Grijze prieelvogelman hecht aan zijn eigen stijl

 

Een mooi kunstwerk waarin zelfs een visuele truc is verwerkt: een mannetje grijze prieelvogel maakt werk van zijn prieel. Hij wil dat helemaal zelf doen, schrijven Laura Kelley en John Endler. Bemoeienis tolereert hij niet.

Kom niet aan het prieel van een grijze prieelvogel. Zelfs als je zijn kunststukje beter maakt dan het was, dan nog gaat de vogel fanatiek aan de slag om het in de oude staat terug te brengen. Het moet blijven zoals hij het bedacht heeft, ondervonden Laura Kelley en John Endler.

De grijze prieelvogel, uit de eucalyptusbossen van Noord Australië, bouwt een prachtig prieel om zoveel mogelijk vrouwen te verleiden. Hij maakt een tunnel van takjes met aan weerskanten een podium van witte en grijze kiezelstenen, botjes en schelpen. Op deze neutrale achtergrond stalt hij smaakvol wat gekleurde voorwerpen uit.

Gezichtsbedrog

Een vrouw die belangstelling heeft, komt zijn werk vanuit de tunnel bekijken. Hij probeert haar te boeien door gekleurde voorwerpen van het podium op te pakken en heen en weer te zwaaien voor de tunnelingang; hij laat ook de paarse vlek zien die hij op zijn nek heeft. Als dit tafereel haar bevalt, boekt hij een succesje.

De mannen passen zelfs een visuele truc toe. Ze leggen de grootste witte en grijze spulletjes het verst van de tunnel af. Voor een toeschouwster, die er onbewust vanuit gaat dat overal even grote dingen liggen, is het alsof die grote voorwerpen dichtbij zijn: het podium lijkt kleiner dan het is. De omgekeerde truc – kleine voorwerpen verder weg – passen architecten toe om een zaal, plein of tuin vanaf een bepaald punt groter te laten lijken.
Tegen het ogenschijnlijk kleine podium lijken de man, de voorwerpen die hij toont en de bewegingen die hij maakt groter dan ze in werkelijkheid zijn, en het schouwspel is daardoor daarmee interessanter voor de vrouw.

Veranderde compositie

Het blijkt te werken: hoe beter een man geslaagd is in zijn bedrieglijke ontwerp, hoe meer paringen hij scoort.
Sterk gezichtsbedrog is een teken van mannelijke kwaliteit, veronderstellen Kelley en Endler. Een man moet immers voldoende voorwerpen te pakken krijgen en die goed weten te rangschikken; hij moet zijn zorgvuldig geschikte spulletjes kunnen verdedigen tegen andere mannen, want de vogels stelen graag van elkaar. Vrouwen willen graag een man van hoge kwaliteit, omdat ze daarvan sterke en gezonde jongen kunnen verwachten.

In een experiment van een paar jaar geleden veranderden Kelley en Endler de compositie van een aantal mannen door de grote voorwerpen dichterbij de tunnel te leggen en de kleine verder weg; zo was de beoogde illusie verdwenen.

Eigen stijl

Maar dat pikten de kunstenaars niet. Binnen drie dagen hadden ze het oude patroon weer hersteld.

In een nieuw experiment verbeterden de onderzoekers de podia, zodat het gezichtsbedrog juist sterker werd. Maar vreemd genoeg lieten de vogels ook dat niet toe: ze brachten ook nu hun podium in de oude staat terug – ook al gaf die een minder sterke illusie. En dat, terwijl de vogels met een bedrieglijker podium meer succes hebben. De mannen hechten kennelijk erg aan hun eigen stijl. Kelley en Endler kunnen niet goed verklaren waarom.

Misschien zou het geen zin hebben om het podium met hulp van buiten te verbeteren. Misschien beoordelen de vrouwen de kwaliteit van een man niet alleen op grond van zijn bouwwerk, maar gaan ze ook af op het uiterlijk van de man zelf en moeten bouwwerk en uiterlijk met elkaar kloppen willen ze zich laten overtuigen.

Willy van Strien

Foto’s: Laura Kelley

Bronnen:
Kelley, L.A. & J.A. Endler, 2012. Male great bowerbirds create forced perspective illusions with consistently different individual quality. PNAS, 3 december online. Doi: 10.1073/pnas.1208350109
Kelley, L.A. & and J,A. Endler, 2012. Illusions promote mating success in great bowerbirds. Science 335: 335-338. Doi: 10.1126/science.1212443
Endler, J.A., L.C. Endler & N.R. Doerr, 2010. Great bowerbirds create theaters with forced perspective when seen by their audience. Current Biology 20: 1679-1684. Doi: 10.1016/j.cub.2010.08.033