Evolutie en Biodiversiteit

Maand: september 2012

Gelegenheidsdieven

Treurdrongo kan soms maar beter gaan stelen

Treurdrongo steelt soms voedsel

Treurdrongo’s  pikken van andere vogels prooien die groter zijn dan wat ze zelf kunnen vangen, laat Tom Flower zien. Ze gaan doortrapt te werk.

Waarom moeizaam je kostje bij elkaar scharrelen als je ook kunt afpakken wat een ander heeft bemachtigd? Veel dieren stelen af en toe voedsel, een vorm van parasitisme. Maar nog nooit hadden biologen goed uitgezocht of dat de dieven meer oplevert dan wanneer ze gewoon hun eigen eten zouden zoeken.
Nu heeft Tom Flower precies uitgeplozen wat de treurdrongo ermee opschiet als hij andermans maaltje inpikt. Diefstal levert dit Afrikaanse vogeltje een vollere maag op, laat hij zien.

Treurdrongo’s zijn ongeveer zo groot als een merel en hebben een glanzend zwart verenkleed en een gevorkte staart. Ze zoeken meestal zelf hun voedsel bijeen, maar soms volgen ze groepen stokstaartjes of groepen vogels om de prooien die zij gevangen hebben te kunnen inpikken.
Ruwweg een kwart van wat ze dagelijks binnen krijgen is gejat.

Menu verrijkt

De ontvreemde hapjes zijn de meest voedzame, zag Flower door de dieren te observeren in de Kalahari woestijn in Zuid-Afrika. De treurdrongo’s kunnen zelf namelijk alleen kleine insecten te pakken krijgen; die grijpen ze uit de lucht of plukken ze van planten en bodem. De dieren die ze volgen en bestelen vangen grotere insecten, graven schorpioenen uit of pakken hagedisjes, en de treurdrongo’s zijn vervolgens wel in staat om die grotere prooien af te nemen. Met deze tactiek verrijken ze hun menu.

Maar het is het een of het ander: treurdrongo’s die andere dieren volgen kunnen niet tegelijkertijd ook zelf voedsel zoeken. Bovendien: het volgen van anderen kan veel opleveren, maar de oogst kan ook tegenvallen.

Alarmroep

Daarom loont het niet altijd om op dievenpad te gaan. Het is vooral een goede optie als het koud is, dus ’s morgens of ’s winters. Kleine insecten die de drongo’s zelf kunnen bejagen zijn dan nauwelijks te vinden, dus dan is het beter om te gokken op het succes van anderen.
En dat doen ze dan ook.

Natuurlijk zullen de gevolgde dieren hun gevangen prooi niet zomaar aan een drongo afstaan. Ze zullen zich verweren, en dat kan gevaarlijk worden.
Maar de treurdrongo’s zijn doortrapt, had Flower al eerder laten zien. Soms proberen ze hun slachtoffer rechtstreeks te overmeesteren en lopen ze inderdaad het risico van een agressieve confrontatie.
Ze kunnen ook subtieler te werk gaan. Ze laten dan een alarmroep horen – een roep om te waarschuwen dat er gevaar dreigt – terwijl er niets aan de hand is. De treurdrongo’s gebruiken daarvoor ofwel hun eigen alarmroep, ofwel ze bootsen de alarmroep van een andere vogelsoort na. Ze doen dat zo overtuigend dat het slachtoffer erin trapt en vlucht en daarbij vaak zijn prooi laat vallen. De dief hoeft alleen nog maar toe te happen.

Repertoire

De treurdrongo’s kunnen hun slachtoffers niet voortdurend misleiden met een vals alarm, want na een aantal keer werkt dat niet meer. Het helpt dat ze beschikken over een repertoire aan verschillende alarmroepen, van ongeveer 25 vogelsoorten.
Bij ongeveer de helft van de overvallen zetten ze zo’n alarmroep in. Ze doen het vooral als ze te maken hebben met een slachtoffer dat groter is dan zijzelf of als het gaat om een klein hapje dat een gevecht niet waard is.
Zelf voedsel zoeken of stelen, een slachtoffer rechtstreeks overvallen of misleiden met een vals alarm: treurdrongo’s kiezen steeds de beste tactiek om hun maag te vullen.

Willy van Strien
Foto: Derek Keats (Creative Commons)

Bronnen:
Flower, T.P., M.F. Child & A.R. Ridley, 2012. The ecological economics of kleptoparasitism: pay-offs from self-foraging versus kleptoparasitism. Journal of Animal Ecology, 3 september online. Doi: 10.1111/j.1365-2656.2012.02026.x
Flower, T.P. & M. Gribble, 2012. Kleptoparasitism by attacks versus false alarm calls in fork-tailed drongos. Animal Behaviour 83: 403-410. Doi: 10.1016/j.anbehav.2011.11.009
Flower, T., 2011. Fork-tailed drongos use deceptive mimicked alarm calls to steal food. Proc. R. Soc. B 278: 1548–1555. Doi: 10.1098/rspb.2010.1932

Kijk mij!

Piepkleine springspinnetjes voeren een spetterende show op

pauwspin Maratus volans voert prachtige dans op

Zonder hulp zouden we het niet kunnen zien: de fantastische dans van piepkleine pauwspinnetjes. Maar Jürgen Otto maakte er prachtige filmpjes van.

Juweeltjes zijn het, de mannelijke springspinnetjes uit Australië. En als ze gaan baltsen, blijken ze bedreven dansers. Dat mannen hun best doen om vrouwen tot een paring te verleiden, kennen we van veel diersoorten. Maar bij Maratus-soorten maken de mannen er wel een bijzonder spektakel van.
Hun kleurrijke en wervelende show was tot voor kort voor mensenogen verborgen gebleven, want de beestjes zijn piepklein, slechts een paar millimeter groot.
Maar Jürgen Otto maakt er schitterende macrofilmpjes van en publiceerde vorig jaar een geïllustreerd overzicht van de elf soorten die nu bekend zijn (sommige soorten zijn pas kort geleden ontdekt).

Madeline Girard bestudeerde en beschreef de balts van één van de soorten, Maratus volans.

Hoogtepunt

De mannen hebben om te beginnen al een pronkkostuum: een bont gekleurd achterlijf met zijflappen, elke soort met een eigen, karakteristiek patroon. Australiërs spreken dan ook van peacock spiders, oftewel: pauwspinnen. De vrouwtjes zijn onopvallend bruin.

Een mannetje Maratus volans op vrijerspoten dat een vrouwtje op het oog heeft benadert haar eerst voorzichtig door zijn kleurrijke achterlijf op en neer te bewegen. Girard ontdekte dat een baltsend mannetje ook geluiden maakt. Op een goed moment voert hij de spanning op door zijn derde paar poten in de lucht te steken en ze rond te draaien (spinnen hebben vier paar poten); dat derde paar poten is extra lang en versierd met witte en zwarte bosjes haar.

Vervolgens komt de kleinkunstenaar aan bij het hoogtepunt van zijn show: hij steekt zijn achterlijf omhoog, vouwt de flappen uit en zwaait het geheel ritmisch heen en weer, keurig in fase met zijn wuivende poten. Zo danst hij voor het vrouwtje heen en weer. Als haar aandacht verslapt, pauzeert hij even en beweegt zijn zijflappen om opnieuw contact te krijgen.

Beloning

Het schouwspel zal zeker aan haar besteed zijn, want springspinnen hebben uitstekende ogen. Die hebben ze hard nodig: ze weven geen web, maar bejagen hun prooien en bespringen die.
Kan een vrouwtje onverschillig blijven bij al dit vertoon?

Dat gebeurt zeker wel eens, laat het filmpje van Otto over Maratus volans zien, en dan druipt zo’n mannetje snel af. Vrouwtjes geven zich sowieso niet snel gewonnen en laten hun aanbidder gemiddeld een half uur lang zijn kunstjes opvoeren.
Maar als zij geïnteresseerd blijft en hij volhoudt, volgt de beloning: ze paren. Romantiek op de vierkante millimeter.

Willy van Strien
Naar aanleiding van een tip van een lezer

Foto: Jürgen Otto (Creative Commons)

Filmpjes van Jürgen Otto op YouTube:
De balts van Maratus volans
De balts van verschillende ‘pauwspinnetjes’ (Maratus volans is de eerste van de serie)

Bronnen:
Girard, M.B., M.M. Kasumovic & D.O. Elias, 2011. Multi-modal courtship in the Peacock Spider, Maratus volans (O.P.-Cambridge, 1874). PLoS ONE 6: e25390. Doi: 10.1371/journal.pone.0025390
Otto, J.C. & D.E. Hill, 2011. An illustrated review of the known peacock spiders of the genus Maratus from Australia, with description of a new species (Araneae: Salticidae: Euophryinae). Peckhamia 96.1.

Sterke boom

De evolutie van de zoogdieren werd gedreven door drijvende continenten

Wolaap

De evolutie van de zoogdieren weerspiegelt de geografische geschiedenis van de aarde. Nieuw onderzoek van Sen Song bevestigt dat nog eens.

Al 200 miljoen jaar zijn er zoogdieren op aarde. Maar ze vormden lange tijd een klein takje aan de evolutiestamboom en kregen pas de kans om zich verder te ontwikkelen nadat de dinosauriërs van het toneel waren verdwenen, 65 miljoen jaar geleden. Toen vertakte de zoogdiertak zich snel en verschenen er veel soorten.
Biologen hebben de laatste jaren die ontwikkeling goed in kaart kunnen brengen door verschillen in het erfelijk materiaal, het DNA, van soorten te bestuderen. En het mooie is: de evolutiestamboom die ze schetsten klopt prachtig met de geografische geschiedenis. De vroege zoogdierevolutie loopt namelijk parallel met de opsplitsing van het vroegere supercontinent Pangaea in de huidige continenten.

Het is dan ook geen wonder dat het net verschenen artikel van Sen Song – over het grootste onderzoek tot nu toe – het beeld bevestigt en verder verduidelijkt.

Scheuren

Toen de eerste zoogdieren – om precies te zijn: de ‘gewone’ zoogdieren die volgroeide jongen baren – verschenen, was al het land op aarde samengeklonterd tot één groot supercontinent, Pangaea. Dat begon in die tijd langzaam uiteen te scheuren in het zuidelijke Gondwanaland en het noordelijke continent Laurasia. Vervolgens, vanaf zo’n 150 miljoen jaar terug, brak Gondwana op zijn beurt in stukken die nu Zuid-Amerika, Afrika, Antarctica en Australië zijn. En nog later, 60 miljoen jaar geleden, deelde Laurasia zich op in Noord-Amerika en Europa plus Azië.

Groepen zoogdieren raakten daardoor in het vroegste stadium van hun evolutionaire geschiedenis van elkaar geïsoleerd en gingen hun eigen weg. En dat laat de evolutiestamboom mooi zien. De zoogdiertak splitst zich eerst in tweeën, net zoals het supercontinent Pangaea.
De Atlantogenata leefden op het zuidelijke continent.
De noordelijke landmassa was het gebied van de Boreoeutheria – de biologen verzonnen geen makkelijke namen voor de diergroepen.

Verder uiteen

De Atlantogeneta gaan, parallel aan het verbrokkelen van Gondwana, uiteen in twee takken. In Afrika ontwikkelden zich de Afrotheria tot olifanten, zeekoeien, klipdassen, tenreks, goudmollen, olifantspitsmuizen en het aardvarken. En Zuid-Amerika is het continent van de Xenarthra; daar verschenen de nu nog typisch Zuid-Amerikaanse soorten: luiaards, miereneters en gordeldieren.

Antarctica en Australië dreven af zonder ‘gewone’ zoogdieren met zich mee te nemen. Ze huisvestten overigens ook geen buideldieren, de andere groep zoogdieren, waar Australië bekend om is. Buideldieren vallen buiten dit verhaal; ze hebben een eigen complexe geschiedenis, en hun oorsprong ligt niet in Australië.

Ook de tak van de Boreoeutheria splitst zich op volgens het patroon van de continenten. In Azië-plus-Europa leefden de Euarchontoglires; die groep bracht vliegende lemuren, toepaja’s (boomspitsmuizen), primaten (apen, mensen en mensapen), knaagdieren en haasachtigen voort. De Laurasiatheria ontwikkelden zich in wat nu Noord-Amerika is; egels, mollen, spitsmuizen, roofdieren, onevenhoevigen, evenhoevigen (waaronder dolfijnen en walvissen) en vleermuizen ontsproten aan deze tak.

Vier hoofdgroepen

Zo zijn er binnen de gewone zoogdieren vier hoofdgroepen te onderscheiden, elk met een eigen geschiedenis op een eigen continent:

  • Afrotheria in Afrika
  • Xenarthra in Zuid-Amerika
  • Euarchontoglires in Azië-Europa
  • Laurasiatheria in Noord-Amerika.

Inmiddels zijn deze zoogdiergroepen al lang niet meer aan hun oorspronkelijke gebied gebonden. Want toen Pangaea uiteen gevallen was, kwamen de losse continenten op drift. India zat aanvankelijk aan Afrika vast, maar brak los en verhuisde naar Azië. Noord-Amerika en Europa raakten via Alaska en Siberië met elkaar verbonden, Afrika kwam vast te liggen aan Europa en Azië en de landbrug van Panama verbond Noord- en Zuid-Amerika.
Daardoor konden diergroepen overlopen naar nieuwe continenten (en sommige groepen wisten een oceaan over te steken) en zich daar verder ontwikkelen.

Willy van Strien

Foto: Wolaap uit Zuid-Amerika, Arco van Strien

Bronnen:
Song, S.,L. Liu, S.V. Edwards & S. Wu, 2012. Resolving conflict in eutherian mammal phylogeny using phylogenomics and the multispecies coalescent model. PNAS, 28 augustus online. Doi: 10.1073/pnas.1211733109
Springer, M.S., M.J. Stanhope, O. Madsen & W.W. de Jong, 2004. Molecules consolidate the placental mammal tree. TRENDS in Ecology and Evolution 19: 430-438. Doi: 10.1016/j.tree.2004.05.006

Giftig kleurtje

Hoe feller de wesp, hoe slechter hij smaakt

Wesp is giftiger naarmate hij feller gekleurd is

Wespen zijn giftig voor vogels. De kleur is een waarschuwing: hoe feller, hoe giftiger, schrijven Manuel Vidal-Cordero en collega’s.

Als dieren opvallend gekleurd zijn, is dat vaak een waarschuwing aan hun vijanden: pas op, want ik ben giftig. Daardoor leren predatoren het snel af om zulke dieren op te eten.
Tenminste, als de felgekleurde dieren inderdaad giftig zijn. Het waarschuwingssignaal werkt alleen als het een eerlijk signaal is. En in dat geval zou moeten gelden: hoe intenser de kleur, hoe giftiger het beestje. Een dier in goede conditie kan zowel veel kleurstoffen als veel gifstoffen maken, zo is het idee.

Gif heeft twee kanten

Bij de Franse veldwesp, Polistes dominula, klopt dat mooi, schrijven Manuel Vidal-Cordero en collega’s. Deze wesp, die open papieren nesten bouwt en één à twee centimeter lang is, heeft een felle geel-zwarte tekening. Het ene exemplaar is wat feller, het andere wat fletser van kleur.
De wesp jaagt op andere insecten, die hij doodt door te steken met zijn angel die met een gifklier is verbonden.

Dat gif werkt op twee manieren: de wesp kan er niet alleen zijn prooien mee doden, maar het maakt ook de wesp zelf oneetbaar. Een insectenetende vogel kan de wespen dus maar beter met rust laten. En de grootte van de gifklier, stellen de onderzoekers, is een goede maat voor de giftigheid van de wesp.

Ze deden een eenvoudig, maar grappig onderzoek aan een aantal werksters; ze bepaalden hoe intens de zwarte en gele kleur op de bovenkant van het achterlijf waren en ze maten de gifklier op. Het bleek dat de felst gekleurde wespen de grootste gifklier hadden. Dus voor deze wespen geldt inderdaad: hoe feller van kleur, hoe giftiger.

Willy van Strien

Foto: Joaquim Alves Gaspar (Creative Commons)

Bron:
Vidal-Cordero, J.M., G. Moreno-Rueda, A. López-Orta, C. Marfil-Daza, J.L. Ros-Santaella &F.J. Ortiz-Sánchez, 2012. Brighter-colored paper wasps (Polistes dominula) have larger poison glands. Frontiers in Zoology, 9:20, 20 augustus online. Doi: 10.1186/1742-9994-9-20

Halfhartige pleegouders

Eksters tikje onwillig tegenover kuifkoekoekje

Kuifkoekoek laat jongen grootbrengen door eksters

Eksterouders lijken jonge kuifkoekoekjes in hun nest te herkennen. Maar die weten kennelijk toch voldoende voedsel van hen los te peuteren, blijkt uit onderzoek van Manuel Soler.

In Zuid-Europa hebben eksters te maken met een opdringerige vijand: de kuifkoekoek. Deze broedparasiet legt zijn eieren in de nesten van eksters, met de bedoeling dat zij de eieren uitbroeden en de jongen grootbrengen. En dat doen de eksters ook. De pleegouders-tegen-wil-en-dank lijken niet anders te kunnen dan de jonge kuifkoekoeken als hun eigen jongen te behandelen.

Maar tot zijn eigen verrassing ontdekte Manuel Soler – die deze vogels al jaren bestudeert en van haver tot gort moet kennen – dat eksterouders wel degelijk hard kunnen zijn voor vreemde jongen. Al laten ze daar in de praktijk weinig van blijken.

Eksters hebben vaak zowel eigen jongen als een of twee kuifkoekoekjongen te verzorgen. Een jonge kuifkoekoek gedraagt zich namelijk in één opzicht netter dan het jong van de gewone koekoek: hij laat zijn nestgenootjes met rust. Een gewoon koekoekjong doet dat niet. Die kiept de jongen van zijn gastouders uit het nest zodat hij de zorg van zijn pleegouders voor zich alleen heeft.

Eksterjongen komen te kort

Toch zijn de jonge ekstertjes uiteindelijk slecht af. De kuifkoekoekmoeder die een eksternest op het oog heeft plant haar eileg namelijk zo dat haar jong drie of vier dagen eerder uit het ei kruipt dan de eksterjongen. Het groeit bovendien goed. Als de kleine eksters uitkomen, is het ongewenste pleegkind al ongeveer vier keer zo zwaar als zij.
Nu hebben veel vogelouders de gewoonte om een jong meer voer geven naarmate hij groter is. De eksters stoppen het kuifkoekoekjong dan ook goed vol terwijl hun eigen jongen te kort komen. Slechts een enkel eksterjong overleeft het.

Soler maakte legsels met een ongewone samenstelling door eieren tussen nesten uit te wisselen. In zijn proefnesten kwamen één tot drie kuifkoekoekjongen uit, één tot drie eksterjongen, één kuifkoekoekje met één ekstertje of één jonge koekoek met twee jonge eksters, maar dan zó, dat de eksterjongen in de ‘gemengde’ nesten even groot waren als de kuifkoekoeken.
Hij had dit eigenlijk met een ander doel gedaan, maar ontdekte iets geheel onverwachts.

Onwil

Terwijl de eksterjongen in deze proef allemaal voorspoedig opgroeiden, bleef één op de vijf kuifkoekoekjongen in groei achter. Sommige eksterouders bleken de kuifkoekoekjes te verwaarlozen, ook al waren ze even groot als de jonge eksters en zou je dus verwachten dat ze evenveel voer zouden krijgen. Ook in de nesten met alleen kuifkoekoekjongen verkommerden enkele kleintjes.
Ruim de helft van de verwaarloosde kuifkoekoekjongen ging uiteindelijk dood; de rest kwam op een goed moment weer in de groei, maar bleef ondermaats.

Het lijkt erop dat de eksterouders vreemde jongen herkennen en enige onwil hebben om ze te voeren; of misschien geven ze hen voedsel van lage kwaliteit. Die onwil is echter te zwak om enig effect te hebben. In de praktijk zijn de kuifkoekoekjongen groter dan de eksterjongen en de neiging om de grootste jongen extra veel te geven blijkt onweerstaanbaar.

De kuifkoekoek buit die ouderlijke neiging uit, en halfhartige eksters kunnen de broedparasieten niet van zich afschudden.

Willy van Strien

Foto: Ian N. White (Creative Commons)

Bron:
Soler, M. & De Neve, L., 2012. Great spotted cuckoo nestlings but not magpie nestlings starve in experimental age-matched broods. Ethology, 22 augustus online. Doi: 10.1111/eth.12004

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑