Nectar is uitsluitend bestemd voor de inwonende mier

De mier Philidris nagasau snoept van de verborgen nectar van Squamellaria wilsonii

De mier Philidris nagasau geeft zijn mest voor een nest: hij mag wonen in planten die hij van voedingsstoffen voorziet. Van sommige planten krijgt hij bovendien voedzame nectar, ontdekten Guillaume Chomicki en collega’s. Een exclusieve gift: andere mieren kunnen niet aan die nectar komen.

Zo’n honderd soorten planten in Zuidoost Azië en Oceanië groeien niet in de grond, maar zitten als grote puisten op bomen. Hun stengel is namelijk opgeblazen als een ballon: een bizar gezicht. In die ballon zitten gaten en er steken takken met bladeren en bloemen uit; binnenin zijn er holtes.
Die planten vormen de groep Hydnophytinae; in Maleisië komt bijvoorbeeld Hydnophytum formicarum voor. De mierenplant Hydnophytum formicarum groeitt als een puist op een boom
In de knolvormige stengels kunnen mieren wonen die met hun uitwerpselen en ander afval de plant bemesten. Zulke mieren zijn bijzonder welkom, want doordat de planten niet in de grond wortelen, kunnen ze moeilijk aan voedingsstoffen komen. Het zijn geen parasieten die voedingsstoffen onttrekken aan de boom waarop ze staan.

Specialisatie

In de Republiek Fiji, die honderden eilanden in de Stille Oceaan omvat, vonden Guillaume Chomicki en collega’s negen soorten ‘puistplanten’ die alleen in dat land leven. In drie daarvan kunnen verschillende soorten mieren leven. De andere zes soorten hebben zich sterk gespecialiseerd in de samenwerking met één mier: Philidris nagasau, die eveneens alleen in Fiji voorkomt. Hij is de enige bewoner van de knollen. De sterk gespecialiseerde planten floreren niet zonder deze mier en de mier kan niet zonder deze planten: hij nestelt nergens anders. Planten en mier zijn volkomen van elkaar afhankelijk.
Vijf van deze zes gespecialiseerde soorten, ontdekte Chomicki, binden de mierenpartner extra aan zich met een geheime beloning. Een van die vijf is Squamellaria wilsonii.

Het viel de onderzoekers op dat de vaste mierenbewoners van de gespecialiseerde planten dag en nacht te vinden zijn op uitgebloeide bloemetjes, die hun bloembladeren hebben verloren. Ze wilden weten wat die mieren daar te zoeken hebben en ontdekten dat de bloembodem, die na de bloei bereikbaar is, een voorraad voedzame, suikerrijke nectar bevat. De nectar is afgesloten met een dikke opperhuid. De mieren bijten die laag kapot en drinken de inhoud.
Het bijzondere is dat alleen de inwonende mier, Philidris nagasau, de snoeppot kan bereiken. Mieren die niet in de plant wonen en hem dus niet bemesten zouden de nectar ook wel lusten, maar zij komen niet door het deksel heen.

Uitstel

De nectar gaat dus uitsluitend naar de vaste partner. Dat is mooi uitgekiend, want het kost de planten veel energie om hem te maken. De planten stellen bovendien de vruchtzetting na de bloei ruim een week uit om de mieren te voeden. Pas na die periode komen bessen tot ontwikkeling en gaat de nectar achteruit. Die energie en tijd zijn goed besteed aan de inwoner, die er mest voor teruggeeft. Maar ze zouden verspild zijn aan andere mieren die alleen langs komen om te snoepen en niets terugdoen.
Kortom: de gespecialiseerde planten hebben veel over voor hun mier. Hij is het kennelijk waard. De mier op zijn beurt zal de samenwerking niet verbreken.

De ‘puistplanten’ horen tot de familie van de sterbladigen. Soorten van die familie komen bij ons ook voor, maar van een verdikte stengel is geen sprake: het zijn bijvoorbeeld lievevrouwenbedstro, walstrosoorten en kleefkruid.

Willy van Strien

Foto’s:
Groot: Mier Philidris nagasau snoept van nectar op de sterk gespecialiseerde mierenplant Squamellaria wilsonii van Fiji. Guillaume Chomicki
Klein: Hydnophytum formicarum; deze plant uit Maleisië huisvest ook mieren, maar is minder gespecialiseerd. Bernard Dupont (Wikimedia Commons)

Bron:
Chomicki, G., Y.M. Staedler, J. Schönenberger & S.S. Renner, 2016. Partner choice through concealed floral sugar rewards evolved with the specialization of ant-plant mutualisms. New Phytologist, 9 mei online. Doi: 10.1111/nph.13990