemanipuleer is minder zinvol als de parasiet daardoor ook makkelijk in een verkeerde gastheer terecht kan komen.

Barbeel wel, forel niet

Thünken ontdekte nu dat de manipulatie goed uitpakt: alleen geschikte gastheervissen eten in verhouding veel geparasiteerde vlokreeftjes.
Dat bleek uit proeven waarin hij ongeparasiteerde vlokreeftjes met verf een oranje stip gaf, zodat ze er uitzagen als beestjes met een rijpe cystacanth. Vervolgens bood hij ze samen met ongeverfde vlokreeftjes aan een aantal vissoorten aan. De geverfde diertjes waren niet echt geparasiteerd en gedroegen zich dus hetzelfde als de ongeverfde. Zo kon Thünken nagaan of alle vissen, net als de stekelbaarzen in de vroegere proeven, in verhouding veel prooien met zo’n stip eten.
In een ander experiment voerde hij geparasiteerde vlokreeftjes aan vissen en keek na vier maanden of ze levende parasieten herbergden. Zo kwam hij erachter welke vissoorten geschikte gastheren zijn.

Een van de gebruikte vissoorten, barbeel, eet vooral vlokreeftjes met oranje stip, zo bleek, dus deze vis neemt de parasitaire haakworm makkelijk op. En dat komt mooi uit, want hij blijkt een heel geschikte gastheer te zijn.
Forel daarentegen at geverfde en ongeverfde vlokreeftjes in gelijke mate; de kleurverandering had op deze vis dus geen effect. Ook dat is goed, want forel bleek geen soort te zijn waarin de parasiet kan overleven. Datzelfde – onverschillig ten opzichte van de kleurverandering, slechte gastheer – gold ook voor twee andere vissoorten, baars en pos.

Conclusie: een oranje stip op een vlokreeftje heeft invloed op vissen die als gastheer van de haakworm kunnen dienen, namelijk barbeel en stekelbaars in de vroegere proeven. Zij eten gekleurde vlokreeftjes in verhouding vaak op. Maar voor ongeschikte vissen, dat wil zeggen forel, baars en pos, maakt het geen verschil of hun prooi een oranje stip heeft. De kleurige stip vergroot dus de kans dat de parasiet overstapt naar een geschikte gastheer zonder het risico te vergroten dat hij in een verkeerde vis terechtkomt.

Hoe de link tussen de gevoeligheid van vissen voor gekleurde prooi en hun geschiktheid als gastheer is ontstaan, is een andere vraag en die is nog niet beantwoord.

Stekelbaars

Stekelbaarzen zijn geschikt als gastheer, maar voldoen niet helemaal aan het patroon. In de nieuwe proeven bleek namelijk dat niet alle stekelbaarzen vlokreeftjes met oranje stip veel eten; sommige stekelbaarzen mijden ze juist. Bij stekelbaars kan de kleur dus averechts werken.

Dat komt volgens de onderzoekers omdat dit visje veel meer last heeft van de parasiet dan de andere soorten, die een stuk groter zijn. Als stekelbaarzen leven in een omgeving met veel haakwormen, gaan ze daarom waarschijnlijk infectie mijden door geparasiteerde vlokreeftjes als prooi over te slaan, gewaarschuwd door de oranje kleur. Voor de grote vissoorten is het niet zo belangrijk om de parasiet te ontlopen dat ze daarvoor prooien laten schieten.

Willy van Strien

Foto’s: © Nicole Bersau/Uni Bonn
Groot: vlokreeftje Gammarus pulex met parasitaire haakworm Pomphorhynchus laevis als oranje stip zichtbaar
Klein: volwassen haakworm

Bronnen:
Thünken, T.,  S.A. Baldauf , N. Bersau , J.G. Frommen & T.C.M. Bakker, 2019. Parasite-induced colour alteration of intermediate hosts increases ingestion by suitable final host species. Behaviour, 19 juli online. Doi: 10.1163/1568539X-00003568
Kaldonski, N., M.J. Perrot-Minnot, R. Dodet, G. Martinaud & F. Cézilly, 2009. Carotenoid-based colour of acanthocephalan cystacanths plays no role in host manipulation. Proceedings of the Royal Society B: 276: 169-176. Doi: 10.1098/rspb.2008.0798
Baldauf, S.A., T. Thünken, J.G. Frommen, T.C.M. Bakker, O. Heupel & H. Kullmann, 2007. Infection with an acanthocephalan manipulates an amphipod’s reaction to a fish predator’s odours. International Journal for Parasitology 37: 61-65. Doi: 10.1016/j.ijpara.2006.09.003
Bakker, T.C.M., D. Mazzi & S. Zala, 1997. Parasite-induced changes in behavior and color make Gammarus pulex more prone to fish predation. Ecology 78: 1098-1104. Doi: 10.1890/0012-9658(1997)078[1098:PICIBA]2.0.CO;2

Verstopte eieren

Pimpelmees bedekt haar legsel bij gevaar

Pimpelmezen verstoppen de eieren in hun nest als er een roofdier in de buurt is

Zijn er tekenen dat er een roofdier in de buurt is? Pimpelmeesvrouwtjes hebben in dat geval een grotere neiging om hun eieren te verbergen, laten Irene Saavedra en collega’s zien.

Pimpelmeesvrouwtjes die aan de leg zijn, voegen elke dag een nieuw ei aan hun legsel toe, en het was bekend dat ze in die periode soms nestmateriaal op hun eieren leggen. Als het legsel compleet is, gaan ze broeden. Vanaf dat moment bedekken ze de eieren niet meer en zitten ze er zelf voortdurend op. Hun mannelijke partners brengen dan voedsel.
Waarom doen sommige vrouwtjes tijdens de eilegperiode moeite om hun legsel af te dekken? Een van de redenen is, veronderstelden Irene Saavedra en collega’s, dat ze hun eieren willen verbergen voor roofdieren. Pimpelmezen broeden van nature in boomholten, en een nestkast vinden ze ook prima. Zo’n dicht nest is al een stuk veiliger dan een open nest, zoals bijvoorbeeld dat van een merel: grote roofdieren kunnen er niet in. Maar misschien nemen pimpelmeesvrouwtjes extra veiligheidsmaatregelen als dat nodig is.

Penetrant

De proeven die de onderzoekers deden, bevestigden het vermoeden. In een aantal nestkasten legden de biologen tijdens de eilegperiode een stukje papier tussen bodem en nest dat was doordrenkt met de urine en het anaalkliervocht van een fret, een marterachtig roofdier, een sterk ruikend goedje. Ze wisten al dat pimpelmezen die geur herkennen en beseffen dat die op gevaar duidt.
Ter controle legden ze in andere nestkasten een stukje papier met citroengeur of een geurloos nat papiertje.

De pimpelmoeders reageerden op de penetrante geur van het roofdier. Als die lucht in een nestkast hing, was de kans dat de bewoonster haar legsel bedekte groter dan wanneer er een citroengeur aanwezig was of geen geur. Bedekking lijkt dus een maatregel te zijn om de eieren te beschermen als er een roofdier in de buurt is; het is mogelijk dat de mezen ook andere redenen hebben om hun legsel te bedekken.

Of de verstoptruc in de praktijk helpt, is nog niet onderzocht. Het zal zeker niet altijd zo zijn, want als een rover het nest grondig doorzoekt, kan hij de verborgen eieren vinden.

Willy van Strien

Foto: N.P. Holmes (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Koolmezen beschermen hun legsel ook vaak tegen nieuwsgierige blikken, maar om een andere reden

Bronnen:
Saavedra, I. & L. Amo, 2019. Egg concealment is an antipredatory strategy in a cavity-nesting bird. Ethology, 5 augustus online. Doi: 10.1111/eth.12932
Amo, L., I. Galván, G. Tomás & J.J. Sanz, 2008. Predator odour recognition and avoidance in a songbird. Functional Ecology 22: 289-293. Doi: 10.1111/j.1365-2435.2007.01361.x

Extra zoete nectar

Teunisbloem reageert op bijengezoem

Teunisbloem hoort insect aankomen

Als een vliegende mot of bij in de buurt komt van de strandteunisbloem Oenothera drummondii, vangen de bloemen hun gezoem op. Ze maken dan snel nectar die extra rijk is aan suikers, ontdekten Marine Veits en collega’s.

Planten hebben geen oren en kunnen dus niet horen. Toch nemen ze geluid waar, zo blijkt. De vleugelslagen van een voorbijvliegende mot of bij veroorzaken geluidsgolven die de teunisbloem Oenothera drummondii opvangt, laten Marine Veits en collega’s zien. Vervolgens maakt hij zijn nectar snel extra aantrekkelijk door het suikergehalte op te voeren. Zij vermoeden dat de plant op die manier zijn voortplantingssucces verhoogt.
Deze teunisbloem, die op stranden in Israel groeit, is van insecten afhankelijk voor de bestuiving van de bloemen, dus voor de zaadzetting. Hij bloeit ’s nachts en trekt motten aan. Vliegend van bloem naar bloem pikken zij van de ene bloem stuifmeel op en leveren dat bij de volgende op de stamper af. In de schemering bezoeken bijen de bloemen.

Energiedrank

Om de bestuivers aan het werk te houden, moeten planten een voorraad nectar klaar hebben als beloning voor hun diensten. Liefst geen slap spul, maar een energiedrank: nectar met een hoog suikergehalte. Maar het kost de plant energie om dat te maken, en het risico bestaat dat de kostbare nectar door micro-organismen wordt aangetast of door mieren gestolen als het niet snel genoeg wordt opgehaald door bestuivers.
Het zou dus mooi zijn als een plant alleen hoogwaardige nectar maakt als er bestuivers in de buurt zijn. Maar hoe kan hij dat weten?

De onderzoekers dachten dat planten misschien de geluidstrillingen opvangen die de vleugelslagen van vliegende insecten veroorzaken, en daarop reageren. Een ongewoon idee, maar met een serie proeven lieten ze zien dat het inderdaad gebeurt.
Als ze het opgenomen geluid van vliegende bijen afspeelden bij een teunisbloem-plant, gingen de gele bloembladeren meetrillen. Snel daarna, binnen drie minuten, was het suikergehalte in de nectar opgelopen; voor het geluid maakten de bloemen nectar met een suikerconcentratie van 16 procent, na het gezoem was dat 20 procent. Kunstmatig opgewekt geluid met dezelfde toonhoogtes als het gezoem van motten en bijen had dat effect ook, maar geluid met een veel hogere toonhoogte niet. Bij stilte gebeurde er ook niets.

Geluiddicht

Het mooiste was nog wel een experiment met bloemen in geluiddichte potjes die waren bedekt met een isolerende schuimlaag. Deze bloemen reageerden niet als het geluid van een bij of mot werd afgespeeld.

Een verhoogde suikerconcentratie is een extra beloning voor de bloembezoekers. Ze zullen langer blijven of een andere bloem van dezelfde soort gaan bezoeken. Dat zal de kans dat ze stuifmeel oppikken of afleveren groter maken, en dus het voortplantingssucces van de plant vergroten.

Als een insect passeert heeft het niet per se zin om het suikergehalte van de nectar snel op te voeren. Dat is pas nuttig als dat insect een tijdlang in de buurt blijft rondhangen of als het niet alleen is. Dan zullen er immers bestuivers zijn die daadwerkelijk de zoete nectar proeven. Uit video-opnamen in het veld bleek dat als er één insect langs vliegt, er meestal ook andere in de buurt zijn. Als het weer goed is, zijn er veel bijen of motten tegelijkertijd actief.
Nu moet veldwerk nog duidelijk maken of de reactie van de teunisbloem op insectengezoem hem inderdaad een grotere hoeveelheid nakomelingen oplevert.

Willy van Strien

Foto: © Lilach Hadany

Bron:
Veits, M., I. Khait, U. Obolski, E. Zinger, A. Boonman, A. Goldshtein, K. Saban, R. Seltzer, U. Ben-Dor, P. Estlein, A. Kabat, D. Peretz, I. Ratzersdorfer, S. Krylov, D. Chamovitz, Y. Sapir, Y. Yovel & L. Hadany, 2019. Flowers respond to pollinator sound within minutes by increasing nectar sugar concentration. Ecology Letters, 8 juli online. Doi: 10.1111/ele.13331

De kunst van de plaagbestrijding

Schimmelkwekende termieten houden hun tuinen goed schoon

Schimmelkwekende termieten houden hun gewas vrij van plagen, zoals onkruid, ziekteverwekkers en schimmeletende aaltjes, melden Saria Otani en Natsumi Kanzaki en collega’s. Bacteriën in de termietendarm spelen een rol bij de plaagbestrijding.

Er zijn termieten die landbouw bedrijven door een eetbare schimmel in hun nesten te kweken. En net als menselijke landbouwers moeten ze hun gewas tegen plagen beschermen. Dat doen ze uitstekend, zo is bekend. Saria Otani en collega’s laten zien hoe een aantal Afrikaanse soorten termieten hun tuinen vrij houdt van niet-eetbare, woekerende of ziekteverwekkende schimmelsoorten. En Natsumi Kanzaki en collega’s schrijven hoe de Aziatische termiet Odontotermes formosanus schimmeletende aaltjes weert.
Een van de bestrijdingsmethoden is dat ze het plantenmateriaal waarop ze de schimmel kweken eerst opeten en hun darm laten passeren. Darmbacteriën produceren stoffen die verkeerde schimmels en aaltjes remmen, zodat het voorverteerde spul vrij schoon is.

Landbouw bij termieten

Termieten zijn, net als mieren en een aantal soorten bijen en wespen, eusociale insecten. Ze leven in grote kolonies die tientallen jaren oud kunnen worden. De meeste bewoners zijn steriel: het zijn ofwel werkers, die het nest onderhouden, het broed verzorgen en voedsel halen, ofwel soldaten, die het nest verdedigen. De voortplanting is voorbehouden aan het koninklijk paar, dat daar geen andere taken bij heeft. De koningin is niet meer dan een eilegmachine, de koning paart met haar.
Eens per jaar verschijnen gevleugelde, seksuele individuen. Zij maken een bruidsvlucht en vormen koppels die een nieuwe kolonie kunnen stichten.

Ruim driehonderd soorten termieten uit Afrika en Azië hebben een bijzondere levenswijze: ze leggen tuinen in het nest aan waarin ze schimmels in hoogproductieve monoculturen kweken.
De werkers hebben dan ook als taak om het gewas te verzorgen. Ze halen taai plantenmateriaal waarop de schimmel kan groeien: droog gras, hout en afgevallen bladeren. Tuiniers eten dat op en poepen het uit op de tuin. Het cellulose en lignine van planten kunnen zij zelf niet verteren, maar de schimmel gedijt prima op het voorverteerde en bemeste materiaal. Hij vormt voedzame knopjes, die de termieten dan weer eten. In de knopjes zitten aseksuele sporen, die de termietendarm ongeschonden passeren. Door ze op de tuin te deponeren, houden de termieten het gewas in stand. Oude, met schimmeldraden doorgroeide onderste tuingedeelten eten ze ook op.

Schoonmaakproces

De landbouw is een samenwerking tussen termiet en schimmel waarvan beide partijen profiteren. De schimmel heeft een veilige en comfortabele leefomgeving, de termieten beschikken over een voedselvoorraad. Maar er is een probleem: de verzorgde schimmeltuinen zijn ook voor andere partijen zeer geschikt als leefomgeving of voedselbron.

Zo is een tuin aantrekkelijk voor schimmels waar de termieten niets aan hebben of die het gewas beconcurreren of infecteren. Het plantenmateriaal dat de werkers van buiten het nest halen is niet vrij van zulke soorten.
Toch kon Otani ze nauwelijks vinden in de schimmeltuinen van drie Afrikaanse soorten, waaronder Macrotermes natalensis. Hij laat zien dat zowel het schimmelgewas als de tuin stoffen bevatten die de groei van ongewenste schimmels remmen.
De termieten zelf maken zulke stoffen niet, maar hun darmbacteriën doen dat. Door het plantenmateriaal op te eten voordat ze het aan het gewas geven, onderwerpen de tuiniers het waarschijnlijk aan een schoonmaakproces. Darmbacteriën komen met de poep in de tuin terecht, en blijven schimmeldodende stoffen afgeven.

Controle

Omdat het schimmelgewas propvol zit met koolhydraten, eiwitten en vetten, is het een goede voedselbron voor andere dieren, zoals schimmeletende aaltjes (kleine rondwormpjes die in de bodem leven). Hun aanwezigheid zou de oogst verminderen. Natsumi Kanzaki laat voor de Aziatische termietensoort Odontotermes formosanus zien dat werkers die plantenmateriaal halen, bij thuiskomst vaak zulke aaltjes op zich hebben, evenals hun vracht.
Het schimmelgewas is niet giftig voor deze aaltjes. Maar ze krijgen geen kans ervan te eten, want de termieten controleren binnenkomende nestgenoten namelijk grondig en verwijderen meeliftende aaltjes. Het helpt ook dat de foerageerders niet direct met de tuin in contact komen. En als de tuiniers het nieuwe plantenmateriaal eten, zullen darmbacteriën de aaltjes doden die daar op zitten.

Hechte relatie

De termietenlandbouw is in Afrika ontstaan. De relatie tussen schimmelkwekende termieten en gekweekte schimmelsoorten is hecht: ze kunnen niet meer leven zonder elkaar.

Hoewel termieten wat op mieren lijken, zijn ze daar niet aan verwant. Ze staan op de evolutiestamboom dicht bij kakkerlakken. Er zijn dan ook meerdere verschillen tussen termieten en mieren. Waar bij mieren mannetjes geen deel nemen aan het kolonieleven (alle werksters zijn vrouwtjes), leveren steriele termietenmannetjes als werker of soldaat wel hun bijdrage. Jonge termieten maken geen larve- en popstadium door, maar zijn nimfen, kleine versies van volwassen dieren.

Willy van Strien

Foto’s
Groot: Odontotermes formosanus, gevleugelde exemplaren die zullen uitvliegen en werkers. ©Wei-Ren Liang
Klein: Macrotermes natalensis: schimmeltuin met knoppen, soldaten en nimfen. ©Saria Otani

In Zuid-Amerika leven miersoorten die schimmels kweken. Er zijn overeenkomsten met de landbouw van de termieten, maar ook verschillen. Zie: een kleine landbouwgeschiedenis en een hele zorg

Bronnen:
Kanzaki, N., W-R. Liang, C-I. Chiu, C-T. Yang, Y-P. Hsueh & H-F. Li, 2019. Nematode-free agricultural system of a fungus-growing termite. Scientific Reports 9: 8917. Doi: 10.1038/s41598-019-44993-8
Otani, S., V.L. Challinor, N.B. Kreuzenbeck, S. Kildgaard, S. Krath Christensen, L. Lee Munk Larsen, D.K. Aanen, S. Anselm Rasmussen, C. Beemelmanns & M. Poulsen, 2019. Disease-free monoculture farming by fungus-growing termites. Scientific Reports 9: 8819 . Doi: 10.1038/s41598-019-45364-z
Aanen, D.K. & J.J. Boomsma, 2006. Social-insect fungus farming. Current Biology 16: R1014-R1016. Doi: 10.1016/j.cub.2006.11.016
Aanen, D.K., P. Eggleton, C. Rouland-Lefèvre, T. Guldberg-Frøslev, S. Rosendahl & J.J. Boomsma, 2002. The evolution of fungus-growing termites and their mutualistic fungal symbionts. PNAS 99: 14887-14892. Doi: 10.1073/pnas.222313099

Streepkostuum of hanenkam

Springspin-mannen benaderen gevaarlijke vrouwen op twee manieren

gestreepte man Maevia inclemens remt eetlust vrouwtje

De springspin Maevia inclemens heeft twee typen mannetjes. Ze zien er verschillend uit en ze gedragen zich verschillend. Dat komt doordat ze twee strategieën hebben ontwikkeld om zich veilig voort te planten, denken Laurel Lietzenmayer en collega’s.

Maevia inclemens man met hanenkam stimuleert paringslust vrouwtjeBij het Noord-Amerikaanse springspinnetje Maevia inclemens komen de mannetjes in twee typen, en die verschillen zo sterk van elkaar dat het wel twee soorten lijken.
De helft van de mannetjes is pikzwart met bleke poten en heeft drie rechtopstaande plukjes haar op de kop, een soort dwars geplaatste hanenkam. De andere helft is zwart-wit gestreept met opvallende oranje pedipalpen (de ‘bokshandschoentjes’).
Vrouwtjes hebben dus de luxe dat ze kunnen kiezen tussen zeg maar een punker en een man in streepkostuum. Maar de dames zijn helemaal niet kieskeurig: ze reageren op het eerste mannetje dat ze in het oog krijgen.

Het verschil in uiterlijk gaat samen met een verschillende balts. Laurel Lietzenmayer en collega’s schrijven dat daar verschillende strategieën achter zitten om nageslacht te krijgen; beide typen zijn succesvol op hun eigen manier.

Zich groot maken

De mannetjes staan voor een lastig probleem. Om zich voort te kunnen planten, moeten ze als mogelijke partner de aandacht van een vrouwtje trekken. Maar Maevia inclemens is een roofzuchtige soort, en voor vrouwtjes zijn ook mannetjes een prooi. Een mannetje moet erin slagen de paringslust van een vrouwtje op te wekken – en niet haar eetlust.
De punkman blijft op veilige afstand als hij een vrouwtje wil verleiden, zo’n 9 centimeter; de mannetjes meten maar een halve centimeter, vrouwtjes zijn iets groter. Hij maakt zich zo groot mogelijk door op de achterste drie pootparen te gaan staan en zich op te richten. De voorste poten houdt hij boven zich en hij slaat ze ritmisch tegen elkaar; hij beweegt ook pedipalpen en achterlijf.
Hoe groter een man, hoe beter van kwaliteit, denken de onderzoekers. Een vrouwtje zal het liefst met een groot mannetje willen paren omdat zijn nakomelingen zijn goede eigenschappen zullen erven. De hanenkam kan het vrouwtje een extra aanwijzing geven over zijn formaat, want, zo blijkt uit metingen: hoe groter de man, hoe langer zijn haarplukken.

Vreetzucht remmen

Een man in gestreept pak moet dichter bij een vrouwtje komen om haar aandacht te trekken, want op grote afstand ziet ze hem niet. Hij baltst op slechts 3 centimeter van haar af, en loopt groot risico dat hij als prooi gegrepen wordt. Hij maakt zich zo klein mogelijk door zich tegen de grond te drukken. Zo loopt hij zijdelings halve cirkels, terwijl hij zijn voorpoten uitgestrekt voor zich houdt, zo dat ze een driehoek vormen.
Experimenten met prooien (termieten) in verschillende jasjes van gekleurd papier laten zien dat een vrouwtje op kleine afstand een prooi met zwart-wit streeppatroon eerder in de gaten heeft. Toch valt ze zo’n prooi niet vaker aan dan een prooi met een effen grijze of oranje kleur; de strepen onderdrukken kennelijk haar vreetzucht, misschien omdat veel gestreepte prooisoorten giftig zijn.

Twee oplossingen

Beide typen mannetjes lijken dus een eigen oplossing te hebben voor het probleem dat ze met roofzuchtige vrouwtjes te maken hebben, schrijven de onderzoekers. Dat uit zich in een verschillend uiterlijk en verschillend gedrag. De punker prijst zich in de verte aan als partner van hoge kwaliteit, terwijl de man met het streepkostuum van nabij haar aandacht trekt en tegelijkertijd haar agressie remt. Oftewel: de punkman stimuleert vooral haar paringslust, de gestreepte man tempert haar eetlust.
Als een vrouwtje eenmaal belangstelling toont, verloopt de ontmoeting verder voor beide typen mannetjes eender. Ze gedragen zich hetzelfde, maken evenveel kans op een paring en krijgen gemiddeld evenveel nakomelingen. Na de paring lopen ze opnieuw een risico om opgegeten te worden, maar vrijwel altijd weten ze snel genoeg weg te komen.

Erfelijk vastgelegd?

Het verhaal over de verschillende strategieën van Maevia inclemens-mannetjes is nog niet rond, geeft Lietzenmayer aan. Veel vragen staan nog open, bijvoorbeeld: ziet het vrouwtje daadwerkelijk aan de haarplukken hoe groot een punkman is? Vallen baltsende mannetjes met gestreepte poten inderdaad op een veilige manier op?
Daarbij is nog niet bekend of het verschil tussen de mannentypen erfelijk vastligt, en hoe het is ontstaan.
Er zijn maar weinig diersoorten met verschillende mannentypen bekend. Dit opmerkelijke spinnetje is er één van, en het is boeiend om te achterhalen waarom het twee typen mannen heeft.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Maevia inclemens, gestreepte man. Opoterser (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 3.0)
Klein: Maevia inclemens, punkman. Tibor Nagy (via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0)

Bekijk een filmpje van de twee typen mannen en hun balts

Er zijn nog enkele voorbeelden van verschillende mannentypen, onder meer de kemphaan en de Afrkaanse vis Lamprologus callipterus.

Bronnen:
Lietzenmayer, L.B., D.L. Clark & L.A. Taylor, 2019. The role of male coloration and ornamentation in potential alternative mating strategies of the dimorphic jumping spider, Maevia inclemens. Behavioral Ecology and Sociobiology 73: 83. Doi: 10.1007/s00265-019-2691-y
Clark, D.L. & B. Biesiadecki, 2002. Mating success and alternative reproductive strategies of the dimorphic jumping spider, Maevia inclemens (Araneae, Salticidae). The Journal of Arachnology 30: 511-518. Doi: 10.1636/0161-8202(2002)030[0511:MSAARS]2.0.CO;2
Clark, D.L., 1994. Sequence analysis of courtship behavior in the dimorphic jumping spider Maevia inclemens (Araneae, Salticidae). The Journal of Arachnology 22 : 94-107.

Vleermuisrelaties

Vrouw nijlroezet kiest man die zijn fruithap deelde

Hoewel mannetjes van de nijlroezet, een vruchtetende vleermuis, het initiatief tot een paring nemen, bepalen vrouwtjes of het daadwerkelijk doorgaat. Ze hebben een sterke voorkeur voor een vriend die hen vaak liet mee-eten, schrijven Lee Harten en collega’s.

Vleermuizen zijn sociale dieren, en dat geldt ook voor de nijlroezet (Rousettus aegyptiacus), die voorkomt in Afrika en het Midden-Oosten. De vruchtetende dieren leven in grote kolonies van soms duizenden exemplaren. Individuen binnen een groep gaan vriendschapsbanden met een aantal andere aan. Dat houdt in dat ze voedsel delen.
Lee Harten en collega’s schreven eerder al dat de dieren twee manieren hebben om aan voedsel te komen. Een riskante manier is om zelf vruchten uit een boom te pakken. Als een vleermuis in een boom landt om voedsel te halen, loopt hij het gevaar om te worden gegrepen door een roofvijand, zoals een slang of een kat. De vleermuizen plukken dan ook nooit laaghangend fruit, maar foerageren hoog in de bomen. En als een vruchtboom slecht in het blad zit, vliegen ze met hun buit naar een veilige plek om hem daar op te eten.

Er is ook een laffe foerageermethode die de vleermuizen vaak toepassen. Als een soortgenoot een vrucht te pakken heeft, gaan ze op hem af en proberen het lekkers uit zijn bek te pakken. De vleermuis die de vrucht gehaald heeft kan agressief reageren, maar laat zich soms zijn hap aftroggelen.

Schijtlijster

Individuen verschillen in hun aanpak. De een plukt meestal zelf zijn vruchten, de andere zal eerder proberen een ander zijn buit af te pakken. De bietsers zijn wat angstiger aangelegd. Ze durven minder goed op een plek met voedsel te landen, en als ze dat doen, blijven ze met ogen en oren de omgeving in de gaten houden. Meestal komen zij er dan niet aan toe om een vrucht te plukken. Voor schijtlijsters is bietsen een betere optie.
Vaak benaderen ze dan niet een willekeurige soortgenoot, maar ze hebben een of twee maatjes waar ze regelmatig gaan schooien, en die dat toelaten. Zo bestaat een netwerk van relaties.

Mannetjes en vrouwtjes nijlroezet hanteren verschillende strategieën. Mannetjes zullen vaker zelf vruchten verzamelen dan bietsen, terwijl dat bij vrouwtjes andersom is. Alleen in de periode dat vrouwtjes de kleintjes zogen en extra veel energie nodig hebben, halen ze vaker zelf voedsel; een vrouwtje werpt een of twee keer per jaar één jong. Buiten de zoogperiode gaan ze liever bietsen, elk bij haar eigen set van favoriete mannetjes.

Wederkerigheid

Nu laat Harten zien dat die relaties grote consequenties hebben. Hij deed proeven in het lab, waar hij een kolonie in het wild geboren nijlroezetten hield, vijftien mannetjes, tien vrouwtjes en de jongen die in het lab werden geboren. Uit genetische analyse van de kleintjes bleek, dat de vader in de meeste gevallen een van mannen was waar de moeder het liefst bij bietste. De overdracht van voedsel van pa naar ma was het meest intensief geweest in de periode vlak voor de zwangerschap.

Het is niet een directe ruil van voedsel tegen seks, want niet alle voedselrelaties lopen uit op een nakomeling. Maar door te verdragen dat een paar vrouwtjes hem voedsel ontfutselen, zorgt een mannetje dat hij later kans maakt om vader te worden. Hoewel een mannetje het initiatief neemt om te paren, bepaalt een vrouwtje of ze daar op ingaat. In dat geval krijgt het mannetje iets terug voor zijn vrijgevigheid. Die late wederdienst is waarschijnlijk een verklaring, maar misschien niet de enige, dat de dieren vaak voedsel aan een paar andere afstaan.

Elk mannetje heeft een aantal vaste afnemers en een kans om bij één van hen een jong te verwekken. De relaties houden tijdens een broedseizoen stand, maar als het tijd wordt voor een nieuwe zwangerschap, kiezen nijroezet-vrouwtjes een ander mannetje als toekomstige vader.

Willy van Strien

Foto: Nijlroezet met vijg. Artemy Voikhansky (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 3.0)

Zie ook: vampiervleermuizen delen voedsel met hongerige soortgenoot

Bronnen:
Harten, L., Y. Prat, S.B. Cohen, R. Dor & Y. Yovel, 2019. Food for sex in bats revealed as producer males reproduce with scrounging females. Current Biology, 23 mei online. Doi: 10.1016/j.cub.2019.04.066
Harten, L., Y. Matalon, N. Galli, H. Navon, R. Dor & Y. Yovel, 2018. Persistent producer-scrounger relationships in bats. Science Advances 4: e1603293. Doi: 10.1126/sciadv.1603293

Klimplant mijdt mijten

Ranken buigen weg van aangevreten steunplant

klimplant Cayratia japonica voorkomt contact met spintmijt

Als de Aziatische klimplant Cayratia japonica met zijn ranken houvast zoekt bij andere planten, is hij voorzichtig. De ranken trekken zich terug zodra ze de aanwezigheid van spintmijt bespeuren, constateren Tomoya Nakai & Shuichi Yano.

Klimmen kan de Aziatische klimplant Cayratia japonica uitstekend: in Amerika, waar hij is ingevoerd, is hij bekend onder de naam bushkiller. De ranken van de plant wikkelen zich om stengels van andere planten, zodat de klimplant naar het licht kan groeien. De ranken grijpen zich vast aan alles wat ze kunnen bereiken.
Nou ja: niet aan alles. Ze trekken zich terug als ze op een plant stuiten waar bonenspintmijt op zit, laten Tomoya Nakai & Shuichi Yano zien. Bonenspintmijt of rode spintmijt (Tetranychus urticae) is een klein spinachtig beestje dat plantensap uit bladeren opzuigt; de bladeren overleven dat vaak niet. De mijten kunnen op honderden plantensoorten leven. Als hun aantal ergens te hoog wordt, lopen ze naar een andere plek. Omdat ze daarbij elkaars spoor volgen, zijn ze al gauw met een hele groep op zo’n nieuwe plaats.

Spinsel

Door zijn fysieke contact met andere planten zou een klimplant makkelijk een infectie met deze schadelijke beestjes kunnen oplopen. Dat moet hij niet hebben. Nu blijkt dat Cayratia japonica een doeltreffende manier heeft om te voorkómen dat er mijten op komen. Zo gauw een rank een plant met spintmijt aanraakt, laat die rank los en krult zich van de aangetaste plant af.
De onderzoekers lieten dat mooi zien in het lab, waar ze een aantal klimplanten elk naast een bonenplant zetten die ofwel schoon was, ofwel veel mijten droeg. Ze legden de beweging van de ranken vast in een versnelde film met behulp van time-lapsefotografie, waarbij ze één filmbeeld per minuut maakten.

De vraag was vervolgens: waaraan herkent zo’n rank de aanwezigheid van spintmijt? Pikt hij de vluchtige stoffen op die een bonenplant aan de lucht afgeeft als hij wordt aangevreten? Of voelt hij het web waarmee de mijten het oppervlak van een plant bedekken om daaronder veilig te zijn voor roofvijanden?
Uit experimenten bleek dat de vluchtige stoffen die aangetaste bonenplanten afgeven geen effect hebben op de tastende ranken. Maar mijtenspinsel heeft dat wel: na contact met een spintmijtweb buigen de ranken meteen weg. Nakai en Yano probeerden het ook met spinnenzijde, maar daarop reageerden de ranken niet. De klimplant reageert dus direct en specifiek op de aanwezigheid van spintmijt.

Dat verkleint de kans dat mijten massaal overlopen van steunplant naar klimplant. Er steken er wel een paar over tijdens het korte contactmoment, maar die zijn vervolgens zonder web niet veilig en vertrekken weer.

Willy van Strien

Foto: 石川 Shihchuan (via Flickr. Creative Commons CC BY-NC-SA 2.0)

Bron:
Nakai, T. & S. Yano, 2019. Vines avoid coiling around neighbouring plants infested by polyphagous mites. Scientific Reports 9: 6589. Doi: 10.1038/s41598-019-43101-0

Zelfmoord-reparatieteam

Jonge luizen spuiten zich leeg om gat in nest te dichten

Nymphen van Nipponaphis monzeni repareren gat in nest met lichaamsvloeistof

In gallen op de winterhazelaar leven Japanse bladluizen, Nipponaphis monzeni. Een gat in de wand van zo’n gal zou het einde betekenen van de kolonie die erin woont, ware het niet dat luizensoldaten hun leven offeren om het gat te dichten. Mayako Kutsukake en collega’s laten zien hoe ze dat doen.

De Japanse bladluis Nipponaphis monzeni is sociaal: de dieren leven in kolonies van familieleden. Jonge exemplaren, nimfen, doen een tijdlang dienst als soldaat voordat ze volwassen worden en zich voortplanten. Het is hun taak om het nest, dat is gevestigd in gallen op de takken van de winterhazelaar (Distylium racemosum), te verdedigen en te repareren als het beschadigd is.

Dat laatste doen ze op spectaculaire wijze. In een zelfmoordactie spuiten ze namelijk hun lichaamsvloeistof naar buiten om het gat daarmee te stoppen. De vloeistof stolt tot een hard korstje. Mayako Kutsukake en collega’s wilden weten hoe dat in zijn werk gaat.

Kwetsbaar nest

gal op winterhazelaar waarin Nipponaphis monzeni leeftDe kolonies van Nipponaphis monzeni worden gesticht door vrouwtjes die zich maagdelijk voortplanten. Zo ontstaat een kolonie van zusters die genetisch identiek zijn en identieke dochters voortbrengen. De luizen dwingen de hazelaar waarop ze leven om een gesloten, hol gezwel te vormen, een gal. Daarin leven de diertjes van plantensap dat ze aan de binnenkant van de galwand opzuigen; zij hebben in deze fase geen vleugels.
De gal blijft lang klein, maar na drie tot vijf jaar begint hij in de lente flink uit te groeien. In de zomer die volgt is hij volgroeid – tot acht centimeter lang – en biedt hij onderdak aan duizenden luizen.
In het najaar daarop verschijnen gevleugelde luizen. Zij maken een opening in de wand en vliegen weg naar een tweede gastheerboom, een eik. Daar paren ze en brengen ze een nieuwe generatie koloniestichtsters voort.

Een volgroeide gal heeft een verhoute, keiharde wand en biedt daarmee een veilig onderkomen. Maar tijdens de groei bestaat de wand uit zacht plantenweefsel en is het nest kwetsbaar. Rupsen van motten die hazelaarbladeren eten, knagen zich makkelijk zo’n gal in en vreten al doende ook luizen op. De soldaten laten dat niet toe, maar vallen de vijand aan: ze klimmen op hem en steken hem dood met hun monddelen.
Maar dan zitten ze nog met de opening die de rups in de galwand gemaakt heeft. Die moet dicht, want er kunnen andere vijanden of ziekteverwekkers door binnenkomen, of het nest kan uitdrogen.

Knap pleisterwerk

Japanse onderzoekers hadden al laten zien hoe de soldaten het gat repareren met een heuse zelfmoordactie. Ze komen met tientallen of honderden op het gat af en spuiten door twee buisjes op het achterlijf een grote hoeveelheid witte lichaamsvloeistof naar buiten, de hemolymfe die vergelijkbaar is met ons bloed. Met hun poten mengen ze het goedje en smeren ze keurig het gat dicht. Sommige soldaten worden daarbij ingemetseld, andere raken buitengesloten. En allemaal schrompelen ze in als ze hun lichaamsvloeistof kwijt zijn en gaan ze dood.
Maar het gat is gemaakt; de vulling hardt uit en wordt zwart. Daardoor heeft de kolonie een grote kans om de schade te overleven. Na het dichten volgt herstel van de galwand. De soldaten zetten de boom aan om het pleisterwerk aan de binnenkant met nieuw plantenweefsel te bedekken.

Stollingsproces

Kutsukake heeft nu onderzocht met welke stoffen de soldaten de reparatie uitvoeren. De lichaamsvloeistof, zo laat ze zien, bevat veel merkwaardige, grote cellen van een tot dusver onbekend type die stampvol zitten met vetbolletjes en het enzym fenoloxidase; in de vloeistof zelf zitten lange eiwitten en de verbinding tyrosine.
Als de soldaten hun lichaamsvloeistof uitstoten, scheuren de cellen en komen de vetbolletjes vrij. Het gat wordt meteen gedicht met een zachte, vettige klodder. Tegelijk komen de andere bestanddelen met elkaar in contact, en dan komt een stollingsproces op gang waarin de eiwitten tot een netwerk aan elkaar geklonken worden. Dat netwerk verstevigt het vettige vulsel en maakt er een korstje van.
De onderzoekers veronderstellen dat het proces is afgeleid van het proces waarmee wondjes zich sluiten. Alleen hebben de soldaten de bestanddelen in extreem grote hoeveelheden in voorraad, veel en veel meer dan nodig is voor wondheling.

Met hun unieke reparatiegedrag gaan de jeugdige soldaten van Nipponaphis monzeni  tot het uiterste om hun kolonie te verdedigen: ze geven hun leven. Dankzij dat offer overleeft een groot deel van hun familie. Anders was de hele kolonie verloren geweest.

Willy van Strien

Foto’s : ©Mayako Kutsukake
Groot: soldatennimfen van Nipponaphis monzeni vullen een gat met hun lichaamsvloeistof
Klein: gal waarin Nipponaphis monzeni leeft

Op een filmpje laten de onderzoekers zien hoe de soldaten een gat in de galwand dichten

Bronnen:
Kutsukake, M., M. Moriyama, S. Shigenobu, X-Y. Meng, N. Nikoh, C. Noda, S. Kobayashi & T. Fukatsu, 2019. Exaggeration and cooption of innate immunity for social defense. PNAS, 15 april online. Doi: 10.1073/pnas.1900917116
Kutsukake, M., H. Shibao, K. Uematsu & T. Fukatsu, 2009. Scab formation and wound healing of plant tissue by soldier aphid. Proceedings of the Royal Society B 276: 1555-1563. Doi: 10.1098/rspb.2008.1628
Kurosu, U., S. Aoki & T. Fukatsu, 2003. Self-sacrificing gall repair by aphid nymphs. Proceedings of the Royal Society London B (Suppl.) 270: S12-S14. Doi: 10.1098/rsbl.2003.0026

Discrete uitnodiging

Arabische babbelaar vraagt partner mee naar verborgen plekje

Arabische babbelaar heeft subtiele manier om partner uit te nodigen te paren

Anders dan andere dieren houdt de Arabische babbelaar zijn seksleven privé. Hij heeft een subtiele manier om een beoogde partner uit te nodigen voor een verborgen paring, zoals Yitzchak Ben Mocha en collega’s zagen.

Dieren zoeken niet speciaal afzondering op voor seks. Maar de Arabische babbelaar, Argya squamiceps, is een uitzondering. De vogels, die leven in stabiele familiegroepen van twee tot twintig individuen, willen geen pottenkijkers bij een intiem samenzijn. Een stel dat gaat paren, zorgt dat het uit het zicht is van hun groepsgenoten: op een behoorlijke afstand, in of achter dicht struikgewas.
Yitzchak Ben Mocha en collega’s beschrijven hoe de vogels een partner meekrijgen naar zo’n verborgen plekje zonder dat andere vogels het in de gaten hebben.

Arabische babbelaars leven in open, droge landschappen van het Arabisch Schiereiland en Israel, waar elke groep een territorium verdedigt. Per groep is er maar één stel dat zich voortplant, het dominante paar. Van vrijwel alle jongen in de groep zijn zij de ouders. De overige volwassen groepsleden zijn ondergeschikt en helpen de jongen grootbrengen. Als de eieren zijn uitgebroed, blijven die nog twee weken in het nest. Daarna duurt het nog eens acht weken tot ze zelfstandig zijn. In die periode hebben ze zorg nodig, in de vorm van bescherming en voedsel.

Onopvallend

De onderzoekers observeerden een populatie en zagen hoe de vogels een subtiele manier hebben om een ander uit te nodigen voor een paring. Ze gaan op een plek staan die alleen voor die andere vogel zichtbaar is terwijl ze een voorwerp in de bek hebben; vaak schudden ze wat met de kop. Het voorwerp kan van alles zijn, zoals een takje, blad, vrucht, beestje of stukje eischaal.
Het signaal valt nauwelijks op, maar de partner verstaat de boodschap. Als hij op de uitnodiging ingaat en nadert, loopt de initiatiefnemer weg of verstopt zich in de vegetatie, en de partner volgt. Verliezen de twee het contact, dan komt de initiatiefnemer terug, zorgt dat hij in het gezichtsveld van de ander staat en herhaalt de uitnodiging.
Meestal komt het inderdaad tot een paring. Maar als er een ander groepslid opduikt, gooit de initiatiefnemer het voorwerp weg en blaast de onderneming af.

Het getoonde voorwerp is niets bijzonders, maar gewoon een dingetje dat toevallig voor het grijpen ligt. Het dient dus niet om indruk te maken. Het is ook geen gift; het is vaak wel eetbaar, maar dat maakt niet uit voor de manier waarop de uitgenodigde partner reageert. Het tonen is puur bedoeld om een andere vogel onopvallend uit te nodigen voor een heimelijke paring.

Cruciale hulp

Zelfs de dominante vogels, die niet bang hoeven zijn dat ondergeschikten een paring zullen durven verstoren, houden hun seksuele gedrag angstvallig verborgen. Waarom is dat? Daar hebben de schrijvers een verklaring voor.
De zorg van ondergeschikte groepsgenoten is cruciaal voor het grootbrengen van de jongen. Zonder die zorg hebben zij een kleinere kans om de volwassen leeftijd te bereiken. Bovendien blijven ze lichter en leren ze minder goed om zelf hun voedsel te zoeken.
Het dominante stel wil die kostbare hulp niet op het spel zetten. Met openlijke paringen, opperen de onderzoekers, zouden ze spanningen in de groep  kunnen veroorzaken en dan kunnen ondergeschikten vertrekken of mot krijgen. Dat is niet de bedoeling. De ouders bewaren liever de rust door hun liefdesleven privé te houden.

Willy van Strien

Foto: Greg Schechter (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY 2.0)

Uitnodiging voor verborgen copulatie op YouTube

Bronnen:
Ben Mocha, Y. & S. Pika, 2019. Intentional presentation of objects in cooperatively breeding Arabian babblers (Turdoides squamiceps). Frontiers in Ecology and Evolution 7: 87. Doi: 10.3389/fevo.2019.00087
Ben Mocha, Y., R. Mundry & S. Pika, 2018. Why hide? Concealed sex in dominant Arabian babblers (Turdoides squamiceps) in the wild. Evolution and Human Behavior 39: 575-582. Doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2018.05.009
Ridley, A.R., 2007. Factors affecting offspring survival and development in a cooperative bird: social, maternal and environmental effects. Journal of AnimalEcology 76: 750-760. Doi: 10.1111/j.1365-2656.2007.01248.x

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2025 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑