Evolutie en Biodiversiteit

Categorie: parasitisme (Pagina 3 van 4)

Van alternatieveling tot parasiet

Kleine mierenkoningin is een nieuwe soort in wording

In nest van gewone steekmier leven asociale minikoninginnen

In veel kolonies van de gewone steekmier leven niet alleen gewone koninginnen, maar ook een aantal minikoninginnen. Deze kleine dames zijn op weg om een aparte, parasitaire soort te worden, ontdekten Jenni Leppänen en Sämi Schär, biologen van twee verschillende onderzoeksgroepen.

De grote nesten van de gewone of rode steekmier, met duizenden werksters en meerdere koninginnen, zijn goed georganiseerde maatschappijen – en die trekken profiteurs van buiten. Zo hebben de rupsen van pimpernelblauwtje en gentiaanblauwtje een veilig en goed verzorgd leventje in nesten van onder andere deze mier.
Maar er kunnen ook egoïstische types opstaan in eigen gelederen: in veel nesten leven kleine varianten van gewone koninginnen. Deze minikoninginnen leveren geen bijdrage aan de samenleving. Integendeel: ze melken hem uit.

Asociaal

Die samenleving draait op het werk dat de werksters verrichten: zij zorgen dat er voedsel is, houden het nest schoon en verzorgen de koningin en haar broed; zelf krijgen ze geen nakomelingen. De koninginnen moeten heel veel werksters produceren. Alleen met een groot werkvolk achter zich kunnen ze zich echt voortplanten door ook zonen en vruchtbare dochters, oftewel jonge koninginnen, voort te brengen. Naarmate er meer werksters zijn, kunnen er meer zonen en vruchtbare dochters opgroeien.
Maar minikoninginnen zijn asociaal. Zij zetten doodleuk mannetjes en nieuwe minikoninginnen op de wereld zonder te zorgen voor werksters om die groot te brengen. Daarvoor schakelen ze het werkvolk in dat de gewone koninginnen produceren.

Hebben gewone steekmieren – die overal in Europa leven in bosranden, weilanden en tuinen – minikoninginnen in hun nest, dan lijdt de kolonie daaronder, liet Sämi Schär vorig jaar zien. De zorg die werksters verlenen aan de zonen en seksuele dochters van de minikoninginnen was immers nodig om vooral nieuwe werksters groot te brengen. Kolonies met een of meer minikoninginnen zijn daardoor gemiddeld kleiner dan kolonies met alleen normale mieren. Ze hebben weinig werksters en weinig eitjes, larven en poppen. De minikoninginnen leven dus ten koste van de gewone koninginnen. Ze parasiteren op hun eigen soortgenoten.

Infiltreren

Als parasiet zijn ze echter niet helemaal geslaagd, liet hij ook zien. In veel kolonies lukt het de minikoninginnen namelijk niet om dochters te krijgen. De werksters houden dat tegen. Vrouwelijke larven kunnen twee kanten op: grote larven worden koningin, kleine larven worden werkster. De werksters die de larven voeren verhinderen dat er buiten het voortplantingsseizoen nieuwe koninginnen ontstaan door de larven niet te veel eten te geven en larven die toch te groot worden te laten verhongeren. Ze doen dat onder invloed van een signaalstof van de heersende koninginnen.
De minikoninginnen weten daar niet aan te ontsnappen en ook nieuwe minikoninginnen komen niet tot ontwikkeling. Maar omgekeerd weten minikoninginnen ook te voorkómen dat er nieuwe gewone koninginnen opgroeien.

Als de reguliere koninginnen oud worden, verliezen zij de macht. Op een gegeven moment verzwakt hun signaal en dan krijgen de minikoninginnen een kans om dochters te krijgen. Die jonge minikoninginnen zullen nieuwe steekmiernesten proberen te infiltreren. Ze zoeken hun heil bij voorkeur in oude kolonies, waar ze sneller kans van slagen hebben.
Dat de mini’s geen volwaardige parasieten zijn blijkt ook uit het feit dat ze soms, in een nest zonder gewone koningin, toch zelf werksters voortbrengen. Ze zijn wel een heel eind op weg om parasiet te worden. Ze zijn halfparasieten.

Erfelijke uitrusting

En hoe zijn ze begonnen? Waarschijnlijk als een alternatief type koningin naast de gewone koningin dat zich aanvankelijk nog redelijk normaal gedroeg, maar gaandeweg steeds minder werksters en steeds meer zonen en vruchtbare dochters produceerde. Zo onttrokken de mini’s zich aan hun verantwoordelijkheid als koningin en werden het profiteurs.

Tegelijkertijd zijn de mini-steekmieren bezig om een nieuwe soort te worden. Ze zijn al een afzonderlijk type: de vruchtbare dochters van gewone koninginnen zijn altijd gewone koninginnen, de dochters van minikoninginnen zijn altijd minikoninginnen. Ze hebben ook een andere erfelijke uitrusting, liet Schär zien, en Jenni Leppänen bevestigt dat nu. De mini’s zijn een soort in wording.

Willy van Strien

Foto: Kjetil Fjellheim (Creative Commons)

Zie ook: Vorstelijk onthaal

Bronnen:
Leppänen, J., Seppä, P., Vepsäläinen, K. & R. Savolainen, 2015. Genetic divergence between the sympatric queen morphs of the ant Myrmica rubra. Molecular Ecology, 20 april online. Doi: 10.1111/mec.13170
Schär, S. & D.R. Nash, 2014. Evidence that microgynes of Myrmica rubra ants are social parasites that attack old host colonies. Journal of Evolutionary Biology 27: 2396-2407. Doi: 10.1111/jeb.12482

Vriend en vijand

Bladluizen zijn partners én parasieten van mieren

Met de bladluis Paracletus cimiciformis als vriend hebben mieren er meteen een vijand bij. Want terwijl veel van deze luizen met mieren samenwerken en hen voedsel geven in ruil voor bescherming, zijn er ook individuen die op mieren parasiteren, laten Adrián Salazar en collega’s zien. De luizenpopulatie is verdeeld in twee typen.

Aan het eind van de zomer kruipt de bladluis Paracletus cimiciformis onder de grond. Daar gaan de beestjes een relatie aan met mieren. Of eigenlijk: twee totaal verschillende relaties, zoals Adrián Salazar in Spanje constateerde. De luizenpopulatie splitst zich op in twee partijen.

Melken

Een deel van de luizen is rond en groen. Zij gaan een samenwerkingsverband met mieren aan zoals veel bladluizen die hebben. De luizen leven in of bij mierennesten. Ze zuigen plantensappen op en scheiden overtollige suikers af in de vorm van honingdauw. Mieren zijn dol op die zoete vloeistof en melken de bladluizen. In ruil daarvoor beschermen ze hen tegen roofvijanden en schimmels. Ronde exemplaren van Paracletus cimiciformis werken in Spanje en Portugal samen met Tetramorium semilaeve, een mier die er veel voorkomt in steeneikbossen. De luizen zuigen sap uit wortels van grassen.

Adoptie

Maar de ondergrondse luizenpopulatie telt ook witgele, platte individuen die niet vriendschappelijk met de mieren omgaan. Ze hebben een chemisch profiel (geur en smaak) dat veel lijkt op dat van mierenlarven. Ze maken namelijk verschillende stofjes aan die de larven ook hebben. Als mieren zo’n luis naderen, houdt die zich stil en trekt zijn pootjes in. De mieren maken dan een vergissing: ze dragen de luis naar de broedkamer in hun nest, leggen hem tussen de larven en likken hem schoon. De geadopteerde luis blijkt vervolgens een parasiet te zijn: hij prikt mierenlarven aan zoals andere luizen de vaten van een plant aanprikken en zuigt hun ‘bloed’ op.

Winter

De ondergrondse bladluispopulatie bestaat dus uit twee verschillende vormen met verschillend gedrag: samenwerkingspartners en parasieten. De onderzoekers gaan ervan uit dat de wederkerige relatie (honingdauw in ruil voor bescherming) de oorspronkelijke is. Zo’n manier van leven komt immers bij bladluizen veel voor. Zowel luizen als mieren hebben baat bij zo’n samenwerkingsverband. Waarom zijn sommige individuen van Paracletus cimiciformis dan overgestapt op een vijandige strategie? Is dat nog beter?
Het biedt deze luizen een veel grotere kans dat ze een barre winter overleven, stelt Salazar. Want een broedkamer, diep in een mierennest, blijft op temperatuur als het buiten koud is.
Luizen die in een broedkamer overwinteren moeten ook iets te eten hebben. Plantenwortels zijn er niet, dus daarom steken ze hun stilet dan maar in mierenlarven. Opmerkelijk is wel dat deze van nature vegetarische bladluizen ook op mierenbloed kunnen leven.

Waarom keren de mieren zich niet af van deze luizen met hun verraderlijke types? Waarom leren ze niet om de valse larven te herkennen?

Spelregels

Misschien is de schade beperkt. Het kan zijn dat de aangeprikte mierenlarven het bloedverlies overleven, en anders zal het aantal larven dat verloren gaat niet groot zijn. Het verlies zal opwegen tegen de honingdauw die de welwillende ronde luizen leveren. En doordat de platte luizen bij de mieren terecht kunnen, blijft die voedselbron in stand. Want mochten alle ronde luizen in een strenge winter omkomen, dan zijn er altijd nog platte luizen over. Die planten zich voort en kunnen beide typen, plat én rond, voortbrengen.
Voorwaarde is wel dat het aantal platte luizen niet te groot is ten opzichte van het aantal ronde luizen. Als er veel platte luizen zijn, wordt het verlies voor de mieren te groot en werkt het bedrog niet meer.

Het verhaal laat zien hoe kwetsbaar een samenwerkingsverband is voor verstoring. Als een van de partners zich niet aan de spelregels houdt, kan een relatie van wederkerigheid veranderen in een relatie waarin de een de ander uitbuit.

De levenscyclus van Paracletus cimiciformis is overigens nog ingewikkelder dan dit. ’s Zomers leeft een deel van de populatie bladluizen in terpentijnbomen, waar ze gallen maken. Daar verschijnen ze ook weer in verschillende vormen. Vijf, maar liefst.

Willy van Strien

Foto: Net rechts van het midden zitten twee platte luizen (Paracletus cimiciformis) tussen mierenlarven en volwassen mieren. Adrián Salazar en David Martínez-Torres

Bron:
Salazar, A., B. Fürstenau, C. Quero, N. Pérez-Hidalgo, P. Carazo, E. Font & D. Martínez-Torres, 2015. Aggressive mimicry coexists with mutualism in an aphid. PNAS, 12 januari online. Doi: 10.1073/pnas.1414061112

Reuzen en dwergen

Slakkenhuizen verdelen mannetjes van vis Lamprologus callipterus

De vis Lamprologus callipterus heeft twee typen mannen, grote en kleine. Die tweedeling heeft te maken met de slakkenhuizen waarin de visjes broeden. Elk type staat zijn mannetje op zijn eigen manier, schrijven Sabine Wirtz Ocana en collega’s.

Lamprologus callipterus, een vissensoort uit het Tanganyikameer in Afrika, heeft een veilige plaats om te broeden: vrouwtjes leggen eitjes in lege slakkenhuizen. Mannetjes verzamelen die slakkenhuizen en stellen ze beschikbaar in hun territorium. Hoe groter een mannetje is, hoe groter de huizen die hij naar zijn territorium kan dragen. Een vrouwtje met rijpe eitjes komt de slakkenhuizen inspecteren. Is er een bij die haar bevalt, dan kruipt ze erin en zet er één voor één haar eitjes af op de binnenwand. Ze legt er tientallen, soms een paar honderd.
Het mannetje dat het slakkenhuis beheert blijft bij de mondopening en ejaculeert elke keer als zij een eitje heeft gelegd. Zo’n sessie duurt uren.

Als de eitjes zijn gelegd en bevrucht, blijft het vrouwtje nog twee weken om de eitjes, en later de jonge larven, te bewaken en het water in het slakkenhuis te verversen. Daarna zwemmen de jonge visjes weg en verdwijnt ook het vrouwtje.

Grote mannen

Dat broedgedrag veroorzaakte een enorm verschil in de afmeting van mannetjes en vrouwtjes. Het mannetje versjouwt de slakkenhuizen. Soms haalt hij zelfs een slakkenhuis met vrouwtje en eitjes erin bij een andere man weg; hij schudt dat huisje dan leeg en maakt het klaar voor een nieuw broedsel. Voortdurend bewaakt hij zijn territorium met soms wel 30 broedende vrouwtjes. Hij kan niet weg om te eten en teert in op zijn reserves. Een mannetje moet dus groot en stevig zijn als hij aan een broedcyclus gaat beginnen. Het vrouwtje daarentegen moet in een slakkenhuis passen, met broed en al. Zij moet dus juist klein zijn. En zo zijn mannetjes gemiddeld twee keer zo lang als vrouwtjes: 10 tegen 5 centimeter.

Maar naast gewone, grote mannetjes zijn er ook mannetjes die nog kleiner zijn dan vrouwtjes: slechts 3,5 centimeter.

Naar de top

Zij passen een heel andere strategie toe om zich voort te planten. Ze hebben geen territorium en verzamelen geen slakkenhuizen. Dat zouden ze niet kunnen. Maar als een vrouwtje eitjes aan het leggen is in haar slakkenhuis, probeert zo’n dwerg naderbij te komen. Omdat hij meer op een vrouwtje dan op een mannetje lijkt, heeft de territoriumhouder dat niet meteen in de gaten. En als die even niet oplet, duikt de dwerg het slakkenhuis in en wringt zich langs het vrouwtje naar de top. Daar blijft hij net zo lang als zij eitjes legt en stort zijn zaad erover uit. Het vrouwtje werkt hem niet tegen, had Tetsu Sato al laten zien. Zij geeft zelfs een beetje mee als hij langs haar heen het slakkenhuis binnenglipt.

Zo’n dwerg leeft als een parasiet. Hij maakt gebruik van het werk en de inzet van een grote man, die het slakkenhuis heeft gehaald en beschermt. Waar die grote man, door onderzoekers ook wel ‘burgerman’ genoemd, veel werk aan zijn territorium heeft, is de dwerg vrij van plichten. Hij heeft wel de lusten, maar niet de lasten.

Voordeel

Die lusten zijn groot, laat Sabine Wirtz Ocana nu zien. Als een dwerg zich in een slakkenhuis heeft gewurmd, weet hij daar maar liefst driekwart van de eitjes te bevruchten. De brave eigenaar wordt de vader van slechts van een kwart van de jongen. Het voordeel dat de dwerg namelijk heeft is dat hij zijn sperma dicht bij de eitjes kan lozen. Het zaad van het grote mannetje buiten moet een afstand van zo’n 2 centimeter overbruggen om de eitjes te bereiken. Zo legt de reus het af tegen de dwerg.

Ondanks dit succes zijn de kleine mannetjes zeer zeldzaam. Slechts bij 5 procent van de broedsels dringt zich een dwerg op. De strategie van de dwergen zou ook niet werken als ze met veel zijn, want dan zouden de territoriumhouders hen snel leren ontmaskeren. De kans om bij een vrouwtje in het slakkenhuis te kruipen zou dan verkeken zijn.

Of een mannetje een reus of een dwerg wordt, is erfelijk bepaald. Het verschil manifesteert zich al vroeg: dwergen groeien de eerste maanden van hun leven heel hard, maar stoppen daar binnen een jaar mee. Grote mannetjes groeien vanaf het begin langzaam, maar gaan gestaag door, hun leven lang.

Stiekem

Overigens hebben territoriumhouders niet alleen te duchten van dwergen. Ook jonge grote mannetjes die al wel geslachtsrijp zijn maar nog te klein om een verzameling slakkenhuizen aan te leggen en te beheren, doen soms een gooi naar het vaderschap. Als de eigenaar van een slakkenhuis met een vrouwtje dat eitjes legt even iets anders te doen heeft, proberen ze het huisje te benaderen en stiekem bij de mondopening te ejaculeren.
Maar al met al is het risico voor burgermannen niet groot: van de meeste jonge visjes die in hun territorium verschijnen zijn zij gewoon de vader.

Willy van Strien

Foto: Links zwemt een dwerg, rechts een normale man; in het midden een vrouwtje bij een slakkenhuis. Sabine Wirtz Ocana

Kijk hoe een mannetje Lamprologus callipterus waakt bij een slakkenhuis met vrouwtje en af en toe ejaculeert

Bronnen:
Wirtz Ocana, S., P. Meidl, D. Bonfils & M, Taborsky, 2014. Y-linked Mendelian inheritance of giant and dwarf male morphs in shell-brooding cichlids. Proc. R. Soc. B 281: 20140253, 17 september online. Doi: 10.1098/rspb.2014.0253
Schütz, D., G. Pachler, E. Ripmeester, O. Goffinet & M. Taborsky, 2010. Reproductive investment of giants and dwarfs: specialized tactics in a cichlid fish with alternative male morphs. Functional Ecology 24: 131-140. Doi: 10.1111/j.1365-2435.2009.01605.x
Sato, T., M. Hirose, M. Taborsky & S, Kimura, 2004. Size-dependent male alternative reproductive tactics in the shell-brooding cichlid fish Lamprologus callipterus in Lake Tanganyika. Ethology 110: 49-62. Doi: 10.1046/j.1439-0310.2003.00944.x

Bijna allemaal dochters

Sluipwespvrouwtjes verenigen hun krachten

Ruim dertig vrouwtjes op één mannetje: bij de sluipwesp Sclerodermus harmandi zijn de geslachten behoorlijk scheef verdeeld. Xiuyun Tang en collega’s geven daar een mogelijke verklaring voor: de vrouwtjes hebben elkaar hard nodig om grote gastheren met succes te kunnen aanvallen.

Sclerodermus harmandi is een uitzonderlijke sluipwesp. Sluipwespen leggen hun eitjes in of op andere insecten. De sluipwesplarven komen dan uit te midden van een grote voorraad voedsel, namelijk hun gastheer, die ze helemaal opeten. Een vrouwtje is het best af als de gastheren die ze gebruikt alleen haar nakomelingen aan boord hebben. Dan komen die nakomelingen niets te kort en hoeven ze niet met andere larven te concurreren om het voedsel. Dat geldt voor bijna alle soorten sluipwespen.

Joekel

Maar niet voor Sclerodermus harmandi.

Deze sluipwesp valt veel verschillende soorten gastheren aan. Daar zijn lastige jongens bij, zoals larven van de Japanse boktor Monochamus alternatus die in gangen in dennenhout leven. Als een sluipwespvrouwtje zo’n keverlarve vindt, zal ze hem eerst verlammen door een giftige stof te injecteren; vervolgens poetst ze hem schoon. De keverlarve verzet zich hevig en er is een kans dat het wespenvrouwtje haar poging om hem te overmeesteren niet overleeft. In elk geval kost het veel tijd, en pas na enkele dagen of weken kan ze tientallen eitjes op de keverlarve leggen.
Een keverlarve is klein of groot, afhankelijk van zijn leeftijd. Hoe groter de keverlarve, hoe meer sluipwesplarven ervan kunnen leven en hoe groter de nieuwe sluipwespen zijn die daar later, na verpopping, uitkomen. Maar een grote gastheer is ook moeilijk klein te krijgen. Het kost een vrouwtje veel tijd om zo’n joekel te verlammen, het risico dat ze erbij om het leven komt is groot en ze kan haar eitjes niet vlot kwijt.

Gedeelde zorg

Nu blijkt dat vrouwtjes die een grote keverlarve willen gebruiken er goed aan doen om hem samen met een groepje collega’s aan te pakken.

Experimenten van Xiuyun Tang en collega’s laten dat een vrouwtje op een kleine keverlarve de meeste nakomelingen voortbrengt als ze hem helemaal voor zichzelf heeft. Maar op een grote keverlarve heeft ze het meeste succes als andere vrouwtjes meedoen. Want in haar eentje is ze niet tegen hem opgewassen; als vrouwtjes met een stel zijn kunnen ze hem makkelijker verlammen en vlotter eitjes gaan leggen.

En het werk is nog niet afgelopen als de eitjes zijn gelegd. Een vrouwtje bewaakt haar eitjes en zet ze terug op de gastheer als ze eraf gevallen zijn. Komen de sluipwesplarven uit, dan maakt ze gaatjes in de huid van de keverlarve waardoor haar larfjes hun gastheer kunnen leegzuigen. En zitten de larven te dicht op elkaar, dan verplaatst zij ze. Af en toe spuit ze opnieuw gif in om de gastheer rustig te houden. Door die zorg hebben haar nakomelingen een grotere overlevingslans. Als meerdere vrouwtjes dezelfde keverlarve gebruiken, delen ze ook de zorg voor de jongen.
De nakomelingen van een vrouwtje dat met een groep opereert om een grote gastheer aan te pakken moeten deze voedselvoorraad delen met de anderen. Toch houdt zij er gemiddeld meer nakomelingen aan over dan wanneer ze zou proberen hem in haar eentje te benutten.

Dochters

Omdat meerdere vrouwtjes nodig zijn om grote keverlarven de baas te kunnen, denken de onderzoekers, doen de sluipwespmoeders er goed aan om zoveel mogelijk dochters te maken. Vrouwtjes hebben geen vleugels en die dochters blijven dus makkelijk bij elkaar. De moeders maken net voldoende zoons om alle dochters te bevruchten – en daar zijn er maar enkele voor nodig. Ze kunnen het geslacht van hun nakomelingen regelen door het sperma dat ze na een paring opslaan te doseren, want bevruchte eicellen leveren een dochter op, en onbevruchte een zoon. Vandaar die scheve geslachtsverhouding.

In de praktijk

Is deze verklaring bevredigend? Misschien, maar het verhaal is nog niet helemaal rond. Zo is het nog de vraag of sluipwespvrouwtjes in de praktijk samenwerken als ze met een grote gastheer geconfronteerd worden – in de experimenten hadden ze geen keus, want de onderzoekers stelden steeds een kleine of een grote keverlarve bloot aan een enkel sluipwespvrouwtje of een groepje. En zijn er echt zó veel dochters nodig om te verzekeren dat zij, indien nodig, genoeg partners kunnen vinden voor een gezamenlijke aanval?

Hoe dan ook: op de een of andere manier moet het voor vrouwtjes de beste optie zijn om bijna uitsluitend dochters voort te brengen. Anders zou een vrouwtje dat meer zonen maakt dan haar metgezellen via haar zonen een groter aantal kleinkinderen krijgen, en die erven haar neiging om meer zoons te produceren. Dan zou het snel zijn afgelopen met de gewoonte om zo idioot veel dochters te produceren.

Willy van Strien

Foto: Sclerodermus harmandi: enkele vrouwtjes en hun larven op een keverlarve. Baoping Li.

Bronnen:
Tang, X., , L. Meng, A. Kapranas, F. Xu, I.C.W. Hardy & B. Li, 2014. Mutually beneficial host exploitation and ultra-biased sex ratios in quasisocial parasitoids. Nature Communications 5:4942, 12 september. Doi: 10.1038/ncomms5942
Hu, Z., X. Zhao, Y. Li, X. Liu & Q. Zhang, 2012. Maternal care in the parasitoid Sclerodermus harmandi(Hymenoptera: Bethylidae). PLoS ONE 7: e51246. Doi:10.1371/journal.pone.0051246
Liu, Z., B. Xu, L. Li & J. Sun, 2011. Host-size mediated trade-off in a parasitoid Sclerodermus harmandi. PLoS ONE 6: e23260. Doi:10.1371/journal.pone.0023260

Dief in de buurt: veilig idee

Stelende treurdrongo maakt zich nuttig als bewaker

Een treurdrongo jat zijn kostje voor een deel bij elkaar. Van een afstandje beloert hij andere vogels die voedsel aan het zoeken zijn en probeert hun vondsten te stelen. In de Kalahariwoestijn zijn republikeinwevers vaak de dupe. Toch dulden die zo’n dief in de buurt – en met goede reden, melden Bruce Baigrie en collega’s.

In groepjes doorzoeken republikeinwevers de bodem met hun snavel op hapjes als insectenlarven en schorpioenen. Als ze zo bezig zijn kunnen ze niet om zich heen kijken. Ze moeten daarom regelmatig stoppen om te zien of er geen roofvijand – roofvogel of mangoest – in aantocht is. Daarmee verliezen ze zoektijd.
En daar komt de treurdrongo in beeld, zo blijkt: hij maakt zich nuttig als bewaker. Hij gaat vlakbij een groepje foeragerende wevers op een tak zitten en houdt de omgeving in de gaten. Dreigt er gevaar, dan geeft hij een alarmroep en kunnen de wevers vluchten. Baigrie observeerde de vogels en zag dat de republikeinwevers minder vaak om zich heen kijken en meer tijd besteden aan voedsel zoeken als er een treurdrongo op de uitkijk zit.

Geruststellend

Hij ontdekte ook dat een wakende treurdrongo niet alleen roept bij alarm, maar ook regelmatig een speciale roep laat horen als alles veilig is. Hij nam die niets-aan-de-hand-roep op en speelde hem af bij groepjes foeragerende republikeinwevers. Die waren minder oplettend en zochten intensiever naar voedsel als hij dit signaal liet horen.
De drongo profiteert zelf ook van zijn niets-aan-de-hand-roep. Want als de wevers geconcentreerder zoeken, vinden ze meer en valt er ook meer te stelen.
Het werkt goed. Wevers die op voedsel uit gaan voegen zich vaak bij een geruststellend roepende drongo. En als ze na een alarmroep zijn gevlucht, komen ze eerder terug om verder te zoeken als het signaal klinkt dat alles veilig is.

Vals alarm

Maar de wevers moeten wel ‘betalen’ voor de bewaking, want een drongo pakt regelmatig voedsel van hen af. Hij valt een vogel die een prooi te pakken heeft aan of hij laat valselijk een alarmroep horen terwijl er niets aan de hand is en pikt het voedsel dat de vluchtende wevers laten vallen.

De treurdrongo speelt dus eigenlijk een spelletje met de republikeinwevers. Hij helpt hen door te waken als zij foerageren; hij laat een niets-aan-de-hand-roep horen als het veilig is en geeft een alarmsignaal als hij onraad bespeurt. Maar hij misleidt ze ook door af en toe een vals alarm af te geven en hun voedsel te stelen.
Voor de wevers telt de bewaking kennelijk zwaarder dan de diefstal, want ze tolereren een drongo in hun nabijheid.

Willy van Strien

Foto: Dick Daniels (Wikimedia Commons)

Zie ook: gelegenheidsdieven

Bronnen:
Baigrie, B.D., A.M. Thompson & T.P. Flower, 2014. Interspecific signalling between mutualists: food-thieving drongos use a cooperative sentinel call to manipulate foraging partners. Proc. R. Soc. B 281: 20141232, 30 juli online. Doi: 10.1098/rspb.2014.1232
Ridley, A.R., M.F. Child & M.B.V. Bell, 2007. Interspecific audience effects on the alarm-calling behaviour of a kleptoparasitic bird. Biol. Lett. 3: 589-591. Doi: 10.1098/rsbl.2007.0325

De herkenningsriedel van ornaatelfjes

Eigen jongen roepen het juiste wachtwoord, koekoeksjongen niet

Ornaatelfjes hebben een manier om koekoeksjongen te ontmaskeren. Ze kunnen hun ongeboren jongen een wachtwoord aanleren dat een koekoeksjong niet kan nadoen. Toch maken ze hier niet altijd volop gebruik van, laten Sonia Kleindorfer, Diane Colombelli-Négrel en collega’s zien.

Per ongeluk een koekoeksjong grootbrengen in plaats van eigen jongen: het is een drama dat vogelouders kan overkomen. Ook het ornaatelfje, een veelvoorkomende zangvogel uit Oost en Zuid Australië, loopt zo’n risico. Want de Horsfields bronskoekoek legt regelmatig een ei in het nest van de zanger.
Een paartje ornaatelfjes herkent dat vreemde ei niet. De koekoek komt als eerste uit en werkt de eieren van de ornaatelfjes het nest uit. Vervolgens eist hij in zijn eentje de zorg op van zijn pleegouders.

Die krijgt hij niet altijd. Als ornaatelfjes slechts één jong in hun nest zien, zullen ze hem vaak in de steek laten. Ze sparen dan hun krachten en kunnen aan een nieuw nest beginnen. (Dat is anders bij de pleegouders van de gewone koekoek die bij ons voorkomt: zij zullen een koekoeksjong nooit verlaten).

Ongeboren jongen

Maar ornaatelfjes vergissen zich nogal eens. Soms brengen ze een koekoeksjong wel groot. En soms laten ze, omgekeerd, een eigen jong in de steek als dat als enige overblijft. Dat kan makkelijk gebeuren: ze leggen slechts drie eieren en de kans dat er maar één jong opgroeit is niet denkbeeldig.

Toch hebben ornaatelfjes een prachtige manier om een koekoeksjong te ontmaskeren, schrijven Sonia Kleindorfer, Diane Colombelli-Négrel en collega’s. Een broedend vrouwtje leert haar ongeboren jongen een wachtwoord. Na tien dagen broeden gaat zij regelmatig roepen naar de jongen in hun ei. In die roep, die een paar seconden duurt, zit een karakteristiek element dat voor elke vrouwtje anders is.
De jongen blijken dat ‘wachtwoord’ over te nemen. Als ze vijf dagen later uitkomen en om voedsel gaan bedelen, verwerken ze het karakteristieke element in hun gepiep, zo blijkt uit geluidsanalyses. De moeder stopt met roepen zodra de jongen uit zijn.

Hoe vaker de moeder haar roep laat horen, hoe beter de kleintjes het wachtwoord later nadoen. En hoe beter de kleintjes het wachtwoord beheersen, hoe harder de moeder voor ze aan de slag gaat om voedsel te halen. Het vrouwtje roept ook regelmatig naar het mannetje, dat tijdens de broedtijd een schitterend blauwe kleur heeft. Ook hij kent daardoor het wachtwoord en reageert als zijn jongen het laten horen.

Bedelroep

Ligt er een koekoeksei in het nest, dan komt dat na 12 dagen uit, als de moeder de ongeboren jongen twee dagen aan het toeroepen is. Ze stopt daar dan mee. Het koekoeksjong leert op de goede manier bedelen door uit te proberen op welk geluid zijn pleegouders het beste reageren. Maar wat hij ook doet: het wachtwoord ontbreekt aan zijn kreten. Misschien zijn twee dagen te kort om het te leren, misschien is hij er niet toe in staat.
Hoe dan ook: als een jonge vogel het wachtwoord niet laat horen, zijn de ouders meer op hun hoede, slaan ze vaker alarm en dragen ze minder voedsel aan. En de kans dat ze het jong aan zijn lot overlaten is groter.

Doordat een moeder haar eigen jongen een wachtwoord leert en die jongen dat verwerken in hun bedelroep, verminderen ornaatelfjes dus de kans dat ze een koekoeksjong grootbrengen. Het systeem is echter niet feilloos, en soms nemen de ouders toch de verkeerde beslissing.

Je zou verwachten dat de broedende moeders altijd zoveel mogelijk roepen, zodat hun jongen het wachtwoord heel goed leren en de kans op vergissing minimaal is. Toch doen die moeders dat niet.

Roofvijanden luisteren mee

En daar is een goede reden voor, want het geroep trekt de aandacht van roofvijanden, zoals eksters, kraaiachtigen, vossen, katten en ratten. De kans dat een nest wordt leeggeroofd is groot, en hoe vaker een broedend vrouwtje roept, hoe groter de kans op onheil is.
De ornaatelfjes moeten het gebruik van een wachtwoord om koekoeksjongen te kunnen ontmaskeren dus afwegen tegen het gevaar dat ze er roofvijanden mee aantrekken.

En dat is precies wat de vogels doen. Er zijn niet altijd evenveel koekoeken in de buurt. Soms is de kans dat er een koekoeksei in hun nest belandt nihil, soms is het wel 40 procent. Daar blijken de ouders rekening mee te houden.

Meer risico

De onderzoekers speelden bij sommige nesten het opgenomen geluid van een zingende koekoek af en bij andere nesten de zang van een onschuldige zangvogel, de twijgdoornsnavel. Bij weer andere nesten hielden ze het stil.
In nesten waarbij het stil was riepen de ornaatelfjes bijna tien keer per uur naar hun ongeboren jongen, en in de nesten waar de twijgdoornsnavel te horen was deden ze dat evenveel. Maar hoorden ze een koekoek, dan verdubbelden ze het aantal roepjes. Ze nemen dus meer risico als de kans groter is dat ze met een koekoeksjong worden opgezadeld. Maar het gevolg is wel dat hun jongen het wachtwoord dan extra goed leren en dus later makkelijker van een koekoeksjong te onderscheiden zijn. Kortom: horen ze een koekoek in de buurt, dan zorgen ze dat de kans op vergissing extra klein is.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Ornaatelfje, vrouwtje en jong. Nevil Lazarus (Wikimedia Commons)
Klein: Horsfields bronskoekoek. Aviceda (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Kleindorfer, S., C. Evans & D. Colombelli-Négrel, 2014. Females that experience threat are better teachers. Biology Letters, 7 mei online. Doi: 10.1098/rsbl.2014.0046
Kleindorfer, S., H. Hoi, C. Evans, K. Mahr, J. Robertson, M.E. Hauber, D. Colombelli-Négrel, 2014.  The cost of teaching embryos in superb fairy-wrens. Behavioral Ecology 25: 1131-1135. Doi: 10.1093/beheco/aru097
Colombelli-Négrel, D., M.E. Hauber, J. Robertson, F. J. Sulloway, H. Hoi, M. Griggio & S. Kleindorfer, 2012. Embryonic learning of vocal passwords in superb fairy-wrens reveals intruder cuckoo nestlings. Current Biology 22: 2155–2160. Doi: 10.1016/j.cub.2012.09.025

Vorstelijk onthaal

Rupsen van blauwtjes misleiden mieren met geur en geluid

Rupsen van pimpernelblauwtjes en gentiaanblauwtjes leven als parasieten in een mierennest, profiterend van de mierenmaatschappij. De mieren hebben niets in de gaten omdat de rupsen dezelfde geur dragen als zij. De rupsen houden de mieren zelfs dubbel voor de gek, schrijven Marco Sala en collega’s, want ze doen ook nog eens het geluid van een mierenkoningin na. Op een uitgekiende manier.

De vrouwtjes van de blauwtjes leggen ’s zomers eitjes op de bloemen van hun waardplanten. Voor het pimpernelblauwtje is dat de grote pimpernel, het gentiaanblauwtje kiest de klokjesgentiaan. De jonge rupsjes eten een of twee weken van de bloemen. Dan laten ze zich op de grond vallen en wachten tot er een mier langskomt die hen meeneemt naar het nest; daarin kunnen ze verder opgroeien.
Die vondelingstrategie is nogal riskant. Lang niet alle rupsen worden gevonden, geadopteerd en geaccepteerd. Maar de rupsen die in een mierennest worden opgenomen, zitten gebeiteld. Ze leven in een klein paradijs: het is er droog en warm en tamelijk veilig voor roofvijanden. En er is voedsel beschikbaar. De blauwtjes hebben zich volkomen afhankelijk gemaakt: de rupsen kunnen alleen maar opgroeien in een mierennest.

Geurprofiel

De twee blauwtjes buiten de mieren op verschillende manieren uit. De rups van het pimpernelblauwtje gedraagt zich als een rover en eet mierenlarven op. De rups van het gentiaanblauwtje is geraffineerder. Hij laat zich door de werksters voeden alsof hij een mierenlarve is; hij gedraagt zich als een koekoeksjong.
De rupsen verblijven elf of 23 maanden in het nest en worden in die tijd honderd keer zo zwaar als ze bij aankomst waren. Dan verpoppen ze en tenslotte vertrekken ze als volwassen vlinder. Bovengronds begint de cyclus opnieuw.

En de mieren, zitten die al die tijd te suffen? Dat doen ze doorgaans niet, maar deze indringers kunnen ze niet ontmaskeren omdat ze het geurprofiel van de mierenkolonie nabootsen, zo was al langer bekend. De mieren beschouwen hen daardoor als eigen.

Rommelend geluid

Nu blijkt uit onderzoek van Marco Sala en collega’s dat de rupsen bovendien eerbied afdwingen door het geluid te imiteren dat een koningin maakt. Voor een koningin zijn werksters tot alles bereid.
Het team deed onderzoek aan vlinders en mieren afkomstig van natte graslanden in Noord Italië, waar zowel grote pimpernel als klokjesgentiaan groeien. Pimpernelblauwtje en gentiaanblauwtje parasiteren daar op dezelfde gastheer, de moerassteekmier. Die leeft in kolonies met meerdere koninginnen. De onderzoekers namen het geluid op van mieren (zowel werksters als koninginnen) en rupsen (voor en na adoptie). Ze speelden de geluiden af om te zien hoe mierenwerksters erop reageren.

De mieren ‘striduleren’ door een stekel op hun achterlijf over een harde, geribbelde plaat te strijken. Dat geeft een rommelend geluid. Het geluid van een koningin is lager en luider dan dat van de werksters, en het wekt een sterke reactie bij haar werksters op. Lieten de onderzoekers het geluid van een koningin klinken uit een begraven speaker, dan gingen werksters op de plek van de speaker af, betastten die plek met hun antennen en namen een beschermende houding aan.

Luidruchtig of juist niet

De rupsen van pimpernelblauwtje en gentiaanblauwtje maken min of meer dezelfde geluiden als de mieren, maar ze doen dat op een andere manier: door lucht in hun luchtbuisjes samen te persen. Het rupsengeluid lijkt meer op het geluid van een koningin dan op dat van een werkster.
Rupsen maken het geluid vooral als ze iets van de mieren gedaan moeten krijgen, laat het onderzoek van Sala zien.

Wachtend op adoptie is een rups van het pimpernelblauwtje luidruchtig. De werksters reageren op zijn ‘geroep’ zoals op koninginnengeluid, al is hun reactie wat minder sterk. De rups lijkt te moeten roepen om de mieren over te halen om hem mee te nemen. Dat doen ze namelijk niet zomaar. Er komt een ritueel bij kijken dat uren kan duren. Het geurprofiel van deze rupsen is kennelijk niet goed genoeg. De rupsen produceren nectar om de mieren te paaien, maar ook dat is niet voldoende.

Een rups van het gentiaanblauwtje laat zich voor adoptie nauwelijks horen. Zijn geurprofiel is in orde, dus de mieren nemen hem makkelijk mee. Geluid voegt voor hem niet zoveel toe.

In het nest

Eenmaal in het nest houdt een rups van het pimpernelblauwtje zich veel rustiger. Met zijn roversstrategie moet hij ook niet opvallen. Hij leeft verborgen in een kamertje achteraf en gaat er af en toe op uit om mierenlarven te eten.

Een rups van het gentiaanblauwtje – met zijn strategie van koekoeksjong – vraagt na adoptie juist alle aandacht. Hij mengt zich onder de mierenlarven en bedelt net als zij om voer. De mierenlarven maken daar geen geluid bij, maar de indringer wel. Werksters reageren daar net zo sterk op als op het geluid van een koningin. Door het geluid van een koningin na te doen krijgt een rups een hoge status, stellen de onderzoekers, en zo is hij verzekerd van goede zorg.

Voorkeursbehandeling

Het berggentiaanblauwtje houdt er, net als het gentiaanblauwtje, een koekoekstrategie op na. De rupsen leven in het nest van de kokermier. Ook zij doen het geluid van een koningin na en dat wordt beloond met een voorkeursbehandeling, ontdekte hetzelfde onderzoeksteam enkele jaren geleden. Als voedsel schaars is, krijgt zo’n rups als eerste te eten; wordt het nest verstoord, dan wordt hij als eerste in veiligheid gebracht. Dat zou voor rupsen van het gentiaanblauwtje ook wel eens kunnen gelden.
De rupsen van deze ‘mierenblauwtjes’ zijn niet zomaar te gast in het mierennest. Het zijn gasten die een vorstelijke behandeling krijgen. Of eigenlijk: afdwingen.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Pimpernelblauwtje. Chris van Swaay/de Vlinderstichting
Klein: Moerassteekmier. April Nobile (Wikimedia Commons)

Bekijk een Engelse documentaire over mierenblauwtjes

Bronnen:
Sala, M., L.P. Casacci, E. Balletto, S. Bonelli & F. Barbero, 2014. Variation in butterfly larval acoustics as a strategy to infiltrate and exploit host ant colony resources. PLoS ONE 9: e94341, 9 april online. Doi: 10.1371/journal.pone.0094341
Thomas, J.A., K. Schönrogge, S. Bonelli, F. Barbero & E. Balletto, 2010. Corruption of ant acoustical signals by mimetic social parasites. Maculinea butterflies achieve elevated status in host societies by mimicking the acoustics of queen ants. Communicative & Integrative Biology 3: 169-171. Doi: 10.4161/cib.3.2.10603
Barbero, F., S. Bonelli, J.A. Thomas, E. Balletto & K. Schönrogge, 2009. Acoustical mimicry in a predatory social parasite of ants. The Journal of Experimental Biology 212: 4084-4090. Doi: 10.1242/jeb.032912
Barbero, F., Thomas, J. A., Bonelli, S., Balletto, E. & K. Schönrogge, 2009. Queen ants make distinctive sounds that are mimicked by a butterfly social parasite. Science 323: 782-785. Doi: 10.1126/science.1163583

Stinkend pleegjong

Jonge kuifkoekoek weert roofvijanden uit het nest van z’n pleegouders

Voor zwarte kraaien kan een kuifkoekoeksjong een aanwinst zijn, schrijven Daniela Canestrari en collega’s. Zijn stank houdt roofvijanden op afstand.

Zwarte kraaien in Noord Spanje laten zich gebruiken, zo lijkt het. In bijna driekwart van hun nesten leggen kuifkoekoeken een of enkele eieren, met de bedoeling dat de zwarte kraaien de jongen grootbrengen – en die laten het zo maar gebeuren. Ze jagen kuifkoekoeken niet weg, accepteren hun eieren en zorgen voor de koekoeksjongen.
Vreemd? Volgens Daniela Canestrari en collega’s niet. Want een jonge kuifkoekoek beschermt het nest van zijn pleegouders tegen roofvijanden.

Zwarte kraaien zijn flinke vogels die hun mannetje wel staan, zou je denken. Toch zijn er nogal wat roofvijanden die het op hun eieren en jongen hebben voorzien: katten, steenmarters, haviken, buizerds, raven, gaaien en zwarte kraaien zelf. In slechte jaren mislukken de meeste nesten doordat ze worden leeggeroofd.

Smurrie

Maar de kans op mislukken blijkt veel kleiner te zijn als er een jonge kuifkoekoek aan boord is. Want als die wordt lastiggevallen, scheidt hij een bijtende, stinkende smurrie af. Het lijkt op poep, maar dat is het niet; het komt uit een speciale klier. Die smurrie ontneemt roofvijanden alle lust om toe te slaan, denken de onderzoekers. Ze boden halfwilde katten, tamme kraaien en valken uit een valkenhouderij vlees aan dat met dit goedje was ingesmeerd. De dieren aten er niet van. Roofvijanden zullen een nest met zo’n viezerik aan boord gauw verlaten, is dan ook het idee. Ook de jonge kraaien ontkomen dan.

Een kuifkoekoeksjong beschermt een kraaiennest dus tegen roofvijanden. Dat vergroot de kans dat een nest lukt, dat wil zeggen dat er uiteindelijk een of meer jonge kraaien zullen uitvliegen.

Extra last

Er staat wel iets tegenover. De pleegouders moeten het vreemde jong verzorgen naast hun eigen kroost. Nu is een jonge kuifkoekoek niet zo veeleisend. Hij laat de jonge kraaien met rust. Hij is kleiner dan zij, eet minder en is sneller zelfstandig. Daardoor vormt hij niet zo’n zware last voor zijn pleegouders als een jong van de bekendere gewone koekoek die eieren legt in het nest van zangvogeltjes. Dat koekoeksjong gooit zijn pleegbroertjes en –zusjes uit het nest, wordt groter dan zijn pleegouders en vraagt veel voedsel.
Maar toch kan een kraaienpaar de extra zorg voor een pleegjong niet helemaal aan en daardoor komen hun eigen jongen wat tekort. Uit een kraaiennest zonder kuifkoekoek vliegen gemiddeld twee à drie jongen uit, uit een nest met een kuifkoekoekje erin maar twee.

Net als andere koekoeken parasiteren kuifkoekoeken op de broedzorg van de gastheer bij wie ze hun jongen onderbrengen. De aanwezigheid van een kuifkoekoekje in het nest is een last voor zwarte kraaien en gaat ten koste van hun jongen. Maar: de kans dat het hele nest aan rovers verloren gaat is veel kleiner. Dat kan opwegen tegen de lasten, zeker wanneer er veel roofvijanden zijn.
Een jonge kuifkoekoek is dus niet alleen een profiteur, maar ook een beschermer. Dat zal de reden zijn dat de zwarte kraaien tolerant zijn tegenover kuifkoekoeken.

Eksters

Ook eksters worden door kuifkoekoeken gebruikt als pleegouders en zij lijden daar meer onder dan kraaien. Uit eksternesten met een koekoeksjong vliegen weinig jonge eksters uit. Misschien beschermt een pleegjong ook eksternesten wel tegen roofvijanden, maar daar hebben de jonge ekstertjes weinig aan. Zij maken sowieso weinig kans. Eksters verdedigen hun nest dan ook tegen kuifkoekoeken en een vreemd ei gooien ze er vaak uit.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Nest met jonge kraaien en rechts een jonge kuifkoekoek. Vittorio Baglione
Klein: Volwassen kuifkoekoek. Uit Naumann Encyclopedia 1905 (via Wikimedia Commons)

Zie ook: halfhartige pleegouders

Bronnen:
Canestrari, D., D. Bolopo, T.C.J. Turlings, G. Röder, J.M. Marcos & V. Baglione, 2014. From parasitism to mutualism: unexpected interactions between a cuckoo and its host. Science 343: 1350-1352. Doi: 10.1126/science.1249008
Soler, J.S. & M. Soler, 2000. Brood-parasite interactions between great spotted cuckoos and magpies: a model system for studying coevolutionary relationships. Oecologia 125: 309–320. Doi: 10.1007/s004420000487

Macabere opdracht

Sluipwesplarve maakt spin tot zijn slaaf

Stanislav Korenko en collega’s beschrijven drie sluipwespen die hun gastheer, een spin, dwingen om een ongewoon web te maken, een bouwwerk waarin de sluipwesp veilig kan verpoppen.

Kruisspinnen en komkommerspinnen die worden geparasiteerd door een sluipwesplarve zijn ten dode opgeschreven. Maar voor zo’n spin sterft krijgt hij nog een klusje opgedragen: onder invloed van de volgroeide sluipwesplarve maakt hij een constructie van draden waarin die larve veilig kan verpoppen.
Het is een voorbeeld van hoe parasieten hun gastheer kunnen manipuleren. Verschillende sluipwespen ‘bestellen’ verschillende bouwsels, laten Stanislav Korenko en collega’s zien.

De onderzoekers beschrijven de manipulaties van drie soorten sluipwespen: Polysphincta boops, Polysphincta tuberosa en Sinarachna pallipes.

Volwassen sluipwespen leven vrij; hun larven zijn parasitair en hun gastheren sterven als ze volgroeid zijn.
De drie zijn Europese soorten, maar ze hebben geen Nederlandse naam. Hun slachtoffers – de andere spelers in dit verhaal – zijn bekender: de kruisspin, de gewone komkommerspin, de bonte komkommerspin en de tweelingkomkommerspin.

Drama

Sluipwespvrouwtjes zoeken een spin om daar een eitje op te leggen; de larve die eruit komt klampt zich aan het achterlijf van de spin vast en voedt zich met vloeistoffen die hij uit zijn slachtoffer opzuigt. Die blijft voorlopig leven en weeft zijn normale, vlakke wielweb om prooien te vangen.
Pas als de sluipwesplarve volgroeid is, voltrekt zich het echte drama. De ongelukkige spin gaat opeens een heel ander web bouwen, een stevige ruimtelijke structuur zonder kleefdraden. Als dat bouwsel af is, maakt de sluipwesplarve zijn gastheer dood, zuigt hem helemaal leeg en verpopt in het driedimensionale ‘coconweb’. Daar is de sluipwesppop beschut tegen weer en wind en tegen roofvijanden. Uiteindelijk komt er een volwassen sluipwesp te voorschijn.

Waarschijnlijk dwingen sluipwesplarven de spinnen tot hun macabere werk door stofjes in te spuiten die inwerken op hun zenuwstelsel.

Verschillende opdrachten

Korenko laat zien dat de sluipwesplarve bepaalt hoe het coconweb eruit gaat zien. In opdracht van Polysphincta boops en Polysphincta tuberosa maakt een spin namelijk een ander bouwsel dan wanneer hij werkt voor Sinarachna pallipes.

De beide Polysphincta-soorten krijgen een dicht geweven constructie waarin ze in horizontale positie verpoppen. Deze larven spinnen zelf nog een vrij losse cocon om zich heen.

Een Sinarachna-larve dwingt de spin om een los web te weven waarin hij zelf nog een stevige rechtopstaande cocon bouwt om in te verpoppen.
Ongeparasiteerde vrouwtjesspinnen bouwen soms ook een ruimtelijk web, maar dat is dan bestemd als veilige plaats voor hun eitjes.

Deze sluipwespen zijn parasieten van de ergste soort. Ze zuigen hun gastheer niet alleen letterlijk uit, maar laten hem eerst nog slavenarbeid verrichten.
Vanuit de sluipwesp gezien is het natuurlijk een verrekt knap staaltje van manipulatiekunst.

In het veld draagt een klein deel van de kruisspinnen en komkommerspinnen zo’n sluipwesplarve bij zich.

Willy van Strien

Foto’s:
Bovenste drie: Stanislav Korenko.
Volgroeide larve van sluipwesp Polysphincta tuberosa.
Komkommerspin met larve van Sinarachna pallipes; het ‘wormpje’ linksonder op het lijf van de spin.
Pop van Sinarachna pallipes in beschermend coconweb.
Onderste: Hectonichus (Wikimedia Commons). Volwassen sluipwesp Polysphincta boops.

Bron:
Korenko, S., M. Isaia, J. Satrapová & S. Pekár, 2013. Parasitoid genus-specific manipulation of orb-web host spiders (Araneae, Araneidae). Ecological Entomology, 17 oktober online. Doi: 10.1111/een.12067

Angstaanjagende outfit

Veel koekoeken zien eruit als een roofvogel

Veel koekoek-soorten jagen broedende vogels schrik aan doordat ze op een roofvogel lijken, laten Thanh-Lan Gluckman en Nicholas Mundy zien. Als de geschrokken vogels opvliegen, heeft een koekoek vrij spel.

Als er een koekoek overvliegt, zie je die gauw voor een sperwer aan. Dezelfde gestreepte buik, gele ogen en poten, vorm en manier van vliegen.
Die gelijkenis is niet voor niets. Een koekoekvrouwtje moet haar ei kwijt in het nest van een zangvogel, bijvoorbeeld een kleine karekiet, graspieper of heggenmus. De beoogde gastouders zitten letterlijk bovenop hun nest, maar met haar roofvogel-uiterlijk kan de koekoek, die voor de vogels volkomen ongevaarlijk is, hen in paniek brengen. De ouders vliegen op – en het nest is vrij toegankelijk.

Streepjes

Onze gewone koekoek, Cuculus canorus, is niet de enige die als roofvogel vermomd is, zoals Thanh-Lan Gluckman en Nicholas Mundy laten zien. Er komen in Afrika, Azië en Australië 58 soorten koekoeken voor die hun jongen laten grootbrengen door andere vogels en daarvan hebben er 35 gestreepte buikveren. Er zijn ook 83 soorten koekoeken die zelf hun kroost verzorgen, en daarvan zijn er maar vier gestreept.

Het ene streepje is het andere niet. Gluckman en Mundy vergeleken details van het streeppatroon van vijf koekoeksoorten die andere vogelouders inschakelen met dat van roofvogels; ze analyseerden de korreligheid.

De vijf koekoeken blijken allemaal een of enkele roofvogelsoorten na te bootsen die in hun gebied leven en op andere vogels jagen. Maar ze lijken niet op roofvogels uit een ander gebied. Ze doen zich dus voor als roofvogels die daadwerkelijk een gevaar zijn voor de plaatselijke gastouders.
Zo lijkt de geelkeelkoekoek uit midden Afrika goed op de kaalkopkiekendief uit hetzelfde gebied. De gestreepte Piet-van-Vliet uit India en Zuidoost Azië lijkt op de Australische havik en op de kleine sperwer die allebei op Zuidoost-Aziatische eilanden voorkomen. En de grijze langstaartkoekoek uit Afrika lijkt zo treffend op de Afrikaanse koekoekswouw, dat die wouw zelfs naar de koekoek genoemd is!

Maar werkt het vermommingstrucje ook?

Voorzichtig

Onze gewone koekoek heeft er in elk geval een beetje succes mee. Kleine karekieten, belangrijke gastouders, kunnen een koekoek herkennen en meestal proberen ze haar te verjagen. Maar ze zijn wel voorzichtig, hebben Justin Welbergen en Nick Davies ontdekt. Ze durven niet altijd op een koekoek af te gaan. Want een vergissing – tóch een sperwer – zou fataal zijn. Dus soms vluchten ze en geven ze een koekoek vrij spel.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: gewone koekoek, Vogelartinfo (Wikipedia/Creative Commons)
Klein, midden: koekoek (boven) bootst sperwer (onder) na, Chiswick Chap (Wikipedia/Creative Commons)
Klein, onder: Afrikaanse koekoekswouw, Neil Crawford (Wikipedia/Creative Commons)

Bronnen:
Gluckman, T.-L. & N.I. Mundy, 2013. Cuckoos in raptors’ clothing: barred plumage illuminates a fundamental principle of Batesian mimicry. Animal Behaviour, 16 oktober online. Doi: 10.1016/j.anbehav.2013.09.020
Welbergen, J.A. & N.B. Davies, 2011. A parasite in wolf’s clothing: hawk mimicry reduces mobbing of cuckoos by hosts. Behavioral Ecology 22: 574-579. Doi: 10.1093/beheco/arr008

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑