Het was zo eenvoudig begonnen

Evolutie en Biodiversiteit

Pagina 26 van 42

Insectenkerkhof

Droevige rol voor beestjes die op kleverige planten afkomen

Akelei Aquilegia eximia lokt roofinsecten met lijkjes

Waarom zijn sommige soorten planten zo kleverig? Eric LoPresti en collega’s hebben een antwoord op die vraag, in elk geval voor een akelei uit Californië. Dankzij de plakkerige haartjes is deze plant beschermd tegen plantenetende insecten. Ten koste van onschuldige beestjes.

Exemplaren van de akelei Aquilegia eximia uit Californië zijn ’s zomers overdekt met insectenlijkjes. De ongelukkige beestjes zijn niet toevallig op de zeer kleverige planten beland, blijkt uit proeven van Eric LoPresti en collega’s. De plant oefent een aantrekkingskracht op de insecten uit en zij lopen in de val. Waarschijnlijk ruikt de plant lekker.
En waarom vangt de akelei die insecten dan?
Het gaat niet om die insecten zelf, want de akelei is geen vleesetende plant. Het is de planten te doen om de roofinsecten die op de verse lijkjes af komen, zo blijkt.

Roofinsecten

De planten hebben namelijk te lijden van rupsen die bloemknoppen, bloemen en vruchtjes vreten. Van zaadzetting komt dan niets meer terecht. De planten willen de rupsen dus kwijt.
De plakkerigheid helpt niet direct, want de rupsen hebben er geen last van. Maar de roofinsecten die op het insectenkerkhof afkomen helpen wel. De rupsen zijn van een mot, en behalve de vastgeplakte insecten eten de roofinsecten ook de eitjes van die mot en de jonge rupsen. En misschien jagen ze rupsen weg of schrikken ze mottenvrouwtjes af die eitjes op de plant willen leggen. De roofinsecten lopen over de plant zonder hinder te hebben van de kleverige haartjes.

Kleverige soorten

Om te laten zien dat de dode beestjes inderdaad roofinsecten lokken die vervolgens de plant ontdoen van hongerige rupsen, haalden de biologen de insectenlijkjes van een aantal planten af. Op zulke planten troffen ze vervolgens minder rovers aan. De bloemen en vruchtjes van die planten waren er slechter aan toe.
Planten en roofinsecten werken dus samen. De planten bieden de roofinsecten volop voedsel, de roofinsecten bevrijden de planten van rupsen. De beestjes die iets lekker ruiken, daar op af gaan en vervolgens vastgeplakt aan hun eind komen, spelen slechts een droevige bijrol.
Er zijn nogal wat kleverige plantensoorten en misschien zijn daar meer soorten bij die zich zo tegen hun belagers wapenen.

Willy van Strien

Foto: David A. Hofmann (Creative Commons)

Bron:
LoPresti, E.F., I.S. Pearse & G.K. Charles, 2015. The siren song of a sticky plant: columbines provision mutualist arthropods by attracting and killing passerby insects. Ecology, 13 juli online. Doi: 10.1890/15-0342.1

Nageslacht door noodgreep

Eenzame platworm injecteert sperma in zijn kop

Platworm Macrostomum hystrix injecteert sperma in eigen kop

Sommige dieren moeten de gekste toeren uithalen om zich voort te planten. De tweeslachtige platworm Macrostomum hystrix bijvoorbeeld. Hij kan zichzelf bevruchten en doet dat op een in onze ogen gruwelijke wijze: hij injecteert zijn sperma in zijn kop. Het kan soms niet anders, schrijven Steven Ramm en collega’s.

Het kleine platwormpje Macrostomum hystrix uit de zee, slechts 1 millimeter lang, is man en vrouw tegelijk, dus tweeslachtig oftewel hermafrodiet. Elk diertje kan sperma geven en ontvangen. Dat is bij platwormen, regenwormen en slakken niets bijzonders en het heeft gevolgen voor hun gedrag die je in eerste instantie niet zou verwachten.

Zo is een paring niet altijd een kwestie van gelijk oversteken. Bij veel tweeslachtige diersoorten spelen partners namelijk liever de mannelijke dan de vrouwelijke rol. Zaadcellen hebben ze in overvloed en elke keer als ze een ander van sperma voorzien kan dat nakomelingen opleveren waarvan ze de vader zijn. Maar ze hebben slechts een beperkte hoeveelheid eicellen in voorraad en een enkele spermagift is genoeg om die te bevruchten. Daarna hoeven ze niets meer.

Penisduel

Dan kan een paring de vorm aannemen van een penisduel: beide partners proberen elkaar met hun penis te raken om sperma over te dragen en tegelijk de penis van de ander te ontwijken. Een dier dat zijn partner weet te raken, levert het sperma niet netjes af in diens vrouwelijke geslachtsopening, maar brengt het zo snel mogelijk ergens aan. Partners van de zeeplatworm Pseudobiceros bedfordi proberen het op elkaars huid te smeren. De zaadcellen vreten zich vervolgens naar binnen en zwemmen naar de eicellen toe. En parende exemplaren van de zeeplatworm Pseudoceros bifurcus spuiten het sperma bij elkaar in met een naaldvormige penis. Het is niet zachtzinnig, maar de wonden helen wel.

Zelfinjectie

Macrostomum hystrix voert ook zo’n duel uit, getuige de naaldvormige penis die hij heeft. Het wormpje is doorzichtig, dus onder de microscoop is zichtbaar waar sperma na een paring terecht is gekomen. Dat is meestal ergens in het onderlijf of in het midden, waar de eicellen zich bevinden.

De platworm kan ook zijn eigen eicellen bevruchten. Een goede optie is dat niet, want zelfbevruchting levert minder nakomelingen op dan een paring en hun overlevingskans is kleiner, hebben Steven Ramm en collega’s laten zien. Maar een diertje dat geen soortgenoten ontmoet en dus geen sperma dreigt te ontvangen, gaat er uiteindelijk toch toe over: beter weinig nakomelingen dan helemaal geen. Hij moet dan zijn sperma bij zichzelf injecteren, anders bereikt het zijn eicellen niet.

Gekke plaats

Nu meldt Ramm dat de diertjes het sperma op een wel heel merkwaardige plaats bij zichzelf inspuiten: hij vindt het sperma na een zelfbevruchting meestal terug in de kop!

Het klinkt gruwelijk, maar kennelijk kunnen de platwormen met hun penis, die helemaal achteraan zit, alleen hun kop bereiken. Het is een gekke plaats voor bevruchting – maar het kan niet anders. En het werkt.

Willy van Strien

Foto: Macrostomum hystrix; de bollen zijn bevruchte eitjes die zich ontwikkelen. Lukas Schärer

The Universe News bespreekt het onderzoek
Zo ziet het penisduel van Pseudobiceros bedfordi er uit; de platwormen hebben een dubbele penis.

Bronnen:
Ramm, S.A., A. Schlatter, M. Poirier & L. Schärer, 2015. Hypodermic self-insemination as a reproductive assurance strategy. Proc. R. Soc. B 282: 1811. Doi: 10.1098/rspb.2015.0660
Ramm, S.A., D.B. Vizoso & L. Schärer, 2012. Occurrence, costs and heritability of delayed selfing in a free-living flatworm. Journal of Evolutionary Biology 25: 2559–2568. Doi: 10.1111/jeb.12012
Michiels, N.K. & L.J. Newman, 1998. Sex and violence in hermaphrodites. Nature 391: 647. Doi: 10.1038/35527

Man met een luchtje

Orchideeënbij pronkt met zorgvuldig verzamelde geuren

Orchideebij verzamelt luchtjes

Mannetjes van orchideeënbijen hebben een unieke manier om indruk te maken op vrouwtjes: ze verzamelen geuren. Ze werken hun hele leven aan een geurmengsel dat steeds omvangrijker en complexer wordt, schrijven Thomas Eltz en collega’s, en laten dat geurboeket los tijdens de balts.

Een prachtige kleur met metaalglans is voor mannelijke orchideeënbijen kennelijk niet genoeg om vrouwtjes te verleiden. Ze moeten ook lekker ruiken. Orchideeënbijen (Euglossini, zo’n 200 soorten) komen voor in tropisch Amerika. Ze leven niet in kolonies, zoals de honingbij, maar op zichzelf. Mannetjes nemen een territorium in en proberen bij vrouwtjes in de smaak te vallen.
Een zelfgemaakt parfum zorgt daarbij voor een onweerstaanbaar luchtje. Het parfum bestaat uit een mengsel van geuren die de mannetjes hebben verzameld bij bloemen, rottend hout, wondsap van bomen en – vreemd genoeg -poep.

Verrijkt vet

Er zijn ongeveer 650 soorten orchideeën die hun voordeel doen met de verzameldrift van de orchideeënbijen. Ze laten zich uitsluitend door deze mannelijke bijen bestuiven, in ruil voor een kostbare geur: een vorm van samenwerking tussen bij en orchidee.

Orchideebij met vergrote achterpotenDe bijen vangen de vluchtige geuren door een vettig goedje op een welriekend oppervlak te spugen. De geurstoffen trekken in het vet. Met hun poten proppen de bijen het verrijkte vet vervolgens in speciale zakken aan hun sterk vergrote achterpoten. Regelmatig halen ze opgeslagen geurvet weer te voorschijn om opnieuw luchtjes in te sluiten, ontdekten Thomas Eltz en collega’s. Zo leggen ze stukje bij beetje een omvangrijk en complex geurmengsel aan.

Vrouwtjes

Waar ze het voor doen, bleef lang onduidelijk. Maar Eltz denkt dat het is om vrouwtjes te verleiden. Een mannetje dat wil paren voert een balts uit in zijn territorium. Daarbij maakt hij zweefvluchten waarbij hij zijn poten op een karakteristieke manier beweegt. Onder zijn lijf vegen de rechter- en linker middenpoot beurtelings langs de zakken van de tegenoverliggende achterpoot. Bosjes haren op de middenpoten nemen daarbij wat vet op. De wapperende vleugels verspreiden vervolgens de geuren die vrijkomen.
Proeven in het lab laten zien, dat vrouwtjes daar op af komen. Op grond van de geur, is het idee, weten ze geschikte mannetjes op te sporen.

Ze kunnen allereerst vaststellen of ze met een mannetje van de eigen soort te maken hebben. Elke soort orchideeënbij heeft namelijk een kenmerkend geurboeket van tientallen bestanddelen. De soorten Euglossa dilemma en Euglossa viridissima bijvoorbeeld lijken uiterlijk sprekend op elkaar, maar aan de geur zijn ze te onderscheiden. Dat betekent dat de mannetjes hun geurmengsel zorgvuldig samenstellen: alle bestanddelen in precies de juiste verhoudingen.

Overlever

Waarschijnlijk is een goede geur daarbij ook een teken van kwaliteit, schrijft Eltz nu. De mannetjes van een soort verschillen onderling in de intensiteit en complexiteit van hun geur, en er zijn in verhouding weinig mannetjes die hoog scoren. Dat is geen wonder, want het kost veel tijd en energie om alle geurcomponenten, die schaars zijn, te vinden en te verzamelen. De mannetjes blijven er hun hele leven mee bezig en hoe ouder een mannetje is, hoe intenser en complexer de geur is die hij al baltsend verspreidt. Een oudere man is een bewezen overlever, dus waarschijnlijk heeft zo’n man een goede erfelijke kwaliteit die zijn nakomelingen zullen erven. Een goed ruikende man is, kortom, aantrekkelijk.

Maar we moeten nog wachten op het bewijs dat vrouwtjes inderdaad een voorkeur hebben voor mannetjes met een sterke lucht.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Euglossa dilemma mannetje. Bob Peterson (Wikimedia Commons)
Klein: Euglossa viridissima mannetje. Thomas Eltz

Bronnen:
Eltz, T., C. Bause, K. Hund, J.J.G. Quezada-Euan & T. Pokorny, 2015. Correlates of perfume load in male orchid bees. Chemoecology 25:193-199. Doi: 10.1007/s00049-015-0190-9
Eltz. T., Y. Zimmermann, J. Haftmann, R. Twele, W. Francke, J.J.G. Quezada-Euan & K. Lunau, 2007. Enfleurage, lipid recycling and the origin of perfume collection in orchid bees. Proc. R. Soc. B 274: 2843-2848. Doi: 10.1098/rspb.2007.0727
Eltz, T., D.W. Roubik & M.W. Whitten, 2003. Fragrances, male display and mating behaviour of Euglossa hemichlora: a flight cage experiment. Physiological Entomology 28: 251-260. Doi: 10.1111/j.1365-3032.2003.00340.x

Vers bloed

Zebramangoesten ontketenen oorlog om incest te vermijden

Zebramangoest leeft in familiegroepen

Zebramangoesten leven vaak in groepen waar iedereen familie van elkaar is. Dan is het moeilijk om incest te vermijden. Toch weten de dieren inteelt aardig te beperken, ontdekten Hazel Nichols en Jennifer Sanderson.

Jongen die uit nauw verwante ouders worden geboren, zijn gemiddeld minder gezond dan jongen van ouders die geen naaste familie van elkaar zijn. Dat is een probleem voor zebramangoesten.
Deze kleine roofdieren, verwant aan stokstaartjes, leven in hechte familiegroepen. Jonge dieren blijven wonen in de groep waarin ze zijn geboren totdat ze al lang en breed volwassen zijn en vaak zelfs levenslang. Immigranten accepteert een groep niet. En zo kan het gebeuren dat iedereen familie van elkaar is: vader of moeder, opa of oma, zoon of dochter, kleinzoon of kleindochter, broer of zus, oom of tante, neef of nicht. Incest is onvermijdelijk.

Toch weten de dieren er nog het beste van te maken, laten Hazel Nichols en Jennifer Sanderson zien. Beiden behoren tot een team van onderzoekers dat al twintig jaar een populatie zebramangoesten in Oeganda intensief bestudeert. De populatie telt meerdere familiegroepen van gemiddeld twintig individuen. De onderzoekers kennen de dieren individueel en dankzij dna-onderzoek kennen ze ook de familierelaties.

Stiekem paren

Drie tot vier keer per jaar worden de vrouwen van een groep tegelijk vruchtbaar. De dominante, oudere mannen nemen een of enkele vruchtbare vrouwen onder hun hoede, paren met hen en proberen te voorkomen dat een ander dat ook doet.
De mannen eigenen zich niet zomaar partners toe, laat Sanderson zien, maar kiezen vrouwen uit de groep aan wie ze het minst nauw verwant zijn. Vrouwen op hun beurt hebben seks met hun bewaker. Maar stiekem paren ze vaak ook met andere mannen. En als ze dat doen, dan zoeken ze mannen uit die in de familiestamboom verder van hen af staan dan hun vaste partner. Zo weten mannen en vrouwen ernstige incest te beperken.

En er is nog iets dat meer zoden aan de dijk zet. Vrouwen zorgen regelmatig voor echt vers bloed: een op de vijf jongen heeft een vader die niet tot de groep behoort.

Oorlog

Maar daar moeten de dames veel voor over hebben. Ze kunnen niet zomaar naar een andere groep gaan, daar een man uitkiezen en met hem paren. De groepen verdedigen hun territorium fel tegen elkaar en dulden geen enkele indringer.
Er is alleen kans om met een vreemde man in contact te komen tijdens een oorlog, die plaats vindt als de groepen vechten om voedsel of om grondgebied. Dat gaat er zeer gewelddadig aan toe. Er vallen doden en gewonden, onder vrouwen net zo veel als onder mannen en het allermeest onder onvolwassen dieren. Te midden van de chaos proberen vrouwen van beide partijen dan te paren met een man uit het vijandelijke kamp.
De kans op een confrontatie tussen twee groepen is groter als de vrouwen in een van de twee groepen vruchtbaar zijn. Vers bloed lijkt dus een motief te zijn om een oorlog te ontketenen, naast de behoefte aan voedsel en grondgebied.

Nichols constateerde dat de jongen die uit een paring buiten de groep worden geboren een grotere kans hebben om de eerste weken te overleven. Ze blijken inderdaad gezonder. Maar moeten vrouwen daarvoor het risico nemen dat ze sneuvelen? Dat hun nog onvolwassen jongen de dood vinden? Dat de groep leden verliest en daardoor een slechtere positie heeft bij toekomstige gevechten om voedsel en grondgebied?

Incest

De vrouwen blijken die kosten goed tegen de baten af te wegen. Ze sturen pas aan op oorlog als er in hun eigen groep alleen nauwe verwanten leven.
Dat is namelijk niet altijd zo.
De meeste groepen ontstaan als een club mannen fuseert met een club vrouwen. Zo’n mannenclub is gezamenlijk uit een familiegroep vertrokken of weggestuurd. Deze mannen zijn allemaal vader, opa, zoon, kleinzoon, broer, oom of neef van elkaar. Een loslopende vrouwenclub is verjaagd uit een familiegroep; vrouwen vertrekken nooit vrijwillig. De mannen uit de nieuwe fusiegroep zijn dus onderling verwant en de vrouwen ook, maar de mannen zijn geen naaste familie van de vrouwen. Van incest is binnen zo’n jonge groep geen sprake.
Een nieuwe groep kan ook ontstaan als een mannenclub een bestaande familiegroep aanvalt, de mannen verjaagt en met de vrouwen gaat samenleven. Ook dan zijn mannen en vrouwen geen familie van elkaar.

Kliek

Maar omdat de jongen in de groep blijven en zich voortplanten, en hun jongen later ook, ontstaat er langzaamaan een kliek waarin alle mannen verwant zijn aan alle vrouwen. Dan neemt de kans op incest toe, en daarmee de kans op minder gezond nageslacht. En dan doen vrouwen er verstandig aan om buiten de groep te paren – ook al gaat dat gepaard met bloedvergieten.

Dat is precies wat er gebeurt! In jonge groepen worden weinig jongen geboren waarvan de vader niet tot de groep behoort. Maar naarmate een groep ouder wordt, neemt het aantal jongen met een vreemde vader toe. Zo blijven ook vrouwen in oude familiegroepen gezonde jongen voortbrengen.

Willy van Strien

Foto: Jean Waldmann (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Nichols, H.J., M.A. Cant, & J.L. Sanderson, 2015. Adjustment of costly extra-group paternity according to inbreeding risk in a cooperative mammal. Behavioral Ecology, 3 juli online. Doi:10.1093/beheco/arv095
Sanderson, J.L., J. Wang, E.I.K. Vitikainen, M.A. Cant & H.J. Nichols, 2015. Banded mongooses avoid inbreeding when mating with members of the same natal group. Molecular Ecology, 11 juni online. Doi: 10.1111/mec.13253
Nichols, H.J., M.A. Cant, J.I. Hoffman & J.L. Sanderson, 2014. Evidence for frequent incest in a cooperatively breeding mammal. Biol. Lett. 10: 20140898. Doi: 10.1098/rsbl.2014.0898
Nichols, H.J., N.R. Jordan, G.A. Jamie, M.A. Cant & J.I. Hoffman, 2012. Fine-scale spatiotemporal patterns of genetic variation reflect budding dispersal coupled with strong natal philopatry in a cooperatively breeding mammal. Molecular Ecology 21: 5348-5362. Doi: 10.1111/mec.12015
Cant, M.A., E. Otali & F. Mwanguhya, 2002. Fighting and mating between groups in a cooperatively breeding mammal, the banded mongoose. Ethology 108: 541-555. Doi: 10.1046/j.1439-0310.2002.00795.x

Koel vachtje

Zilvermier weerstaat woestijnhitte met driehoekige haren

Zilvermier kan goed tegen hitte

Pas als het goed heet wordt in de Sahara komt de zilvermier uit zijn nest te voorschijn. Door zijn zilveren glans kan hij in actie komen als andere dieren aan de hitte bezwijken of een veilig heenkomen zoeken, laten Norman Nan Shi en collega’s zien.

Het zand van de Sahara wordt overdag gloeiend heet. Daar houdt geen enkel beestje het op uit, zou je denken. Toch is er één die zich juist laat zien als de temperatuur van het zand is opgelopen tot een schroeiende 60˚C: de zilvermier, Cataglyphis bombycina.
Hij heeft een goede reden om dan te voorschijn te komen. Insecten en andere kleine beestjes die hij eet zijn dood neergevallen en het voedsel lig dus voor het oprapen. Maar nog belangrijker: zijn eigen roofvijanden, hagedissen, trekken zich terug in een koel hol. De kust is veilig om het voedsel te gaan verzamelen.
De zilvermieren komen massaal hun nest uit, het hete zand op.

Oververhit

Maar al snel raken ook zij oververhit. Ze moeten regelmatig op een steentje of een stengel klimmen om af te koelen; vlak boven de grond is de temperatuur al merkbaar lager. En dan nog kunnen ze maximaal slechts een minuut of tien buiten blijven. Proberen ze langer de brandende zon te trotseren, dan leggen ze het loodje. Veel mieren zijn niet snel genoeg terug in hun nest en gaan dood.
Toch verdragen ze de hitte veel beter dan andere dieren. Hoe doen ze dat?

Driehoekig

Norman Nan Shi en collega’s schrijven het toe aan de dichte beharing die de rug en de zijden van de mieren bedekt en die ze hun zilveren glans geeft. Ze laten zien dat die haren een unieke vorm hebben: ze zijn driehoekig op doorsnee. Twee van de drie zijden hebben een geribbeld oppervlak, de derde zijde, aan de onderkant, is glad.

Die haren hebben twee koelende effecten, blijkt uit een serie proeven met mierenlijfjes. Sommige waren intact en andere onthaard, en de onderzoekers vergeleken hun eigenschappen. Op de eerste plaats weerkaatsen de haren een groot deel van het opvallende zonlicht, zo constateerden ze. Daardoor warmen de mieren minder snel op. Op de tweede plaats maken de haren het mogelijk dat de dieren, met een lichaamstemperatuur rond de 50˚C, wat van hun warmte uitstralen naar buiten als ze op een verhoging staan af te koelen: ze laten die warmtestraling namelijk goed door.

Aan de buikzijde missen de mieren die zonlichtweerkaatsende en warmtedoorlatende beharing. En dat is precies goed: zonlicht bereikt de onderkant toch niet en de warmte die het gloeiende woestijnzand afgeeft moet zoveel mogelijk buiten blijven.

Willy van Strien

Foto: Zilvermieren rond een prooi. Bjørn Christian Tørrissen (Wikimedia Commons)

David Attenborough vertelt over de zilvermier Cataglyphis bombycina

Bron:
Shi, N.N., C-C. Tsai, F. Camino, G.D. Bernard, N. Yu & R. Wehner, 2015. Keeping cool: Enhanced optical reflection and heat dissipation in silver ants. Science, 18 juni online. Doi: 10.1126/science.aab3564

Hier is je kind

Overspelige boerenzwaluw dumpt ei bij biologische vader

Boerenzwaluw dumpt ei soms bij ander

Zoveel mogelijk jongen op de wereld zetten, daar gaat het ook bij boerenzwaluwen om. Adéla Petrželková en collega’s ontdekten hoe zij in schuren en stallen een bijzondere strategie toepassen.

Een paartje zangvogels kan maar een beperkt aantal jongen grootbrengen in hun nest: vol is vol. Toch kan een vrouwtje nog een extra jong op de wereld zetten. Ze dumpt een ei in het nest van een ander stel en laat het jong daar opgroeien. Dat gebeurt onder zangvogels nauwelijks, maar bij de boerenzwaluw wel.
Een vrouwtje dat een ei kwijt wil heeft genoeg mogelijke pleegouders om zich heen om het aan op te dringen. Boerenzwaluwen broeden namelijk in kolonies in schuren en stallen. Broedparasitisme – oftewel voor koekoek spelen – tegenover soortgenoten is bij hen algemene praktijk. In bijna een kwart van de nesten ligt een ei dat niet is gelegd door de vrouw des huizes, constateerden Adéla Petrželková en collega’s uit dna-analyses.

Pleegmoeders

Vrouwtjes die een ei bij een ander stel dumpen worden ervoor beloond. Zij krijgen inderdaad één jong meer dan het gemiddelde vrouwtje: ruwweg vijf in plaats van vier.
De moeders die met het jong van een ander worden opgescheept betalen de rekening. In sommige geparasiteerde nesten groeit een extra jong op, maar andere geparasiteerde nesten hebben gewoon het gemiddelde aantal jongen. Gemiddeld vliegt er een half jong extra uit. Omdat één van de kleintjes een vreemde is, is er dus gemiddeld een half eigen jong minder.
Het is nog onbekend hoe dat kan. Misschien leggen veel pleegmoeders zelf een ei minder als ze zien dat hun nest vol raakt; of misschien mikken parasiterende vrouwtjes er soms een ei uit voordat ze er zelf een leggen.

Biologische vader

Ook het mannetje van het ontvangende nest kan verlies lijden – maar vaak maakt hij er winst hij op, zo luidt de meest verrassende conclusie van het onderzoek. Petrželková ontdekte namelijk dat hij in bijna een op de drie keer de biologische vader is van het opgedrongen jong. En in dat geval houdt hij er gemiddeld een half jong extra aan over.
Net als veel andere soorten zangvogels die in paren leven, schrikken ook boerenzwaluwen niet terug voor overspel. Een vrouwtje heeft een opgeslagen voorraad sperma beschikbaar voor bevruchting als ze een nieuw ei aanmaakt. Vaak paart ze toch opnieuw, en dan is de kans groot dat een zaadcel uit het laatst geleverde sperma het eitje bereikt. Zo kan ze jongen hebben van verschillende vaders.

Als ze vreemd gaat en vervolgens het buitenechtelijke ei in het nest van een ander stel dumpt, kan het natuurlijk toevallig net bij de biologische vader terechtkomen. Maar de onderzoekers rekenen voor dat het te vaak gebeurt om toeval te kunnen zijn. Ze doet het er om.

Goede optie

De biologische vader lijkt mee te werken. Een broedend stelt bewaakt het nest om vreemde eieren buiten te houden. Maar kennelijk doet het mannetje een oogje dicht als er een vrouwtje langs komt waarmee hij kort daarvoor heeft gepaard. Want dan is de kans groot dat het gebrachte jong van hem is. Jammer dan voor zijn partner.
Hij zou nog beter af zijn als de overspelige moeder haar ei zelf houdt, maar dan levert het haar geen winst op, dus dat wil zij niet altijd. Hij is ook beter af als ze het naar andere ouders brengt. Maar vanwege de waakzaamheid van de broedende vogels is dat niet altijd haalbaar. En zo rolt deze strategie van ‘quasi-parasitisme’ eruit als goede optie voor beide overspelplegers.

Willy van Strien

Foto: Ken Billington (Wikimedia Commons)

Bron:
Petrželková, A., R. Michálková, J., Albrechtová, J. Cepák, M. Honza, J. Kreisinger, P. Munclinger, M. Soudková, O.Tomášek & T. Albrecht, 2015. Brood parasitism and quasi-parasitism in the European barn swallow Hirundo rustica rustica. Behavioral Ecology and Sociobiology, 10 juni online. Doi: 10.1007/s00265-015-1953-6

Dubbel winst voor vroege vogel

Uitgeslapen koolmeesman komt bedrogen uit

Vroege koolmees is beter af

Voor een mannelijke koolmees is het zaak om de dag vroeg te beginnen. Anders is de kans groot dat zijn partner vreemd gaat en hij zich straks uit de naad kan werken voor jongen die niet van hem zijn, blijkt uit onderzoek van Timothy Greives en collega’s.

De belangrijkste tijd van de dag voor koolmezen in de broedperiode is de vroege ochtend, net voordat het licht wordt. Een vrouwtje legt dan een ei, en kort daarna moet het ei voor de volgende ochtend worden bevrucht. Ze heeft wat sperma in voorraad, maar ze kan ook opnieuw paren. Dan zal het verse zaad het ei waarschijnlijk bevruchten.
Ze kan zich natuurlijk tot haar partner wenden met haar spermawens, maar ze doet dat lang niet altijd. Vaak zoekt ze een buurman op die een betere erfelijke kwaliteit lijkt te hebben. Daar krijgt ze krachtiger jongen van.

Koolmezen lijken hierin op pimpelmezen. Ook een vrouwelijke pimpelmees gaat ’s morgens vroeg vaak buurten bij een aantrekkelijke buurman. En voor pimpelmezen hebben Angelika Poesel en collega’s negen jaar geleden achterhaald wat een aantrekkelijke man is: een kerel die zich ’s morgens als eerste laat horen, voordat ook de andere mannetjes los gaan in het ochtendkoor. Een vroege vogel dus. Na zo’n bezoekje kan de overspelige vrouw al terug zijn bij haar nest voordat haar partner actief is.

Goede keuze

Een vroeg zingende man is een goede keuze, schreef Poesel ook, want het zijn de oudere mannetjes die als eersten beginnen te zingen. En een oud mannetje is een bewezen overlever, dus waarschijnlijk van hoge kwaliteit. Mannetjes van twee jaar of ouder zetten de zang gemiddeld 6 minuten eerder in dan eenjarige mannetjes.
Een vroege vogel heeft door zijn populariteit niet alleen jongen bij zijn partner, maar ook bij andere vrouwtjes in de buurt. Hij boekt een groot voortplantingssucces.

Wakker

Nu laten Timothy Greives met een slim experiment bij koolmezen zien dat de vroege vogels nog een voordeel genieten: ze worden zelf minder vaak bedrogen door hun partners. De jongen in hun nest zijn meestal hun eigen jongen.
De onderzoekers brachten bij een aantal mannetjes implantaten in die het hormoon melatonine afgeven. Dat hormoon is betrokken bij het waak- en slaapritme, en het gevolg van een implantaat is dat de mannetjes ’s morgens 10 minuten later actief worden dan anders. Dat lijkt een klein verschil, maar het effect is groot: in het nest van deze late mannetjes ontdekten de onderzoekers meer jongen van een andere vader dan in het nest van mannetjes die op de gewone tijd wakker werden. Ze vonden dat door het erfelijk materiaal (dna) van ouders en jongen te analyseren.

Kwaliteit

Misschien hebben vrouwtjes van late vogels meer gelegenheid om ’s morgens even weg te glippen, of misschien schatten ze de kwaliteit van hun partner lager in en gaan ze daarom sperma halen bij een ander. Hoe dan ook: een langslaper is de pineut. Door de buitenechtelijke avontuurtjes van zijn partner zijn de jongen in zijn nest niet allemaal van hem. Maar hij brengt ze wel groot.

Een vroege man daarentegen valt dubbel in de prijzen: hij heeft jongen bij veel vrouwtjes en hij heeft zelf nauwelijks buitenechtelijke jongen in zijn nest.

Willy van Strien

Foto: Isfugl (Creative Commons)

Bronnen:
Greives, T.J., S.A. Kingma, B. Kranstauber, K. Mortega, M. Wikelski, K. van Oers, A.C. Mateman, G.A. Ferguson, G. Beltrami & M. Hau, 2015. Costs of sleeping in: circadian rhythms influence cuckoldry risk in a songbird. Functional Ecology, 4 juni online. Doi: 10.1111/1365-2435.12440
Poesel, A., H.P. Kunc, K. Foerster, A. Johnsen & B. Kempenaers, 2006. Early birds are sexy: male age, dawn song and extrapair paternity in blue tits, Cyanistes (formerly Parus) caeruleus. Animal Behaviour 72: 531- 538. Doi:10.1016/j.anbehav.2005.10.022

Ma als reserve

Verdwijnt het mannetje pijlgifkikker, dan springt het vrouwtje in

Pijlgifkikker Allobates femoralis met jongen

Een vrouwtje van de kikker Allobates femoralis heeft geen omkijken naar haar jongen. Pa zorgt wel voor hen. Maar valt hij weg, dan neemt zij de ouderlijke taak zonder mankeren over, ontdekten Eva Ringler en collega’s.

Bij de pijlgifkikker Allobates femoralis zijn de ouderlijke taken duidelijk verdeeld. Nou ja, verdeeld….. de mannetjes nemen alle zorg voor hun rekening.
Het kleine kikkertje leeft op de grond in regenwouden in het Amazonegebied. Mannetjes zitten dagelijks te roepen vanuit het territorium dat ze bezetten. Daarmee houden ze andere mannetjes uit hun terrein en lokken ze vrouwtjes naar zich toe.

Als zo’n mannetjes succes heeft, komt er een vrouwtje op hem af om zo’n twintig eitjes te leggen in een nest tussen de afgevallen bladeren op de grond. Hij bevrucht ze en zij stapt op, de verdere zorg aan hem overlatend. Als na een kleine drie weken de kikkervisjes uitkomen, staat hij voor een belangrijke opgave: de dikkopjes moeten naar een plek toe waar ze kunnen uitgroeien tot kikkers. Dat mag een meer zijn, een poel of een plasje tussen de boomwortels – als het maar water is. Op het droge gaan ze dood.
Hij neemt ze op zijn rug, in porties van ongeveer acht, en brengt ze weg. Een werkje waar hij een paar uur mee zoet is.

Taakovername

Het vrouwtje is helemaal vrijgesteld en laat zich niet meer zien. Na acht dagen is ze zover dat ze een nieuw legsel kan produceren. Dan bezoekt ze weer een mannetje, soms hetzelfde als de vorige keer, maar meestal een ander. En weer laat ze de zorg voor de nakomelingen aan hem over.
Maar hoewel de zorgtaken bij de mannetjes liggen, troffen Eva Ringler en collega’s bij veldwerk in Frans-Guyana soms toch een vrouwtje aan dat kikkervisjes op haar rug had. Dat was vreemd.

Inmiddels zijn ze er achter wat er in zo’n geval aan de hand is: een kikkermoeder bekommert zich om de kikkervisjes als de vader om de een of andere reden weg is – doodgegaan of uit zijn territorium vertrokken.
Ze zagen dat in het lab, waar ze de kikkers in paren in terraria hielden. De twee kikkers in zo’n bak zochten elkaar op, het vrouwtje legde eitjes en trok zich terug. Zo gauw de kikkervisjes waren uitgekomen bracht het mannetje ze naar de kom water die de onderzoekers hadden klaargezet. Het vrouwtje bemoeide zich daar geen moment mee.
Maar haalden ze het mannetje weg, dan nam het vrouwtje zijn taak zonder mankeren over.

Dagelijkse roep

In het veld, waar de biologen de kikkerpopulatie nauwgezet volgden, lijkt het precies zo te gaan. Loopt er een vrouwtje met kikkervisjes op haar rug, dan is het mannetje niet in zijn territorium te vinden. Kennelijk houdt ma vanaf haar vaste plek – die wel twintig meter verderop kan zijn – in de gaten of pa er is om zijn werk te doen. Als hij weg is, komt ze in actie. Ze vergist zich niet, blijkt uit dna-onderzoek. Een mannetje kan legsels van verschillende vrouwtjes onder zijn hoede hebben, maar een vrouwtje haalt alleen haar eigen kikkervisjes op.

Het is maar goed dat de kikkermoeder inspringt als het nodig is, want anders zouden haar jongen sterven. Maar het is wonderbaarlijk dat ze het kan. Waarschijnlijk heeft ze door dat het mannetje verdwenen is doordat ze zijn dagelijkse roep niet meer hoort. Ze weet dan kennelijk precies wanneer haar kikkervisjes uitkomen en waar ze hen terug kan vinden.

Het lijkt verleidelijk voor het mannetje om hier misbruik van te maken. Zou hij het legsel in de steek laten of doen alsof hij weg is door zich niet te laten horen, dan hoeft hij niet met de jongen op stap en kan hij er op vertrouwen dat het toch goed komt met ze. Makkelijk.

Verantwoordelijkheid

Maar dat gebeurt niet, denken de onderzoekers. Een territorium is een groot goed dat een mannetje niet zal willen verlaten. En als hij zich stil houdt, komen er andere mannetjes die gaan proberen zich het territorium toe te eigenen. Bovendien komen er dan geen vrouwtjes om hem van nieuwe legsels te voorzien. Nee, hij doet er beter aan om te blijven en zijn verantwoordelijkheid te nemen.
In geval van overmacht staat het vrouwtje reserve.

Willy van Strien

Foto: Mannetje Allobates femoralis met kikkervisjes op zijn rug. Andrius Pašukonis

Bronnen:
Ringler, E., A. Pašukonis, W.T. Fitch, L. Huber, W. Hödl & M Ringler, 2015. Flexible compensation of uniparental care: female poison frogs take over when males disappear. Behavioral Ecology, 29 mei online. Doi:10.1093/beheco/arv069
Ringler, E., A. Pašukonis, W. Hödl & M. Ringler, 2013. Tadpole transport logistics in a Neotropical poison frog: indications for strategic planning and adaptive plasticity in anuran parental care. Frontiers in Zoology 10: 67. Doi:10.1186/1742-9994-10-67
Ringler, E., M. Ringler, R. Jehle & W. Hödl, 2012. The female perspective of mating in A. femoralis, a territorial frog with paternal care- a spatial and genetic analysis. PLoS ONE 7: e40237. Doi:10.1371/journal.pone.0040237

Nieuw licht op slangenevolutie

Voorouder was een giftige, nachtelijke sluipmoordenaar

Wurgslangen als bloedpython ontstonden later dan gifslangen

Er zijn meer dan 3400 soorten slangen met uiteenlopende levenswijzen. Hoe hebben zij zich uit hun gemeenschappelijke voorouder ontwikkeld? Wat was die allereerste slang voor een dier? Onderzoek van Allison Hsiang en collega’s werpt daar nieuw licht op.

Er zijn slangen die overdag actief zijn en slangen die zich ’s nachts roeren. Er leven slangen op de grond, ondergronds, in bomen en in water. Sommige slangen wurgen hun prooi, andere vergiftigen die. Hoe zat dat met de allereerste slang? Was dat een dagdier of een nachtbraker? Landdier of waterdier? Een wurger of een gifslang?
Veel was tot nu toe onduidelijk omdat er weinig fossiele slangen bewaard zijn gebleven. Zo waren biologen het oneens over de vraag waar de allereerste slang geleefd heeft. Volgens sommigen ligt de oorsprong van de slangen in zee, anderen dachten dat ze afstammen van een ondergronds levende voorouder.

Fossielen

Maar de laatste jaren is een aantal nieuwe fossielen ontdekt. Bovendien zijn er tegenwoordig dna-technieken beschikbaar. Vergelijking van het erfelijk materiaal van bestaande soorten helpt om hun stamboom te kunnen tekenen. Allison Hsiang en collega’s veegden al die gegevens bij elkaar om een beeld van de vroegste slangen te reconstrueren.

Bekend was al dat slangen hagedissen zijn. Dat wil zeggen: op de evolutiestamboom vormen ze een tak tussen de hagedissen. Ze zijn het meest nauw verwant aan de varanen, hazelwormen, korsthagedissen en leguaanachtigen (leguanen, agamen, anolissen en kameleons).
De bijzondere hagedis waar alle slangen van afstammen, de ‘oerslang’, leefde zo’n 128 miljoen jaar geleden, zo concludeert Hsiang uit haar vergelijkend onderzoek. Het moet een dier geweest zijn zonder voorpoten, maar met nog wel kleine achterpootjes. Het leefde in een warme, vochtige en weelderig begroeide omgeving, op het land; de biologen die meenden dat de oerslang in zee leefde krijgen dus ongelijk. ’s Nachts kroop hij over de grond om zijn prooien te besluipen, en misschien ging hij wel ook ondergronds.

Gifklieren

Er ontstonden vrij snel verschillende typen slangen. Maar pas toen de dinosauriërs van het toneel waren verdwenen werd het aantal soorten echt groot. Er kwamen slangen die overdag op jacht gingen en slangen die naar zee verhuisden.

Hsiang en collega’s noemen het niet, maar de allereerste slang had gifklieren om zijn prooien te overmeesteren. Dat blijkt uit onderzoek van Bryan Fry uit 2006: gifklieren waren ontstaan bij de voorouder die slangen delen met de varanen, hazelwormen, korsthagedissen en leguaanachtigen. Die voorouderlijke hagedis had kleine gifzakjes in zowel onder- als bovenkaak. Ze produceerden een cocktail van negen eiwitten die prooien weerloos maakten doordat ze de bloeddruk verlaagden, darmkrampen veroorzaakten en spieren lam legden.
Zowel de slangen als de aan hen verwante hagedissen erfden deze gifklieren. Bij de slangen zijn de klieren in de onderkaak verloren gegaan, terwijl die in de bovenkaak bij veel moderne slangen complexe organen zijn geworden. Deze gifslangen hebben speciale tanden waarmee ze het gif diep in de prooien kunnen inbrengen.
Er zijn ook slangen die de gifklieren helemaal hebben afgeschaft, bijvoorbeeld slangen die eieren eten.

Ook slangen die hun prooien wurgen kunnen het zonder gifklieren af. Die compleet andere manier om prooien de baas te worden had de eerste slang niet. Het is een latere uitvinding die boa’s en pythons succesvol toepassen.

Willy van Strien

Foto: De bloedpython, Python brongersmai, uit Thailand. Fotograaf: ‘Tigerpython’ (Wikimedia Commons)

Bronnen:
Hsiang, A.Y., D.J Field, T.H. Webster, A.D.B. Behlke, M.B. Davis, R.A. Racicot & J.A. Gauthier, 2015. The origin of snakes: revealing the ecology,behavior, and evolutionary history of early snakes using genomics, phenomics, and the fossil record. BMC Evolutionary Biology 15:87. Doi: 10.1186/s12862-015-0358-5
Fry, B.G. en anderen, 2006. Early evolution of the venom system in lizards and snakes. Nature 439: 584-588. Doi:10.1038/nature04328

Levensreddend salto

Mier ontsnapt uit mierenleeuwenkuil met een kaaksprong

Mier Odontomachus brunneus springt met zijn kaken

Poten heb je om te staan, te lopen en te springen. Kaken om voedsel te grijpen en te vermalen. Duidelijk. Maar sommige mieren springen met hun kaken. Een rare gewoonte misschien, maar de mieren redden hun leven ermee, schrijven Fredrick Larabee en Andrew Suarez.

De kaken van de mier Odontomachus brunneus vallen op omdat ze zo groot en breed zijn. Maar wat je niet meteen ziet is dat ze ook bijzonder krachtig zijn. De mier zet zijn kaken wijd open door de kaakspieren aan te spannen en ze in die stand vast te zetten. Zo staan de kaken op scherp. Laat hij de spieren los, dan klappen de kaken met een ongekende snelheid en kracht dicht. Het is een doeltreffend wapen om prooien te vangen.
Maar de mier doet meer met zijn kaken. Hij kan zichzelf ermee lanceren.

Mierenleeuw

Die manoeuvre had Sheila Patek al eerder met een hogesnelheidscamera op video vastgelegd voor de mier Odontomachus bauri, die diezelfde kaken heeft. Als die met één van zijn snel dichtklappende kaken tegen de grond slaat, krijgt hij een oplawaai die hem al draaiend een paar centimeter de lucht in stoot. Het is moeilijk om precies te zien hoe het gebeurt, maar duidelijk is wel dat de mier zich opzettelijk met de kaken afzet. Hij lijkt de richting waarin hij wegschiet en de manier waarop hij landt niet helemaal te beheersen.
De vraag was waarom de mier dat doet. Misschien om aan roofvijanden te ontsnappen, was de suggestie.

En dat klopt, laten Fredrick Larabee en Andrew Suarez nu zien voor Odontomachus brunneus. De twee soorten mieren, bauri en brunneus, zijn nauw aan elkaar verwant en komen allebei voor in Noord- en Midden-Amerika en het Caribisch gebied.
De grote vijanden van deze mieren zijn de larven van mierenleeuwen. Volwassen mierenleeuwen zijn sierlijke insecten die wat op libellen lijken, maar de larven zijn dikke, gedrongen vreetzakken.

Onder het zand

Een mierenleeuwlarve maakt een trechtervormige valkuil in het zand van een paar centimeter diep en graaft zich in de bodem in; alleen zijn kaken steken uit. De wanden van de valkuil zijn zo steil dat ze op instorten staan. Dus wat gebeurt er als er een beestje op de rand loopt? Hij tuimelt in een zandlawine naar beneden. Zo nodig gooit de mierenleeuwlarve wat zand naar de ongelukkige om die lawine op gang te helpen.
Een insect dat in de valkuil is gegleden kan nauwelijks of niet naar boven krabbelen. Meestal eindigt hij tussen de kaken van de mierenleeuw, die hem onder het zand trekt en leeg zuigt.
Er komen wereldwijd zo’n tweeduizend soorten mierenleeuwen voor, waarvan twee in Nederland.

De lucht in

Ook Odontomachus brunneus lukt het meestal niet om na een slippartij uit een mierenleeuwenkuil te klimmen. Maar dan kan hij ontsnappen dankzij de ‘kaaksprong’ die Patek beschreef, laten Larabee en Suarez zien. Zij voerden een serie observaties en experimenten uit in het lab, waarbij mieren in bakjes met een bemande mierenleeuwenkuil zetten.
Een mier die gevangen zit in een valkuil schiet zichzelf hoog de lucht in door zich met zijn dichtslaande kaken tegen de bodem af te zetten. Soms valt hij na zijn salto weer terug in de kuil, maar in veel gevallen landt hij ernaast en heeft de kaaksprong zijn leven gered.
De onderzoekers lijmden van een aantal mieren de kaken aan elkaar vast. Deze hadden veel minder kans om een val in een mierenleeuwenkuil te overleven.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Odontomachus brunneus, werkster. Nathan Burkett-Cadena (Wikimedia Commons)
Klein: mierenleeuw Myrmeleon mobilis. R. Curtis (Creative Commons)

Fredrick Larabee vertelt over de levensreddende salto van Odontomachus brunneus

Bronnen:
Larabee, F.J. & A.V. Suarez, 2015. Mandible-powered escape jumps in trap-jaw ants increase survival rates during predator-prey encounters. PLoS ONE 10: e0124871. Doi:10.1371/journal.pone.0124871
Patek, S.N., J.E. Baio, B.L. Fisher & A.V. Suarez, 2006. Multifunctionality and mechanical origins: ballistic jaw propulsion in trap-jaw ants. PNAS 103: 12787-12792. Doi: 10.1073/pnas.0604290103

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Het was zo eenvoudig begonnen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑