Springspin ruilt springvermogen in voor veiligheid

Myrmarachne: springspin lijkt sprekend op mier

 

Om aan roofvijanden te ontkomen, nemen sommige soorten Myrmarachne springspinnen het uiterlijk aan van een mier. Slimme zet, maar springen lukt dan niet goed meer, schrijven Yoshiaki Hashimoto en collega’s.

Iedereen ziet het verschil tussen een spin en een mier. Het lichaam van een spin heeft twee delen: een kopborststuk en een achterlijf dat meestal rond is. Het beestje heeft acht poten. Een mier daarentegen is slank. Kop en borststuk zijn gescheiden, terwijl het achterlijf met een smal ‘steeltje’ aan het borststuk vast zit; zij heeft zes poten en twee antennen.

Maar je kunt je vergissen, want sommige springspinnen, Myrmarachne-soorten, bootsen overtuigend het uiterlijk van een spin na. Dat gaat wel ten koste van hun springkunsten, laten Yoshiaki Hashimoto en collega’s zien.

Het zal zeker gunstig zijn voor deze spinnetjes om op een mier te lijken. Roofvijanden schrikken ervoor terug om een mier te pakken; die kan immers bijten en steken, mierenzuur spuiten of een leger collega’s in de buurt hebben. Spinnen die op een mier lijken, laten ze ook met rust.

Compleet beeld

De spinnen halen van alles uit de kast voor een goede vermomming. Vrouwtjes van Myrmarachne plataleoides bijvoorbeeld lijken sprekend op de groene wevermier (Oecophylla smaragdina). Ze zijn even groot en van dezelfde kleur. De vorm klopt ook, dankzij een insnoering achter de kop en een verlengd steeltje tussen een slank borststuk en een dun, lang achterlijf dat aan de voorkant is vernauwd. Twee zwarte vlekken aan de zijkant van de kop imiteren de grote ogen van mieren; de acht echte spinnenogen aan de voorkant vallen juist weinig op. En om het beeld compleet te maken heffen deze spinnen het eerste pootpaar vaak wat op, zodat het lijkt alsof ze zes poten en een paar antennen hebben, zoals mieren.

Maar Hashimoto vroeg zich af: blijven springspinnen die een mier nabootsen wel echt springspinnen? Met andere woorden: gaat de vermomming niet ten koste van het springvermogen?

Springspinnen maken geen web, maar jagen op de grond en bespringen hun prooien. Daartoe strekken ze hun poten. Ze doen dat niet met spierkracht, maar met kracht die ontstaat door vloeistofdruk: vanuit het achterlijf pompen ze hemolymfe, hun variant van bloed, naar het kopborststuk, waar de poten aan vast zitten, en door het kopborststuk samen te trekken, voeren ze de druk op zodat de poten zich strekken. Voor de mier-nabootsers is dat lastig, want ze moeten de vloeistof door het dunne steeltje tussen achterlijf en kopborststuk persen, en ze kunnen met het dunne kopborststuk weinig druk creëren. Vandaar de vraag.

Reuzensprong

De onderzoekers maten zeven Myrmarachne-soorten uit tropisch Zuidoost-Azië op en vergeleken hun vorm met die van andere soorten springspinnen. Myrmarache-spinnen waren inderdaad langer en slanker. Sommige mier-nabootsers, waaronder Myrmarachne plataleoides, waren superslank omdat ze een zeer dunne mier als voorbeeld hebben.

Bij een test in het lab sprongen gewone springspinnen een afstand van bijna drie keer hun lichaamslengte. Dat haalden de mier-nabootsers niet. De superslanke soorten sprongen maar tweederde van hun lichaamslengte, de wat dikkere soorten kwamen iets verder. Mierachtige springspinnen hebben dus inderdaad ingeleverd op hun springvermogen in ruil voor veiligheid. Dat maakt jagen moeilijker, want ze kunnen niet van een afstand een prooi bespringen. Uit proeven blijkt dan ook dat ze vaker misgrijpen dan gewone springspinnen.

Er zijn aanwijzingen, schrijven de onderzoekers, dat de superslanke mier-nabootsers zijn overgestapt op een hoofdzakelijk plantaardig dieet. Dat zou dan wel een reuzensprong zijn – zij het figuurlijk.

Willy van Strien

Foto: De springspin Myrmarachne plataleoides, vrouwtje. Renjusplace (Wikimedia Commons, Creative Commons CC BY-SA 4.0)

Bron:
Hashimoto, Y., T. Endo, T.Yamasaki, F.Hyodo & T. Itioka, 2020. Constraints on the jumping and prey‑capture abilities of ant‑mimicking spiders (Salticidae, Salticinae, Myrmarachne). Scientific Reports 10: 18279. Doi: 10.1038/s41598-020-75010-y